Title : Langs den Congo tot Brazzaville
Author : A. Kloos
Release date
: November 22, 2004 [eBook #14121]
Most recently updated: December 18, 2020
Language : Dutch
Credits : Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team
Matadi.
Na een voorspoedige reis over een bijkans spiegelgladde zee had de Albertville , een der stoomschepen der Messageries Maritimes du Congo, het anker laten vallen in de ruime, slechts door een smalle landtong van den Oceaan gescheiden baai, door den machtigen Congostroom aan zijne uitmonding gevormd.
Al dadelijk bij het invaren maakt de rivier een grootschen indruk. Verscheidene K.M. breed, stuwt zij hare wateren, waarvan de gele kleur reeds den geheelen dag vóór onze aankomst den aanblik der zee veranderde, met groote snelheid en in ongelooflijke massa voort. Hare dichtbegroeide, vèrwijkende oevers verliezen zich in de oneindige verte; tot aan den horizon kunnen we stroomopwaarts de wateroppervlakte overzien,—slechts plekken eenige kleine eilanden, hier en daar verspreid, tegen de donkere kleur van het water of tegen den helderblauwen hemel af.
In al zijn rustige schoonheid vertoont zich de machtige stroom aan ons oog; niets dan een enkele kleine kano door rechtop staande inboorlingen voortbewogen, verraadt ons de nabijheid van menschen. Geen geluid dringt over die uitgestrektheid tot ons door, stil en indrukwekkend ligt de Congo, zich badende in het verblindend witte, tropische zonlicht, voor ons.
Alleen als we over de baai naar de landtong, die we straks bij het binnenkomen omstoomden, terugblikken, zien we dat onze aankomst opgemerkt werd.
Eenige sloepen, waarin ambtenaren van den Congostaat of vertegenwoordigers van hier gevestigde Europeesche handelshuizen gezeten zijn, bewegen zich over het water, en ’t duurt niet lang of de inzittenden haasten zich aan boord, om bij het afdoen hunner zaken weer eens iets anders te zien dan hunne dagelijksche omgeving, die op ’t stukje grond, tusschen rivier en oceaan gelegen, dat hun tot verblijfplaats dient, niet zeer afwisselend is; vooral ook, om het nieuws te vernemen, dat elke stoomer uit Europa medebrengt.
De voor ons liggende landtong, Banana geheeten, vertoont ons, op eenigen afstand gezien, een liefelijk beeld van rust en koelte; wuivende palmen overschaduwen met hunne sierlijke, waaiervormige bladerkronen eenige lage, witte huizen, die met hunne helderwitte daken scherp tegen het donkere groen Bladzijde 282 afsteken. Nadere kennismaking met Banana echter valt niet mede, althans niet wat natuurschoon betreft. Als we ons aan land begeven hebben zien we, dat de bodem niet veel anders is dan het zandige zeestrand, en hoewel er palmen in overvloed op groeien, is er van anderen plantengroei bijna geen spoor te ontdekken. Aan zijn gunstige ligging heeft Banana het dan ook slechts te danken, dat zich hier verscheidene blanken gevestigd hebben.
Allereerst zien we de groote factorij van het belangrijkste handelshuis dat op den Congo handel drijft, het overal in het binnenland gevestigde Hollandsche Huis, eene te Rotterdam bestaande vennootschap, die hier haar hoofdkantoor voor Afrika heeft. Hare groote magazijnen, woningen voor geëmployeerden, kantoor, werkplaatsen etc. nemen een groot deel der oppervlakte in beslag. Al deze gebouwen zijn uitstekend onderhouden en het geheel maakt aanstonds den indruk van groote orde en netheid; het doet ons goed, boven deze groote vestiging onze vaderlandsche driekleur te zien waaien.
Nog eenige Belgische en Fransche maatschappijen hebben hier hunne factorijen, en meer landwaarts in ontwaren we de gebouwen van het Gouvernement van den onafhankelijken Congostaat, kantoren voor posterijen, voor douanedienst en dergelijke. Alle huizen zijn hier laag, van klei opgetrokken en met houten daken gedekt; over ’t algemeen maken zij met hunne witgekalkte daken, die aan alle zijden een eind over de muren heensteken, een aangenamen indruk.
Behalve visch, die in overvloed gevangen wordt, levert de streek niets op, wat tot onderhoud der hier wonende blanken en zwarten dienen kan. Bananen, de heerlijke, gezonde vrucht, die we op den naam afgaande, hier zoeken zouden, zijn hier evenmin te vinden als andere vrachten. De naam Banana is afgeleid van het inlandsche woord, dat steenachtig beteekent.
Zelfs zoet water vindt men hier niet; het voor de bewoners benoodigde moet uren ver per kano gehaald worden. De landtong is bovendien zoo smal, dat bij sterken wind de golven van den Oceaan somtijds hun water tot over de halve breedte van de strook land voortstuwen, zoodat er dan zeewater aan de binnenzijde in de baai afvloeit.
Zijn gewicht voor den handel op den Congo ontleent Banana dan ook slechts aan het feit, dat het is de eerste aanlegplaats der schepen van over zee en het punt van waaruit massa’s produkten van het Congobekken verscheept worden naar Europa. Doch ons stoomschip laat ons niet veel tijd ons hier lang op te houden; het maakt zich, na de mail afgegeven en verdere formaliteiten vervuld te hebben, gereed zijn weg rivieropwaarts te vervolgen.
Het is een tocht, rijk aan natuurschoon, dien we nu maken. De vaart van onze boot wordt hier aanmerkelijk getemperd door den sterken stroom en we hebben ruimschoots gelegenheid te genieten van de telkens afwisselende tafereelen, die rivier en oevers aanbieden. De weelderige plantengroei geeft aan de eilanden en boorden der rivier overal het voorkomen van ondoordringbare, uit het water oprijzende groene wallen. Nergens is een plekje gronds onbegroeid; van uit het water rijst het groen op, onafgebroken tot in de kruinen der boomen; zelfs het oog vermag niet meer dan enkele meters in die bosschen door te dringen. Een enkele maal passeeren we eenige bijeenstaande huizen en hutten, een handelsfactorij, gebouwd op een open plekje aan de rivier, dicht omringd door het onmetelijke woud, dat van alle zijden als ter herovering van dit gebied schijnt op te dringen.
Meestal vertelt ons de vlag, dat het een Hollandsche vestiging is.
Deze factorijen, die hier vroeger talrijker werden aangetroffen dan tegenwoordig, zijn de plaatsen, waar de inboorlingen hunne waren: ivoor, gom-elastiek, grondnoten en palmolie, tegen allerlei zaken van hunne gading komen inruilen. Vroeger was de handel hier aan den benedenloop der rivier zeer levendig, doch deze verplaatste zich allengs meer naar “boven” naarmate de blanken, voortdurend zoekende elkander de loef af te steken, telkens dieper landwaarts indrongen. Tegenwoordig zijn het hoofdzakelijk grondnoten en palmolie, die hier worden ingeruild, hoewel uit de streken, eenige dagen (karavaandagen) van de kust af gelegen, ook nog wel gom-elastiek en ivoor komen.
De belangrijke ivoor- en gom-elastiekhandel evenwel heeft hier zijn tijd gehad; de groote neger-karavanen, die deze producten zeer diep uit de binnenlanden naar de kust aanbrachten, worden hier niet meer gezien; de streken, van waar deze karavanen kwamen, worden rusteloos opgespoord door de handelshuizen, die zich, sedert het laatste tiental jaren vooral, overal in het binnenland gevestigd hebben, en de ruilhandel om deze voortbrengselen verlegde zich dientengevolge duizenden K.M. meer oostwaarts.
Door een loods gevoerd, volgt onze boot overal den stroomdraad. Nu eens tusschen talrijke eilandjes door, dan langs den eenen oever, dan weer langs den anderen varende, somtijds de rivier over bijna de geheele breedte dwars overstekende, vermijden we de vele zandbanken en rotsen, die, gevoegd bij den snellen stroom, de vaart hier zoo moeilijk en gevaarlijk maken. Na eindelijk de gevaarlijke Montèba-bank—de rivier is hier slechts 15–20 voet diep en de boot stoot er op verscheidene plaatsen aan den grond—gepasseerd te zijn, bereiken we nog denzelfden dag van ons vertrek van Banana de hoofdplaats van den Congo-Vrijstaat, Boma.
Een groote, ver in de rivier uitloopende pier maakt het aanleggen en ontschepen zeer gemakkelijk. Velen onzer medepassagiers zijn bestemd voorloopig hier te blijven. Belgen en Italianen, meestal in dienst van den Staat, de laatsten vooral als officieren, Portugeezen, Franschen en Hollanders voor verschillende handelshuizen, Zweden en Noren dikwijls, die als kapitein of stuurman gewild zijn, komen hier met elke boot aan, ter vervanging van hen, die na volbrachten diensttijd—meestal 2 of 3 jaren—naar Europa terugkeeren.
Boma bezoekende, krijgt men niet den indruk te zijn in het donkerste Afrika, in de nog voor weinige jaren zoo weinig bekende Congo-streek. Ter lengte van ongeveer een K.M. loopt langs de rivier een breede weg, waaraan, regelmatig gebouwd, verscheidene steenen gebouwen liggen, voornamelijk winkels of toko’s van Europeesche firma’s; ook vinden we hier het postkantoor. Evenals deze weg zijn alle andere landwaarts inloopende wegen, dank zij ’t Bladzijde 283 toezicht dat de Staat op ’t bouwen uitoefent, breed en recht en alle worden uitstekend onderhouden en regelmatig gereinigd. ’t Ontbreken van plaveisel, waardoor we hier van straten nog moeilijk spreken kunnen, wordt dan ook niet al te zeer gevoeld.
Hoewel Boma nog niet het aanzien heeft eener stad, is het de grootste nederzetting van blanken langs den Congo. Vroeger stonden hier slechts enkele handels-factorijen, die een, sedert dien tijd bijna geheel verloopen, drukken handel dreven voornamelijk in palmpitten, waarvan vele scheepsladingen verzonden werden. Sedert de staat zich hier vestigde en er zijn hoofd-administratie inrichtte, is het aantal der blanken en bij hen in dienst zijnde zwarten gestadig gestegen.
De gouverneur-generaal, een groot aantal ambtenaren, werkzaam bij de verschillende afdeelingen van bestuur en de rechterlijke macht, verscheidene officieren en vele handelsmannen houden hier geregeld verblijf; enkelen zelfs met hunne echtgenooten. Niet over ’t hoofd te zien is ook het groot getal zwarten, die, ’t zij uit Engelsche of Portugeesche bezittingen langs Afrika’s Westkust, ’t zij uit dieper in ’t binnenland gelegen streken afkomstig, zich een zekere mate van ontwikkeling hebben eigen gemaakt en nu betrekkingen gevonden hebben bij de post, de rechtbank, ’t politiewezen of wel bij de verschillende hier gevestigde handelshuizen.
Verscheidene zwarten ook houden een soort winkel, en over ’t algemeen gaat hun ’t zaken doen goed af. Zij vestigden zich gewoonlijk wat verder van de rivier af, waar we ook de vele woningen en hutten van de zwarte bevolking van Boma aantreffen. In de magazijnen, die door Belgische, Hollandsche of Fransche handelshuizen opgericht werden, zijn de meeste voor ’t gebruik der blanken benoodigde Europeesche artikelen, hoewel duur, tamelijk goed te krijgen; voorts vinden we er een bonte mengeling van allerlei waren, goedkoope, veelkleurige manufacturen, odeurs, spiegeltjes, hoeden, panongs, (’t inlandsche kleedingstuk voor vrouwen) kralen, bellen, messen, kortom bijna alle denkbare zaken die de begeerte kunnen opwekken, ’t zij van de meer ontwikkelde hier verblijf houdende zwarten, ’t zij van de in de omstreken wonende nog zoo goed als geheel onbeschaafde inboorlingen.
De kleinere, meer achteraf gelegen winkels vertoonen dezelfde groote verscheidenheid der meest uiteenloopende artikelen, meestal uitsluitend op zwarte koopers berekend. Jammer genoeg nemen ook rhum en andere alcoholische dranken onder de koopwaren een voorname plaats in en deze worden gaarne door de inlanders gekocht. Zooals te begrijpen is, maakte de oorspronkelijke ruilhandel sinds eenige jaren plaats voor ’t koopen tegen geld door den Staat in omloop gebracht.
Verder landwaarts ingaande, bemerken we langs de zachtjes opgaande helling eener heuvel die achter Boma oprijst, vele meer officieele gebouwen, die tot bureaux van den Staat of woningen van ambtenaren dienen, o.a. het gerechtshof, de citadel en de woning van den gouverneur-generaal. Zelfs is men hier met den aanleg van een park begonnen.
De wandeling door Boma heeft, zoowel in ’t benedengedeelte als hierboven, een eigenaardige bekoring door de velerlei afwisseling die zij biedt en door de mengeling van blanken en zwarten uit alle oorden en van allerlei ontwikkeling, die men overal ontmoet. Men ziet zwarten geheel op Europeesche wijze, of in witte pakken gekleed, waarbij helmhoed en dikwijls wandelstok en cigarette niet ontbreken, naast inboorlingen, die zich aan den inlandschen heupdoek hielden. Terwijl de eersten zich hunne meerdere ontwikkeling goed bewust zijn en zooveel mogelijk de manieren der blanken trachten na te volgen, gaan de laatsten, gewoonlijk eetwaren op ’t hoofd dragende, stil huns weegs.
De vestiging van den Congo-Vrijstaat vooral heeft hier een grooten omkeer teweeggebracht in de oude toestanden. Hoewel de genegenheid bij de inlanders voor Boele Matadi (naam door de inboorlingen aan den Staat gegeven, die steenbreker beteekent, naar ’t laten springen van rotsen voor scheepvaart en andere doeleinden) zeker niet onverdeeld is, weten ze toch dat deze machtig is en niet met zich laat spotten; maar aan den anderen kant is men zich vrijwel algemeen bewust, dat onrecht, ook waar ’t blanken geldt, door de overheid niet geduld wordt.
Met ’t invoeren van een geregeld bestuur is de Staat ook reeds in ’t binnenland begonnen, maar Boma valt de eer te beurt, ’t eerst een burgerlijken stand gehad te hebben ook voor negers; hunne hutten zijn verder geheel op Europeesche wijze van nummers voorzien.
Klachten, twisten en dergelijke kunnen op regelmatige wijze voor ’t gerecht gebracht worden, en dat de rechtbank niet schroomt ook niet-inlanders te veroordeelen, bewijzen wel de vele gevallen, dat aan blanken voor korter of langer tijd hunne vrijheid ontnomen werd. De gevangenis te Boma herbergt zelfs enkelen, die voor zware misdrijven, w.o. dikwijls mishandeling van negers, tot vele jaren gevangenisstraf veroordeeld werden. Hoewel ook staats-ambtenaren zich, in vroeger jaren vooral, zonder twijfel meermalen aan machtsmisbruik schuldig gemaakt hebben, zij ’t hier gezegd, dat de Staat ze, als lichaam, al was het dan ook niet altijd even krachtig, voortdurend heeft tegengegaan. Ondanks de campagne vooral in de Engelsche pers telkens weer tegen den Congo-Vrijstaat gevoerd, is het een feit, dat de gruwelijke misdrijven, die helaas in ’t Congo-gebied meermalen bedreven werden, moeten toegeschreven worden aan wreedaards, die òf door hun misdadigen aanleg, òf door ’t gemis eener beschaafde omgeving, òf door ’t feit dat hunne beenen de weelde van ’t zich heerscher weten in een groot, moeilijk te controleeren gebied niet dragen konden, òf door welke oorzaken dan ook tot onmenschelijkheden vervielen. Door den Staat als zoodanig werden zij niet bedreven.
Ofschoon we de vele overige maatregelen en instellingen door den Staat hier ingevoerd stilzwijgend voorbijgaan, wenschen we, alvorens van Boma afscheid te nemen, nog te wijzen op de mogelijkheid door “Boele Matadi” geopend tot het sluiten van huwelijken tusschen negers, en dezen maken hiervan dikwijls gebruik; of ze echter het juiste inzicht hebben in de beteekenis van het burgerlijk huwelijk, mag betwijfeld worden, getuige de vele echtscheidingsprocessen, die Boma zelfs reeds gehad heeft.
Van Boma gaat de reis verder naar Matadi, het verst gelegen punt aan de rivier, dat door stoombooten bereikt kan worden. In tegenstelling met het gedeelte Bladzijde 284 beneden Boma is de stroom hier tamelijk smal; de geweldige watermassa dringt met zeer groote snelheid tusschen de hooge, steil oploopende oevers voort. De bergen, die met hunne steenachtige hellingen dit gedeelte der rivier aan beide zijden omsluiten, zeggen ons reeds, dat we het woeste, bergachtige terrein bereiken, dat zich vanaf Matadi tot Stanley-Pool uitstrekt en waardoorheen zich de Congo met onweerstaanbare kracht en woest geweld een weg gebroken heeft; een weg echter, die een aaneenschakeling is van stroomversnellingen, schietstroomen en cataracten. De steenachtige bodem en de duizenden rotsblokken waarlangs of waaroverheen zich het water, tallooze draaikolken vormend, bruisend en schuimend, dikwijls onder oorverdoovend geraas voortspoedt, maken de rivier over ± 400 K.M. voor scheepvaart totaal ongeschikt. Het laatste gedeelte der vaart naar Matadi gaat zelfs reeds bezwaarlijk en eischt vooral bij den zoogenaamden Duivelshoek nauwkeurige kennis van den stroom. Deze Duivelshoek is een zeer scherpe bocht in de rivier, juist beneden Matadi, waar het water met geweldige vaart om den sterk vooruitspringenden rotswand heenschiet. Onder het uitvoeren van den bijna rechten hoek, dien ons vaartuig hier moet beschrijven, dringt de stroom het met angstwekkende snelheid en onder sterk overhellen, dwarsover de rivier, op den tegenoverliggenden oever aan; het minste defect aan machine of stuurtoestel zou hier zeker noodlottig worden. Een zucht van verlichting gaat meestal op bij hen die hier bekend zijn, als men, na deze gevaarlijke plaats gepasseerd te zijn, Matadi voor zich ziet.
Factorijlaan te Banana.
Slechts enkele K.M. stroomopwaarts kan men de witte koppen zien der Yellala-Falls, de laatste der reeks van cataracten boven Matadi.
Juist tegenover de aanlegplaats onzer boot bemerken we op den rechteroever der rivier den ouden staatspost Vivi, oorspronkelijk gesticht door Stanley, toen deze hier bij zijn terugkomst in Afrika, eenige jaren na zijn beroemde reis dwars door het donkere werelddeel, voet aan wal zette, om zijne goederen—w.o. geheele booten zelfs—onder duizenden bezwaren over het bergachtige terrein verder te vervoeren naar Stanley-Pool.
Het overgroote deel van alle handelsgoederen, materialen voor den bouw van factorijen en booten, Europeesche levensmiddelen enz., die in groote massa’s voornamelijk door Engeland, Holland en Frankrijk naar het Congo-gebied verscheept worden, is bestemd voor den Boven-Congo en moet alzoo te Matadi gelost worden, waar de “Chemin de fer du Congo” het transport overneemt. De grootere handelshuizen hebben hier meest alle een factorij om dit transport te behartigen; men vindt hier verder verscheidene winkels en zelfs eenige hotels ten gerieve der vele blanken, die op hunne thuisreis of op weg naar boven zijnde, hier passeeren; de Staat heeft er een belangrijken post, waarvan vooral de douane-dienst een voornaam onderdeel uitmaakt. Van alle goederen, die hier gelost worden moet, ’t zij hier te Matadi, ’t zij te Brazzaville als ze voor Fransch-Congo bestemd zijn, 6%, van enkele, als zout, kruit en vuurwapenen 10% invoerrechten betaald worden. De uitgaande rechten, die de Staat hier voorts heft van de producten, waaronder vooral ivoor en gom-elastiek, die zijn gebied verlaten, vormen een belangrijk deel van de inkomsten der regeering.
Wat van Matadi vooral een tweede groote nederzetting aan de rivier maakt, is de zooeven genoemde Chemin de fer du Congo, de Congo-spoor, die onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, ten koste van vele millioenen en helaas ook van verscheidene menschenlevens—de hier en daar langs den spoorweg staande eenzame kruisen vertellen het ons—tusschen Matadi en Kinchassa, het eindpunt aan den Stanley-Pool, werd aangelegd.
Groote magazijnen tot opslag van de duizenden tonnen handelswaren, die hier altijd op transport wachten, werkplaatsen tot het herstel van locomotieven en waggons, waarin verscheidene blanken en honderden zwarten bezig zijn, opslagplaatsen voor steenkolen, rangeerterreinen etc. nemen al wat te Matadi aan eenigszins vlak terrein te vinden is geheel in beslag.
De naam Matadi (steen) zou moeilijk door een meer juisten vervangen kunnen worden. De plaats werd gebouwd op het onderste gedeelte der helling eener kale rots; de huizen staan gedeeltelijk op dezen steenklomp en werden er gedeeltelijk in uitgehakt.
Van wegen is hier geen sprake; ieder bouwde zijn huis, waar hij een plaats vond, die hem eenigszins geschikt leek; de verbindingen er tusschen worden gevormd door ongelijke paden, hier stijgend, daar dalend, op vele plaatsen ook al in den rotswand uitgehouwen.
Na zonsondergang is het gaan, zelfs voor hen die hier bekend zijn, en al laat men zich ook vergezellen van een zwarten lantaarndrager, wat trouwens bepaald noodzakelijk is, nog tamelijk gevaarlijk; maar ook over dag waagt bijna niemand zich aan een uitstapje. Van plantengroei is op dezen bodem geen sprake, en wanneer de zon op de naakte steenen Bladzijde 285 brandt is de hitte er haast ondragelijk; men doet hier zijne zaken en blijft overigens zooveel mogelijk onder de beschuttende schaduw zijner veranda.
De Koningin Wilhelmina , een der booten van de Ned. Afrikaansche Handelsmaatschappij.
De meeste te Matadi aankomende passagiers weten waarheen zich te wenden om huisvesting te vinden; zoo de ambtenaren van den Staat en agenten van hier gevestigde handelshuizen; verder zij, die in ’t bezit zijn van introductie-brieven aan hier wonende Europeanen. Wegens de primitieve toestanden, die men hier verwachten kan, voorzien velen zich van dergelijke aanbevelingsbrieven, en gastvrijheid wordt in den Congostaat gaarne verleend.
Wie niet zoo gelukkig is, neemt zijn toevlucht tot een der hotels. Deze zijn, een enkele betere inrichting niet te na gesproken, nu juist niet naar de laatste eischen ingericht, hoewel de prijzen, die men er in rekening brengt, met die van hotels van den allereersten rang in de beschaafde wereld kunnen wedijveren. Niet zelden moet men zich vergenoegen met een rustplaats op den vloer, terwijl men zich tot de bevoorrechten rekenen kan, als men ’s morgens het benoodigde waschwater na niet al te veel moeite bekomen kan. Doch aan den Congo stapt men over dergelijke kleinigheden zonder veel bedenken heen.
Cataracten in den Congo tusschen Matadi en Stanley-Pool.
Het is te begrijpen, dat de spoor een grooten omkeer te weeg bracht in het transport van reizigers en goederen, ’t welk vroeger uitsluitend per karavaan plaats had. Toch moet men ook hier zijne eischen niet te hoog stellen.
Op den morgen dat we Matadi verlaten, begeven we ons vroegtijdig naar het station. Het vertrek is bepaald op 7 uur en het is geen zaak zijn trein te missen, daar er, behalve de treinen voor het vervoer van goederen, slechts drie in de week loopen voor passagiers bestemd. Het ligt voor de hand dat de dienst op dezen spoorweg nog niet te vergelijken is bij dien op de spoorwegen in Europa. Het reizigersverkeer is zeer beperkt; verreweg de grootste bron van inkomsten bestaat in het vervoeren van handelsgoederen naar “boven” of van producten—ivoor en gom-elastiek—naar beneden. Het terrein, waarover de lijn moest worden aangelegd, leverde voorts bij nagenoeg elken K.M. nieuwe bezwaren op en, hoewel de spoorweg-directie voortdurend alles aanwendt om den weg te verbeteren, is men er nog lang niet in Bladzijde 286 geslaagd alle moeilijkheden—scherpe bochten, steile hellingen en dergelijke—overal te overwinnen.
De lange lijn, die hier en daar tientallen van K.M. achtereen door woeste, nagenoeg onbewoonde streken voortloopt, is bovendien moeilijk te controleeren. Natuurlijk ontbreekt het niet aan geregeld toezicht en wordt elken dag de afstand tusschen de blokhuizen door zwarte, daartoe aangewezen beambten, afgeloopen, maar de blokhuizen liggen ver van elkander en gebreken kunnen toch zoo gemakkelijk onverwachts veroorzaakt worden door de geweldige tropische regens of door het nederstorten van steenblokken, waarmede vele berghellingen langs den spoorweg zoover het oog reikt bedekt zijn.
Het kleinste gebrek aan den weg kan, door de groote afstanden, urenlang vertraging geven. Men heeft dan ook geen reden tot klagen, als de 200 K.M., die Matadi van Thysville scheiden, voor zonsondergang zijn afgelegd, al reed men dan hier en daar eens wat langzamer dan men het verwachtte of al werd het geduld door oponthoud onderweg al eens op de proef gesteld. De gedachte, dat deze afstand in Europa in enkele uren kan worden afgelegd en ’t dan niet noodig zou zijn tien uren en meer in den warmen waggon te vertoeven, komt wel eens in ons op, doch ’t zou onverstandig zijn er reden tot klagen uit te putten. Hen, die met Congo-toestanden bekend zijn hoort men dit dan ook trouwens niet doen; ’t is ook voldoende zich de manier te herinneren, waarop tot voor weinige jaren de reis van Matadi naar Kinshassa gemaakt moest worden, toen het geen zeldzaamheid was dat men, met de karavaan van dorp tot dorp reizende, 3 tot 4 weken onderweg was, om niet al te veeleischend gestemd te zijn. Men komt nu dan toch, tamelijk gemakkelijk gezeten, in twee dagen aan het einde der reis.
De gereedstaande trein, in tegenstelling met de goederentreinen bekend als de expres, zou in Europa hoogstens op den naam tram aanspraak kunnen maken. Behalve de machine zijn er slechts drie rijtuigen, een waggon 1e klasse, een dito 2e en een bagagewagen. De gesteldheid van den weg maakt het niet wel mogelijk de treinen langer te maken; bij veel aanvraag om plaatsen, wat wel eens voorkomt na aankomst eener mail uit Europa, laat men liever twee treinen achter elkander loopen; ook gebeurt het niet zelden dat in dit geval een deel der passagiers zich een paar dagen wachten moet getroosten.
Van de zenuwachtige drukte, die dikwijls het vertrek der treinen in de beschaafde wereld voorafgaat, bemerken we hier geen spoor. De negers, belast met het inladen der bagage, hebben blijkbaar geen haast en evenmin hebben dit de tien of twaalf passagiers, die de reis gaan ondernemen. Men zoekt een plaats of wandelt, nu het nog aangenaam koel is, wat langs het treintje op en neer in afwachting van het sein tot vertrek, dat zich meer of minder lang wachten laat, naarmate er wat meer of minder bagage te laden is. Er wordt trouwens op geen vijf minuten gekeken; we hebben den geheelen dag tijd om Thysville, dat ongeveer halfweg ligt, te bereiken en ’t maakt niet veel uit, of we er een uur vroeger of later aankomen.
Is eindelijk alles in orde en hebben blanken en zwarten in hunne respectieve waggons—het gebeurt zelden dat een der eerstgenoemden 2e of een der laatsten 1e klasse reist—plaats genomen, dan verkondigen een paar stooten op de fluit, dat de reis een aanvang neemt en spoedig hebben we Matadi achter ons.
’t Gezelschap waarmede we de reis maken bestaat, met uitzondering van enkele ouderen, d.w.z. zij die na reeds eenige jaren in den Congo doorgebracht te hebben weder naar hun werkkring terugkeeren, voor ’t grootste gedeelte uit nieuw-aangekomenen, die zich vol verwachting naar hunne bestemming begeven.
De draaibare rieten fauteuils, waarvan er aan elke lange zijde van het rijtuig zes geplaatst zijn, en het tafeltje, dat zich tusschen elke twee zetels bevindt, maken het mogelijk zich tamelijk goed voor de lange reis in te richten. Overigens laat de inrichting der wagens wel iets te wenschen over. Van ramen is geen sprake; wind en regen kunnen ongehinderd door de geheel open zijkanten naar binnen komen en maken den rit er dikwijls niet aangenamer op. Het grootste ongerief echter vormen de massa’s stof, hoofdzakelijk fijne aschdeeltjes uit de locomotief afkomstig, die onophoudelijk naar binnen waaien; er is meestal geen uur na het vertrek verloopen of aangezicht en handen zijn er dermate door verontreinigd, dat men met verlangen naar wat water uitziet. De enkelen die hierop gerekend hebben, door in een paar flesschen waschwater mede te voeren, worden benijd door hen, die, minder bekend met de eigenaardigheden dezer spoorreis, dit verzuimden en wien nu niets overblijft dan gebruik te maken van de gelegenheid tot verfrissching, die zich enkele malen voordoet, wanneer n.l. de trein eenige minuten stopt om uit een aan den weg op een hooge stelling geplaatsten bak zijn watervoorraad, voor den stoomketel benoodigd, aan te vullen.
De helderwitte kleeding, waarin velen onvoorzichtig genoeg de reis aanvingen, heeft het zwaar te verantwoorden en nog voordat we aan het eerste eenigszins groote station gekomen zijn, deelt ook deze reeds in de algemeene vergrijzing. Het hardst te verduren evenwel hebben het de oogen; bijna niemand komt aan het einde der reis, zonder dat de pijnlijke oogleden hem op onaangename wijze aan dit ongerief herinneren.
Dranken of eetwaren zijn onderweg niet te krijgen; hoogstens koopt men van inlanders, die men hier en daar, terwijl de trein oponthoud heeft, somtijds ontmoet, eenige eieren of bananen; het benoodigde, behalve brood en conserven ook glazen, vorken, messen, servetten, etc. voert ieder dan ook zelf mede.
Het is voorzeker geen luxe-trein waarin we plaats namen, en men is gewoonlijk verheugd te Kinshassa aan te komen; doch heeft de reis ook hare lichtzijde.
Het uitzicht is bijna overal belangwekkend genoeg om wat ongerief over het hoofd te zien; vooral het bergachtige land, de Palla-Balla geheeten, dat we al aanstonds na het vertrek van Matadi doorrijden, biedt een grootschen aanblik. De ruwe bergmassa’s stapelen zich boven en achter elkander op; ten deele kaal, ten deele met ondoordringbare bosschen bedekt, strekken zich de hellingen in eindelooze verscheidenheid uit; hier steil oprijzend tot ontzagwekkende hoogte, daar nederdalend in nauwe dalen en ravijnen, Bladzijde 287 die den aanschouwer doen duizelen. In duizenden bochten wringt zich onze trein door deze bergklompen heen. De weg gaat ten deele door de diepe ravijnen, tusschen steile, hooge muren, die ons met vernietiging schijnen te dreigen en die veelal ternauwernood ruimte genoeg overlaten om onzen trein te laten passeeren; die ontzaglijke bergklompen geven ons een gevoel van onmacht als we, uit de diepte er naar opziende, slechts zeer, zeer hoog een stuk van den blauwen hemel kunnen bespeuren. Straks weer kruipen we tegen een steile helling op, hoog boven alle omringende lagere toppen uit, om een oogenblik later in razende vaart bergafwaarts te snellen. We rijden over steenvlakten, waar de zonnestralen, door den gloeienden rooden of witten bodem teruggekaatst, ons oog verblinden, en door bosschen, waarin nauwelijks een straal der zon den grond bereikt en waar we in de verkwikkende koelte verademing vinden. Langs hellingen gaat het, waar de noodige ruimte in de steenmassa moest worden uitgehouwen. Aan de eene zijde staat hier de loodrechte, afgehakte bergwand nog op geen meter afstand; aan de andere zijde zien we bijkans loodrecht neer op bosschen, diep onder ons in het dal gelegen. Zóo smal is hier de weg, dat we naast de lijn zelfs geen grond meer bespeuren en we, ons vooroverbuigende, langs de steile helling loodrecht naar beneden blikken.
Op enkele plaatsen wordt de rotswand beneden ons door den Congostroom bespoeld. We bespeuren de helling niet die ons draagt, en schijnen te zweven boven het water, dat diep beneden ons zijn weg naar de zee vervolgt.
Eenige K.M. volgen we den onstuimigen loop van de Lufu, die zich onder ’t vormen van een reeks watervalletjes en stroomversnellingen naar den Congo voortspoedt; behalve den Lufu passeeren we de niet minder snel stroomende Quillo-rivier, beide linker-zijrivieren van den Congo. Vervolgens de Inkissi, waarover te midden eener grootsche wildernis een brug geslagen werd onder bezwaren, die moeielijk te overschatten zijn. Er komt geen eind aan de bochten en draaien in den weg; altijd door gaat het bergop-, bergafwaarts; onophoudelijk gilt de stoomfluit seinen toe aan de negerjongens, die op iederen wagen als remmer dienst doen, om, als het naar beneden gaat den loop te kunnen temperen. Er zijn punten, van waaruit wij de spoorbaan op vijf of zes plaatsen tegelijk in verschillende richtingen kunnen zien, een gevolg van de steile hellingen, plotselinge hoogten of laagten en dergelijke hinderpalen, waardoor de ingenieurs, met den aanleg belast, verplicht waren den weg dikwijls in cirkel- of slangvormige lijn tegen bergen op, of naar omlaag te leiden.
Na den nacht in Thysville doorgebracht te hebben, gaat het den volgenden dag verder, nu wat meer geregeld in dezelfde richting.
Tusschen Tumba en Kinshassa is het terrein minder woest en vertoont vooral over het laatste gedeelte een min of meer afloopende, onafzienbare vlakte, met hier en daar eenige heuvels. Behalve de schaarsche boomgroepen bemerken we, als eenige plantengroei, dor gras, waartusschen de witte zandgrond overal te voorschijn komt. Uren lang rijden we door deze dorre, eenzame streek voort, tot we eindelijk heel in de verte, vóór ons uit, het water van Stanley-Pool in de zon zien blinken en de plek bespeuren, waar Kinshassa ligt. Spoedig komen we voorbij n’Dolo, een der eindstations aan den Pool gelegen en bereiken vervolgens Kinshassa, het doel onzer spoorreis. Een onaanzienlijk houten gebouwtje, zonder eenige andere gebouwen in den omtrek, eenzaam te midden der vlakte gelegen, doet hier dienst als station.
Een groot gedeelte der reizigers, bestemd voor Fransch-Congo, verlaat den trein, om van hieruit de rivier naar Brazzaville over te steken; een ander gedeelte vervolgt de reis tot het eenige K.M. verder gelegen Leopoldville, na Boma de belangrijkste plaats in den Congo-Vrijstaat. Het eigenlijke eindpunt van den spoorweg is n’Dolo; hier en te Kinshassa worden de meeste handelsgoederen, van Matadi aangevoerd, gelost, om in stoombooten overgeladen en verder de rivier op verzonden te worden. Langs dit gedeelte van den Congo liggen dan ook de verschillende factorijen, vertegenwoordigende de Belgische, Hollandsche of Engelsche firma’s, die langs den bovenloop der rivier hunne vestigingen bouwden. Geen wonder dat n’Dolo en Kinshassa, van waar de rivier opwaarts weder over duizenden K.M. bevaarbaar wordt, evenals Matadi, voor den handel belangrijke punten werden. De Staat zag het gewicht van deze plek in en bouwde er zijn hoofdvestiging voor den geheelen Boven-Congo, Leopoldville. Toch was men in de keuze der plaats voor deze nederzetting niet gelukkig. Leopoldville ligt eenige K.M. lager aan de rivier dan Kinshassa en n’Dolo, juist beneden den Stanley-Pool en op het punt, waar de bergketens, die bij den Pool een verbazend wijde kom vormen, van weerszijden naar elkander toekomen. De breedte der rivier, voor Kinshassa ± 4 K.M. bedragende, wordt hierdoor plotseling tot op 1/3 teruggebracht, wat natuurlijk een ongemeen sterken stroom tengevolge heeft. Bovendien hebben de booten—bijna 100 in aantal—die de verbinding van Leopoldville met alle hooger gelegen staatsposten in stand houden, nog de gevaarlijke, onder water liggende rotsen te passeeren, welke juist in deze vernauwing der rivier veelvuldig voorkomen en die ongetwijfeld altijd een ernstigen hinderpaal voor de scheepvaart blijven zullen.
Juist voor Leopoldville bemerken we, midden in de rivier, de eerste der talrijke cataracten, die zich tot Matadi in een bijna onafgebroken reeks uitstrekken. ’t Is dan ook niet vreemd, dat velen zich met verwondering afvragen hoe de staat zijn tweeden belangrijken zetel kon vestigen op een plaats, zóó gevaarlijk en zóó moeilijk te bereiken voor schepen.
Zeker is Leopoldville de moeite van een bezoek wel waard, al hebben we dan ook vanaf Kinshassa een weg van bijna 2 uren gaans af te leggen. De grootsche werken, die men er heeft aangelegd, zijn een bewijs te meer voor de energie, waarmede de Congo-Staat zich in Afrika vestigde en er een geregeld bestuur tracht in te voeren.
Wij vinden er de op Europeesche wijze gebouwde woning van den “Commissaire de district” benevens de huizen voor de tientallen van ambtenaren, op de regeeringsbureaux werkzaam en voor het niet minder talrijke personeel, bij den aanleg van verschillende Bladzijde 288 kunstwerken, voor den bouw van magazijnen, stoombooten enz., benoodigd. Ten koste van schatten gelds legde de Staat een reusachtige kade langs de rivier aan ten behoeve der vele stoombooten, die onophoudelijk te Leopoldville uit alle hooger gelegen streken van den Congo-staat aankomen; men maakte er een sleephelling, waardoor de grootste booten zonder veel moeite op het droge gehaald kunnen worden om de noodige reparatiën te ondergaan. Een machinesmederij is er ingericht benevens een flinke werf, van waar reeds ongeveer 100 booten, die de Staat voor zijn dienst noodig heeft, te water werden gelaten en men bezoekt Leopoldville nooit, zonder dat men er getuige van zijn kan, dat er voortdurend nieuwe vaartuigen, grooter en beter ingericht dan de vorige, op stapel staan. De honderden blanken, die te Leopoldville geregeld verblijf houden, gewoonlijk vermeerderd met tientallen officieren en hoogere of lagere ambtenaren, die voortdurend per boot van “boven” of per spoor van “beneden” aankomen, maken van Leopoldville een bedrijvige plaats. In alles treedt de regeering hier op den voorgrond; op een enkel handelshuis na is alles hier “Staat”. Politie-post, justitie-gebouwen, hospitaal, een groot gebouw ingericht tot eetzaal, waar alle blanken in staatsdienst gezamenlijk den maaltijd gebruiken, postkantoor, kazerne voor de talrijke inlandsche bezetting van Leopoldville, tot zelfs een chemisch laboratorium, werden hier door het bestuur opgericht. Hier, waar alles met de grootste regelmaat toegaat, gevoelt men te zijn in het middenpunt eener machtige organisatie, eener krachtsontwikkeling, die zich tot op duizenden mijlen in het rond gevoelen laat.
Tent voor een blanke in een negerdorp.
In de nog geen 20 jaren, die sedert de oprichting van den onafhankelijken Congo-Staat verloopen zijn, is het dezen gelukt, tot aan de uiterste grenzen van zijn gebied zijn invloed te doen gelden.
Tot uitoefening van het bestuur is het rijk verdeeld in districten, elk met een districtschef aan het hoofd, die onder de onmiddellijke bevelen van de hoogste ambtenaren, de “inspecteurs d’État”, den vice-gouverneur en den gouverneur staan. Elk der districten, die in uitgestrektheid de meeste der Europeesche rijken overtreffen, is onderverdeeld in zônes, met een “chef de zône” aan het hoofd; onder dezen eindelijk staan een groot aantal “chefs de poste”, elk belast met het bestuur van een staatspost, die door het gansche rijk, op alle punten, die eenigszins van belang zijn, werden opgericht. Aan de “chefs de poste” is het directe bestuur over de bevolking in hun gebied toevertrouwd; zij zijn belast met de rechtspraak en hebben voor de naleving der wetten en besluiten te zorgen.
Door het geheele reusachtige Rijk heen werden wegen aangelegd, zoodat het centrale bestuur te Boma en te Leopoldville in geregelde en tamelijk goede verbinding is zelfs met de uiterste posten, die aan de oostgrens tot in het gebied van den Boven-Nijl, aan de zuidgrens tot aan de bronnen van de Zambesi gevonden worden. Met regelmatige tusschenpoozen van ± 2 weken varen goed ingerichte stoomschepen naar Stanley-ville—dat 2000 K.M. hoogerop aan de rivier ligt—en bovendien zijn vele langs den Congo gelegen posten telephonisch met Leopoldville en Boma verbonden. Ten behoeve van den telephoon, die zich welhaast tot Stanley-ville toe uitstrekt, werd door bosschen en over bergen langs de rivier een weg aangelegd, verscheidene meters breed, in lengte den beroemden postweg op Java verre overtreffende. Over deze geheele lengte wonen, op elke 10 K.M. afstand, zwarte beambten die met het onderhoud belast zijn.
Van Stanley-ville opwaarts tot het Lado, het uiterste punt in het N.O., en in Z.O. richting tot voorbij het Tanganyika-meer, zorgen reeksen van posten, langs zijrivieren of aan groote wegen gelegen, voor geregelde cano- of karavaantransporten ten behoeve der reizende staats-ambtenaren en voor den postdienst en het goederenvervoer. De reis, dwars door Afrika, die vroeger met zoo ontzaglijk veel bezwaren gepaard ging, is nu in enkele maanden te maken, nagenoeg zonder ontbering of gevaar en zelfs zonder dat het noodig is, in wildernissen of onbewoonde oorden te overnachten. Van dag tot dag liggen langs de geheele karavaan- of kano-route, van de groote meren tot Stanley-Falls, de staatsposten of de door de regeering opgerichte blokhuizen, die gelegenheid tot logeeren bieden. Van uit Stanley-ville bereikt men in enkele weken Leopoldville met de goed ingerichte staatsbooten, waarvan sommige meer dan 20 hutten tellen. Bladzijde 289
Brazzaville. Hollandsche factorij.
Naar alle richtingen is het verkeer op dezelfde wijze geregeld. Brieven worden per post overal heen verzonden en niemand is zoo ver verwijderd of brieven uit Europa, via Leopold-ville of Stanley-ville verzonden, kunnen hem bereiken. In twee maanden is een brief, van uit Europa naar Stanley-ville, het hart van Afrika, verzonden, op zijn bestemming en in 2 à 3 maanden meer, na cano- en karavaanreizen, komen de poststukken aan op de punten aan de uiterste grenzen gelegen. Naar Europeesche begrippen is dit wel een verbazend lange tijd, maar men vergete niet, dat het hier betreft het gedeelte der wereld dat voor enkele tientallen van jaren nog zoo goed als onbekend was; waar doorheen te reizen als de moeilijkst uit te voeren en meest gevaarvolle onderneming gold en waar reizen, met de grootste nauwgezetheid en zonder kosten te ontzien, voorbereid, altijd jaren in beslag namen. Als bewijs voor de geregelde verbindingen, die heden ten dage bestaan, diene het volgende:
Een gewone brief, uit Europa verzonden aan iemand, wonend te Kinshassa, ging bij vergissing per Oost-Afrikaansche lijn. De brief kwam aan te Mozambique, aan de oostkust gelegen. Van hieruit reisde hij, dwars door Portugeesch Oost-Afrika, langs het Nyassa-meer en bereikte aan het Tanganyika-meer de eerste staatspost. Van post op post, eerst per karavaan, vervolgens per cano verzonden, kwam hij aan te Stanley-ville en enkele weken later ontving de geadresseerde hem, een weinig gekreukt en bezoedeld wel is waar, doch in ongeschonden toestand. De poststempels, waarmede de enveloppe bedekt was, maakten het mogelijk de route nauwkeurig na te gaan en bewezen, dat voor een brief nauwelijks 6 maanden voldoende waren om geheel alleen van uit Europa de reis dwars door het donkere werelddeel te volbrengen.
Hoe meer we de hedendaagsche toestanden bezien en vergelijken met die van 20 jaren geleden, des te meer staan we verbaasd over en gevoelen we bewondering voor wat in dit betrekkelijk korte tijdsverloop werd tot stand gebracht. Maar—des te meer ook betreuren we het, dat een grootsch werk, goed en flink begonnen en aanvankelijk tot een goed einde gebracht, de inrichting van een geordend bestuur over een streek, waar de meest barbaarsche gewoonten onder de bewoners bestonden, een werk aldus dat tot zegen van millioenen ondernomen werd, bezoedeld is geworden door misdadige handelingen van sommigen, die er aan hadden mede te arbeiden. Dubbel jammer ook dat de staat, hoewel als zoodanig niet in gebreke gebleven om machtsmisbruik, waar dit mogelijk was, te straffen, toch zelf niet geheel vrij te pleiten is van de beschuldiging, niet altijd met de noodige kalmte Bladzijde 290 en zachtheid te zijn opgetreden bij de vestiging en uitoefening van zijn bestuur.
Zijn machtigen arm te doen eerbiedigen, er desnoods met geweld ontzag voor af te dwingen, en eerst daarna te redeneeren, is, het moet helaas gezegd, dikwijls de stelregel geweest, waarnaar te werk gegaan werd bij de vestiging in nieuwe streken. We kennen verscheidene volksstammen voldoende, om de meening te kunnen uitspreken dat veel geweld achterwege had kunnen blijven, als men van het begin af het vertrouwen der negers door rechtvaardigheid, welwillendheid en het uitroeien alleen van verkeerde gewoonten had trachten te winnen. Zoo men, langzaam voortgaande, met bezadigdheid overal opgetreden was, inplaats van altijd voorop te stellen dat de negerchefs van inmenging van den Staat in hunne gebruiken niets wilden weten, had er zeker meer wederzijdsch vertrouwen blijven bestaan dan thans, nu men eenvoudig zijn wil heeft kenbaar gemaakt en desnoods heeft doen eerbiedigen. Zoo goed als het den eersten reizigers in het Congo-gebied is kunnen gelukken, contracten met negerhoofden af te sluiten, waarbij dezen het recht van vestiging der blanken erkenden, zoo goed had de Staat zich in zeer veel gevallen op minzame wijze kunnen verstaan met de groote prinsen, die een machtigen invloed op de meeste stammen hebben, als men niet steeds zijn macht vooropgesteld had. Krachtig ingrijpen zou, voornamelijk bij hoofden die belang hadden bij den slavenhandel, zeker niet te vermijden geweest zijn, doch dit was dan zelfs nog een daad van humaniteit geweest, waar het gold een einde te maken aan de vele gruwzame gebruiken, die onder de bevolking bestonden. Later, toen de Staat zich eenmaal had doen kennen als de macht die, zoo mogelijk goedschiks, anders met geweld, maar toch in elk geval, zonder omwegen bezit kwam nemen van het land, is gewapend optreden tegen hoofden, die Boele Matadi ongaarne hun gebied zagen naderen, dikwijls noodig geworden.
Dezelfde opmerkingen gelden op het gebied van belasting-inning.
Natuurlijk heeft de regeering inkomsten noodig om hare vele uitgaven te bestrijden; voor een groot deel verkrijgt zij deze uit de opbrengst der producten, ivoor en gom-elastiek, die de verschillende dorpen, elk tot een zeker bedrag, moeten leveren. Het moet erkend worden dat men niet altijd behoorlijke middelen te baat genomen heeft, om deze voortbrengselen te verkrijgen.
In plaats van de dorpen, vooral in het begin, niet te hoog te belasten en de negers, door te wijzen op de betere toestanden die geschapen werden, wat met deze belastingen te verzoenen, is dikwijls bijna het onmogelijke gevergd en zijn er voorbeelden van, dat vrouwen en kinderen opgepakt en weggevoerd, en chefs tot jarenlangen dwangarbeid veroordeeld werden. Met behulp eener uit de inlanders zelf gerecruteerde politie- en troepenmacht dwong men de bewoners van vele streken tot aanmaak van gom-elastiek tot elken prijs; in ontoegankelijke wildernissen, waar de moerassige ondergrond, slangen en viervoetige roofdieren het werken levensgevaarlijk maken, werden en worden helaas duizenden gedwongen, de gomgevende lianen op te zoeken.
Behalve de belastingen en deze verplichte arbeid werkt nog een andere factor mede om de bevolking van groote streken het juk van den Staat te doen haten, en wel, de gedwongen levering van levensmiddelen. De regeering n.l. legt verschillenden hoofden de verplichting op, eene bepaalde hoeveelheid kippen, eieren, manioc (het hoofdvoedsel van vele stammen) etc. op daartoe aangewezen markten te leveren.
Meermalen geen rekening houdende met de draagkracht der streek, en dikwijls evenmin met de woonplaats van hen die deze levensmiddelen moeten aanbrengen, dwingt men zoodoende de bewoners van vele dorpen, ongelooflijke afstanden af te leggen, teneinde ze te verkrijgen, of ter markt te brengen.
Ook werkt men, door de dorpshoofden voor de levering aansprakelijk te stellen, ze desnoods gewapenderhand bij te staan of te dwingen, machtsmisbruik in de hand. Niet zelden veroorzaakt de te hooge druk wanhopige uitbarstingen, altijd weer gevolgd door onderdrukkingen, die door hun ruw geweld wel wrok, maar zeker geen toenadering tot stand brengen.
Zeer te betreuren is het ook, dat de Staat in zijn rechtspleging de lichamelijke straf opnam en zijnen zelfstandigen ambtenaren, als chefs de poste en kapiteins der rivierbooten b.v., het recht geeft deze straffen uit te spreken.
De barbaarsche chicot, een soort zweep van ineengedraaide reepen nijlpaardenhuid vervaardigd, waarmede men de arme slachtoffers, dikwijls na enkele slagen op den blooten rug, bloedend verwondt, werd en wordt helaas nog al te veel gebruikt. Er zijn blanken, die er een soort van genoegen in scheppen, met dat verfoeilijke, niet genoeg te veroordeelen werktuig voortdurend spelenderwijs in de hand te loopen, als teeken misschien hunner macht, of waardigheid wellicht? Wel is het toedienen van lichamelijke straffen, niet uitgesproken door vertegenwoordigers der regeering, strafbaar en worden de bedrijvers, bij een aanklacht ook vervolgd, maar ook de Staat zelf moest ze niet toepassen, doch liever trachten het gruwzaam misdrijf, dat in Afrika een soort burgerrecht verkreeg, met krachtige hand overal uit te roeien. De bewering, dat dergelijke straffen noodig zijn, en men er in vele gevallen niet buiten zou kunnen, wordt in Afrika dikwijls geuit. Zij echter, die van deze meening zijn, missen òf het geduld, òf het rechtvaardigheidsgevoel om te beproeven of men met negers ook op andere wijze kan omgaan; of wel, zij wordt uitgesproken door lieden, die zich nooit de moeite gaven, de zwarten ook maar eenigszins van nabij te leeren kennen. Velen toch veronderstellen maar eenvoudig, dat het wel zoo zijn zal.
Gelukkig dat er anderen gevonden worden, die door hunne manier van optreden deze opinie logenstraffen. Er zijn voorbeelden van maandenlange karavaanreizen, soms door één enkelen blanke, vergezeld van talrijke dragers ondernomen, gedurende welke het niet eenmaal voorkwam, dat het gedrag der zwarten tot eenige ontevredenheid aanleiding gaf. Een weinig tact doet hier wonderen, waarover zij, die zoo spoedig de hand tot slaan opheffen, verbaasd zouden staan.
Gelukkig ook dat de overheid, zoowel in den onafhankelijken Congo-staat als in Fransch Congo, den inboorlingen Bladzijde 291 het vertrouwen gegeven heeft, dat klachten over lichamelijke kastijding met gerustheid voor het gerecht gebracht kunnen worden; de vrees voor straf houdt velen tenminste nu van hunne ruwe manier van optreden terug. Aan den Beneden-Congo, in de omgeving van Boma en Leopoldville en in het Fransche gebied te Brazzaville en omstreken behoort de chicot tamelijk wel tot het verleden. Ten zeerste te hopen is het, dat de regeering ook in de hooger gelegen streken spoedig op afdoende wijze tegen dit ergerlijke misbruik zal kunnen optreden.
Per stoomboot of per kano, het typische inlandsche vervoermiddel te water, verlaten we te Kinshassa het gebied van den Congo-Staat om, na den wijden Stanley-Pool overgestoken te zijn, te Brazzaville de Fransche Colonie te betreden.
Wie voor eenige jaren Brazzaville bezocht, zou door den aanblik der hier en daar verspreid liggende onaanzienlijke gebouwen zeker niet op de gedachte gekomen zijn, dat hij zich bevond in de tweede hoofdplaats der groote Fransche kolonie aan den Congo.
Vooral na een bezoek aan den Congo-Vrijstaat, waar overal de Staat zoo in alle opzichten op den voorgrond treedt, moest het den bezoeker van Brazzaville opvallen, hoe èn het gouvernement èn de handel zich hier met een veel bescheidener plaats vergenoegden, dan dit aan den overkant der rivier het geval was.
Zeker moet bij deze beoordeeling niet uit het oog verloren worden, dat Brazzaville, wat betreft de verbinding met de kust en het verkrijgen van de hulpmiddelen voor den bouw van huizen etc. en voor het onderhoud der blanken benoodigd, in ongunstiger omstandigheden verkeerde, dan het reeds beschouwde gedeelte van den Vrijstaat. In den tijd toen de spoorweg tusschen Matadi en Kinshassa nog niet bestond, was Loango, een plaatsje aan de kust van den Oceaan gelegen, de stapelplaats, waar de meeste goederen, uit Europa aangevoerd, werden opgeslagen en van waaruit ze per karavaan, langs een langen en moeilijken weg, naar Brazzaville vervoerd moesten worden. Wèl waren groote en vele bezwaren aan dit transport verbonden. De reis het binnenland in, nam 20 à 30 dagen in beslag en vooral in den regentijd (van November tot einde Mei ongeveer) waren de moeilijkheden niet licht te achten. Zware regens en niet minder de tornado’s, de van hevige stormen en geweldige slagregens vergezeld gaande onweersbuien, van welker hevigheid men zich in gematigder luchtstreken moeilijk een voorstelling maken kan, belemmerden zeer het geregeld verkeer. De vochtigheid van den bodem, waarop men dikwijls overnachten moest, was bovendien zeer nadeelig voor den gezondheidstoestand der dragers. De eindelooze vlakten zijn in dien tijd des jaars bedekt met welig opschietend gras, dat 3–5 M. hoog wordt; dit harde, scherpe gras, neergeslagen door den wind en den regen, bedekt het smalle voetpad, waarover de dragers achter elkander voortgaan, met een verward kluwen, dat niettemin altijd nog enkele meters hoog is. Men gaat er niet alleen tusschen- maar ook onderdoor; het beneemt aan alle zijden, ook naar boven, het uitzicht; met moeite vindt men hierin zijn weg, en als de zon er op schijnt is de drukkende hitte er bijna ondraaglijk. Op vele plaatsen treft men deze grasvlakten aan. Ook het trekken door de bosschen, waaronder vooral het Mayumba-bosch berucht is, was in dat gedeelte van het jaar eene lastige onderneming. Over berghellingen en door diepe valleien strekt dit bosch zich uit. De hellingen zijn dikwijls zóó steil, dat men er met behulp van lianen, wortels en stronken tegen opklimt of er langs afdaalt; in de diepten is de bodem doorweekt en op vele plaatsen herschapen in een moeras. Het doorwaden der menigvuldige stroompjes, op enkele gedeelten is 10 per dag geen zeldzaamheid, is altijd tijdroovend en lastig, soms gevaarlijk; in den regentijd in dubbele mate.
Zoo voorttrekkende, brachten de negers de 30–35 K.G. zware lasten naar hunne bestemming. Landwaarts ingaande bestonden deze natuurlijk uit alle soorten van handelsgoederen, levensmiddelen en factorij-benoodigdheden; teruggaande bracht de karavaan ivoor en gom-elastiek naar de kust over. Wel was er een kortere weg, n.l. per boot naar Matadi en vandaar over Manyanga langs eene karavaan-route van ± 15 dagen naar Brazzaville, doch door de dikwijls voorkomende twisten tusschen de stammen onderling, vooral in die streken, was deze weg meestal gesloten.
Dat de ontwikkeling van Brazzaville in dien tijd geen hooge vlucht nam, en er integendeel van ontwikkeling nog bijna geen sprake was, kan veilig voor een deel aan de lastige verbinding met de kust toegeschreven worden. Doch slechts voor een deel; een der groote oorzaken was zeker de weinige energie en vooral ook het gebrek aan tact van de regeering.
In den tijd toch toen het gouvernement te Brazzaville slechts een paar armelijke gebouwen had, waarin de enkele ambtenaren nagenoeg zonder meubelen of ander comfort gehuisvest waren, stonden te Leopoldville, waar men toch bijna even groote verkeersmoeilijkheden te overwinnen had, reeds flinke huizen voor de talrijke geëmployeerden van den Staat; had deze er een werf, waarop hij zijne stoombooten bouwde; een inrichting waar verscheidene blanken aan de machinerieën, hiervoor benoodigd, bezig waren e.d.
De karavaan-dienst van af de kust was in den Congo-Vrijstaat ook veel beter geregeld dan in het Fransche gebied. Bijna overal had hier de regeering, toen geen spoorweg nog het verkeer vergemakkelijkte, wegen aangelegd, die behoorlijk van plantengroei gezuiverd en goed onderhouden werden. Over de meeste stroompjes waren bruggen geslagen en over de geheele lengte vond men, op elke 4 of 5 uren afstand, huizen, die tot pleisterplaats voor doortrekkende reizigers dienden. In nagenoeg al deze posten hield een neger in staatsdienst verblijf om te zorgen voor water, hout om vuren aan te leggen, en dergelijke benoodigdheden. De Staat zag verder nauwkeurig toe op de capita’s, d.z. geleiders der karavanen, die aansprakelijk waren voor het aantal dragers waartoe zij zich verbonden hadden en voor de goede overkomst van het transport.
Waar de regeering van de Fransche kolonie zelfs niet bij machte scheen, in den onmiddellijken omtrek van Brazzaville de wegen ook maar eenigszins te doen onderhouden, ligt het voor de hand, dat van toezicht op den langen karavaanweg naar de kust, aan deze zijde der rivier bijna in ’t geheel geen sprake was. Bladzijde 292
De weg bestond eenvoudig uit het smalle negerpad, dat de dorpen onderling verbond; van bruggen etc. was geen spoor te ontdekken. Ook het toezicht op de karavanen zelf en de contrôle over de goede aankomst liet veel te wenschen over. Wel had ook hier iedere capita een vergunning van het gouvernement noodig en was hij verplicht deze bij vertrek en aankomst op de Fransche posten te vertoonen, waardoor er ook op het aantal dragers eenig toezicht uitgeoefend werd, doch de gelden, die de regeering hierdoor van de handelshuizen, welke deze vergunningen moesten koopen, ontving, werden niet besteed voor verbetering van en toezicht op den weg, die de eenige verbinding met de kust vormde. Het ontbrak niet aan voorschriften en besluiten, doch de Franschen misten gewoonlijk de middelen en dikwijls den ernstigen wil, deze te doen nakomen. Meermalen kwam het b.v. voor, dat sommige lasten, waaronder dan dikwijls onderdeelen van booten en machinerieën, die met ongeduld verwacht werden, niet aankwamen. Bij onderzoek bleek dan meestal dat dergelijke stukken eenvoudig langs den weg weggeworpen waren en de dragers zich naar hunne dorpen begeven hadden, vooral als deze zich eenigszins in de nabijheid der route bevonden. Dikwijls ook vond men balen manufacturen, kisten kralen e.d., die reeds jarenlang vermist waren, toevallig in verschillende dorpen terug en, wat wel eigenaardig is, gewoonlijk waren ze ongeschonden bewaard en ontbrak er niets aan den inhoud.
Brazzaville. Residentie-gebouw.
Vooral de ontwikkeling van den handel in het Fransche gebied kon en kan op verre na niet op één lijn gesteld worden met wat de Staat in dit opzicht bereikte. ’t Is waar, er is heel wat aan te merken op de manier van handeldrijven in den Vrijstaat èn door de particuliere maatschappijen èn door de regeering zelf, en ’t ware zeker te wenschen, dat vooral de gom-elastiek-productie zich wat minder ontwikkeld had en de belangen der negers wat meer in ’t oog gehouden waren; doch hoewel de Franschen zich niet onbetuigd lieten om de wonde plekken hierin te helpen aanwijzen, er is in dit opzicht, waar het Fransch Congo geldt, niet alleen veel maar zelfs weinig minder te zeggen dan waar het betreft den Congo-Vrijstaat.
Eén inrichting te Brazzaville echter—en dit is een bewijs te meer dat de langzame ontwikkeling van de Fransche kolonie niet alleen aan de boven omschreven moeilijkheden geweten kan worden—kon de vergelijking met de beste Europeesche nederzettingen in den Congo-Vrijstaat doorstaan niet alleen, maar zocht er tevergeefs haars gelijke,—de factorij n.l. die hier gebouwd werd door de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap. Deze groote Hollandsche Vennootschap, die haren handel op den Congo dreef reeds vóór de vestiging van den Vrijstaat of de Fransche kolonie, stichtte al jaren geleden hare factorijen langs de rivier; eerst langs het benedengedeelte, doch al spoedig na de reis van Stanley, al dieper en dieper het land ingaande tot aan den Stanley-Pool. Van uit Kinshassa ondernamen de Hollanders reeds hunne tochten naar het binnenland, tot aan Stanley-Falls zelfs, in de allereerste jaren der vestiging van den Vrijstaat, toen er van Franschen invloed aan de overzijde nog nagenoeg niets te bespeuren viel.
In den invloed, dien dit groote handelshuis in den Boven-Congo, vooral door de zeldzame energie van zijn begaafden vertegenwoordiger ter plaatse, steeds meer ontwikkelde, zag de Staat een gevaarlijken factor bij de vestiging van zijn gezag, zoodat na een eindelooze reeks van moeilijkheden de Vennootschap haren hoofdzetel voor het binnenland verplaatste naar de overzijde van den Stanley-Pool, naar Brazzaville.
Cabinda’s. (Koks, waschlui en tafeljongens).
De factorij van het “Maison hollandaise”, zooals het huis bij de blanken, of van “m’fumu n’tangu” (m’fumu = heer, prins, n’tangu = zon, m’tumu n’tangu = prins als de zon, zonneprins, zooals het wijd en zijd van Stanley-Falls tot aan de kust bij de negers bekend is), werd al spoedig een modelinrichting in deze streken. Zoowel wat de uitgestrektheid als wat den aanleg van het terrein en de inrichting der magazijnen en woonhuizen betreft, liet deze factorij alles, wat Brazzaville verder te aanschouwen gaf, in de schaduw. Toen de verbinding van de enkele Fransche handelsinrichtingen met de “Post”—het terrein waar het gouvernement zich gevestigd had—niets was dan een smal pad, dat zelfs nog niet altijd van gras gezuiverd werd, had men op deze factorij wegen aangelegd, honderden M. lang en Bladzijde 293 verscheidene M. breed, aan weerszijden beplant met palmboomen, die men uit den omtrek bijeengebracht had. Men vond er o.a. een keurig aangelegde laan van mango’s, bijna 1 K.M. lang, die, met de velerlei vruchtboomen en de bamboe- en koffieaanplantingen, van de factorij bijna een park vormden en de bewondering wekten van allen, die Brazzaville bezochten. Geen der hier verblijvende blanken, ’t zij vertegenwoordigers der Fransche handelshuizen, ’t zij ambtenaren van het gouvernement, verzuimde dan ook het Hollandsche Huis te bezoeken, en allen maakten gaarne gebruik van de gulle gastvrijheid die er hun steeds geboden werd. Terwijl zelfs de hoogste ambtenaren der regeering zich vergenoegen moesten met een woning van grauwe klei gebouwd en met riet gedekt, waarin de noodigste meubels zelfs ontbraken, waren de Hollanders gehuisvest in goed ingerichte huizen, tamelijk wel gemeubeld, voorzien van houten, witgekalkte daken en tegen de zonnestralen, ook ter zijde, door veranda’s beschut. De factorij had verder een veestapel; men vond er bloemperken, groentetuinen, manioc-aanplantingen voor de negers, die er verblijf hielden en een “oranje-park”, dat sinaasappelen, manderijnen en citroenen leverde. Ondanks de groote bedrijvigheid waarvan men er altijd getuige kon zijn, was de factorij steeds, in tegenstelling met de meeste Fransche nederzettingen, een voorbeeld van de grootste netheid en orde.
Handels-factorij langs den Boven-Congo.
Ook de aanwezigheid der hutten van de honderden zwarten, die er altijd in dienst waren, liet in dit opzicht niets te wenschen. Op verschillende punten der factorij woonden deze zwarte werklieden, eenigszins van de hoofdwegen af, in afzonderlijke dorpen als ’t ware, bijeen. Men vond daar de tamelijk goed gebouwde hutten der Sierra Leona’s en Accra’s, inboorlingen uit de Engelsche bezittingen aan de kust, die zich hier verhuurden als timmerlieden en metselaars. Ze zijn, over ’t algemeen, vooral eerstgenoemden, flinke werklui; spreken goed Engelsch, kunnen meerendeels lezen en schrijven, ontvangen zelfs de in hun vaderland verschijnende couranten per post en zijn bijna zonder uitzondering trotsch op het feit, dat zij bewoners zijn van een Engelsche kolonie en deel uitmaken van het, in hunne schatting, nagenoeg alles omvattende Engelsche rijk. Ook van de kust afkomstig zijn de Whyboys, die reeds in hunne armelijke hutten hunne mindere ontwikkeling toonen. Onder gezag van een headman komen zij, in gezelschappen van 30–60, uit Liberia. Zij zijn zeer gehecht aan hun vaderland en hun blijdschap kent geen grenzen, wanneer zij, na volbrachten diensttijd zich weer naar hun geboorteplaats mogen inschepen. Zij spreken wat gebroken Engelsch en worden in dienst genomen voor allerlei werk aan bootenbouw en in magazijnen, waarvoor zij door hunne groote lichaamskracht, gewoonlijk bijzonder geschikt zijn.
Van een geheel ander type zijn de Loango’s en Cabinda’s, bewoners van de Portugeesche bezittingen aan de kust. De meesten hunner spreken Portugeesch doch hebben van den omgang met blanken meestal niet veel goeds overgenomen. Zij zijn gelukkig, als zij dezen in zijne kleeding kunnen nadoen; loopen, zoodra zij als koks, waschlui of tafeljongens iets Bladzijde 294 verdiend hebben, met hoed en wandelstok, maar zijn dikwijls bekend om hun drankzucht, hun weinige eerlijkheid en hun onbetrouwbaarheid.
Ook uit den omtrek trekt de factorij hare werklieden. Begeerig naar de eenige meters goedkoope katoenen stof, die er maandelijks te verdienen vallen, komen de jongens uit de omliggende Balali- en Bacongo-dorpen dikwijls dagreizen ver loopen om hunne diensten aan te bieden. Na 12 maanden (zij tellen de manen) werk, dat gewoonlijk bestaat in terreinonderhoud, vee hoeden, op eenden en kippen passen, waterdragen etc., keeren zij dan, rijk met hunnen voorraad n’toie naar hunne dorpen terug, om zich meestal na verloop van eenigen tijd opnieuw te komen aanbieden, totdat zij genoeg verdiend hebben om zich in het dorp, als bezitters van een hut, eenige geiten en kippen, naar hun genoegen te kunnen nederzetten.
Bovendien trof men, buiten deze geregelde bevolking der factorij nog een aantal negers aan, van allerlei stammen diep uit de binnenlanden afkomstig, die als houthakkers dienst deden op de booten en hier tijdelijk hunne hutten opsloegen. En voor al deze handen was er altijd werk; nooit stond het bedrijvige leven stil en dikwijls zelfs kwam men arbeidskrachten te kort.
Evenzeer als de regeering had ook dit handelshuis natuurlijk te kampen met de moeilijkheden van het transport. Niettemin dreef men reeds een geregelden handel met de hooger gelegen streken; voortdurend brachten dragers goederen van de kust aan; niet alleen handelsgoederen en levensmiddelen, maar geheele stoombooten. Deze laatste werden in dien tijd, zooveel mogelijk in lasten van 30 K.G. uit elkander genomen, per karavaan aangebracht, waarna ze dan aan den oever der rivier in elkander werden gezet.
Overal in den omtrek was “m’fumu n’tangu” bij de inboorlingen bekend, en zonder twijfel zagen de meeste negerstammen in dit handelshuis machtiger lichaam dan in de administratie der kolonie.
Tot het aanzien, dat het Hollandsche Huis in deze uitgestrekte landstreken genoot, droeg niet weinig bij—’t dient ter eere van zijn chefs en employés gezegd—dat hier steeds streng gewaakt werd tegen machtsmisbruik. Men had natuurlijk geen soldaten of gewapende lieden in zijn dienst om de negers tot levering van de verschillende voortbrengselen te dwingen; men beproefde ook geen dwang, doch zocht slechts overal den vrijen ruilhandel te ontwikkelen, en—het huis bevond er zich goed bij.
Van zeer groot belang was begrijpelijkerwijs het bestaan van dit machtige handelshuis voor de Franschen bij de vestiging van hun gezag aan den Boven-Congo. Ontelbare malen stond het de regeering bij met zijne—voor dien tijd en die streken—rijke hulpmiddelen. Dikwijls voorzagen zijn magazijnen de Fransche posten aan de kust, bij Manyanga, of te Brazzaville, van de noodige handelsgoederen of levensbehoeften, en verscheidene malen bood het te Brazzaville zijn booten aan de regeering aan voor het vervoer naar boven van expedities en goederen; aanbiedingen, die steeds gaarne en dankbaar aanvaard werden. Meerdere beroemd geworden Fransche missies vertrokken zoo op Hollandsche stoombooten, met behulp van Hollandsch personeel naar de plaatsen hunner bestemming.
Meer en meer echter, naarmate de invloed der Franschen in den Congo grooter werd, naarmate de regeering meer ambtenaren en grooter hulpmiddelen kreeg, begon men met leede oogen de groote ontwikkeling van den Hollandschen handel gade te slaan; het duurde niet lang of de Vennootschap ondervond hiervan de gevolgen. Het “La France et ses Colonies pour les Français”, zoo dikwijls door regeeringspersonen en handelaars geuit, vond misschien nergens zoo sterk zijn toepassing als hier. Hoewel men het huis zijn reeds verkregen factorijen niet ontnemen kon, maakte men het den handel op een andere wijze ongeveer onmogelijk. Zonder rekening te houden met reeds verkregen rechten, werden uitgestrekte gedeelten der kolonie in concessie uitgegeven aan uitsluitend Fransche maatschappijen, die enkele jaren geleden, tengevolge van kunstmatig opgewekte belangstelling en overdreven voorstellingen, in grooten getale werden opgericht.
Binnen korten tijd was het recht van handeldrijven met de inboorlingen in bijna het gansche Fransche gebied tot de maatschappijen, die eigenaars werden dezer concessies, beperkt, waardoor nagenoeg de geheele kolonie voor den vrijen handel gesloten was. Vertoogen mochten niet baten. Men beriep zich op de tractaten waarbij de vestiging van Europeesche natiën in de Congo-streken geregeld werd—doch zonder resultaat.
’t Gevolg was, dat voor de Hollandsche vennootschap het bezit harer met moeite verworven factorijen langs de bovenrivieren bijkans waardeloos werd; van handeldrijven toch was geen sprake meer, nu ongeveer al deze factorijen lagen in de concessie van de een of andere in Frankrijk opgerichte maatschappij.
Wel heeft men het Hollandsche element niet kunnen verdrijven en hield het Huis zich, ondanks alle moeilijkheden en tegenwerking, staande door transportdiensten en ’t zoeken van nieuwe handelsverbindingen, doch de vrije ontwikkeling van zijnen handel werd voor goed gefnuikt.
Het resultaat dezer verdeeling in concessies is evenwel nòch voor de regeering, nòch voor den handel gunstig geweest. En geen wonder ook. Door de onbekendheid met de toestanden aan den Congo, onderschatte men al te zeer de moeilijkheden die te overwinnen waren; men stelde zich gouden bergen voor van de opbrengst der uitgestrekte concessies, waar men het recht van alleenhandel hebben zou en dus over de geheele gom-elastiek-productie te beschikken had. De teleurstelling bleef dan ook niet uit. De nieuw opgerichte maatschappijen ondervonden al spoedig dat oude toestanden, vooral in een land als Midden-Afrika, maar niet met éen slag te wijzigen zijn. De vestiging in Brazzaville zonder eerst vasten voet aan de kust te hebben, bracht onvoorziene hindernissen en ongedachte kosten mede. Bovendien, de reis van deze plaats naar de meeste der concessies was op zichzelf reeds bezwaarlijk genoeg; hoeveel te moeilijker en kostbaarder werd het niet, alle benoodigdheden en handelsartikelen naar die verafgelegen streken op te voeren! En dan de handel zelf. Het verkennen der uitgestrekte terreinen, waarvan zelfs geen kaarten bestonden; het uitzoeken der goede punten voor factorijen-bouw; het bekend worden met de eigenaardigheden der bevolking, die dikwijls Bladzijde 295 nog nooit in aanraking geweest was met Europeanen; het juist beoordeelen der artikelen, waaraan door de negers waarde gehecht zou worden, en waarvoor ze hunne producten, zoo deze tenminste in de concessie gevonden werden, wat ook nog niet altijd het geval was, zouden willen inruilen,—het waren even zoovele moeilijkheden, waarop nagenoeg in ’t geheel niet gerekend was.
Vreemd is het dan ook niet, dat de plotseling opgewekte belangstelling voor den Congo-handel in Frankrijk spoedig aanmerkelijk bekoelde. Tal van maatschappijen bereikten nooit eenig resultaat; vele brachten het niet verder dan het opzoeken hunner concessies, doch konden tot den eigenlijken handel maar nooit goed geraken. Andere leidden een kwijnend bestaan en zagen de opbrengst van de met moeite verworven voortbrengselen uit hun gebied, verzwolgen door de verbazend hooge kosten, die de vestiging in deze streken medebrengt; zelfs waren er maatschappijen, die nooit vasten voet kregen in hunne concessie. Enkelen slechts is het gelukt, den handel in hun gebied tot ontwikkeling te brengen.
Het gevolg der geringe ontwikkeling van den handel gevoelde de regeering der kolonie in een voortdurend gebrek aan de noodige geldmiddelen om haar gezag ook maar eenigszins voldoende te kunnen vestigen. Eerst in den laatsten tijd, nu Brazzaville tot zetel der regeering gemaakt is, heeft het gouvernement hier eenige behoorlijke gebouwen; tot voor kort was deze voornaamste vestiging der Franschen aan den Boven-Congo nog niet te vergelijken met vele der posten, die de État Indépendant langs de bijrivieren diep in het binnenland opgericht had. Nog zijn er geheele streken, waar geen regeeringsambtenaar te vinden is; zelfs heeft men toegelaten, dat sommige concessies jarenlang in exploitatie gebracht waren, zonder dat er ook maar eenige regeeringspost bestond in geheel de wijde uitgestrektheid. En zelfs waar men de posten vond, hadden ze zeer dikwijls gebrek aan het noodigste personeel. Van toezicht op de handelingen van hen, wier belang toch medebracht zooveel en zoo goedkoop mogelijk producten te verzamelen, was in sommige streken dan ook geen sprake; van bescherming der inboorlingen tegen willekeurige handelingen, in vele gevallen evenmin.
Het gelukkige voorschrift, waarbij in den Franschen Congo met alle lichamelijke straffen gebroken werd, heeft helaas niet kunnen beletten, dat ook hier vele ergerlijke daden van machtsmisbruik voorgekomen zijn, waaraan in enkele gevallen zelfs regeeringsambtenaren schuldig waren.
Zeer gezien is ook in de Fransche kolonie de regeering bij de inboorlingen niet; ook hier is een der hoofdoorzaken het innen van belasting in gom-elastiek. Tengevolge der veelvuldige botsingen hierdoor ontstaan, de dorpen die er voor vernield en de hoofden, die er voor gestraft werden, zijn de oevers der Sangha b.v. langzamerhand ontvolkt en trokken de eertijds in deze uitgestrekte streken wonende stammen al dieper en dieper het land in. In de weinig toegankelijke gebieden vooralsnog tamelijk veilig, leven zij hier voort in voortdurende oneenigheid met het gouvernement; veel inspanning en tijd zal het ongetwijfeld nog kosten, deze en vele andere stammen, die liefst zoo weinig mogelijk met de regeering te doen willen hebben, met den Europeeschen invloed te verzoenen en in de uitgestrekte kolonie een goed geordend bestuur te vestigen, dat aan machtsmisbruik, onderdrukking en verkeerde en wreede gewoonten bij de inlanders zelf, voorgoed een einde maakt.
Een struikelblok voor de regeeringen en ook voor de particuliere ondernemingen in het geheele Congo-gebied is het feit, dat geen blanke zich hier thuis gevoelt en de hieruit voortvloeiende voortdurende wisseling van dezen.
Zoowel zij, die er jarenlang vertoefden als de velen die eerst sedert korteren tijd de beschaafde wereld vaarwel zegden om het eigenaardige, primitieve Congo-leven met zijne vele ontberingen en vermoeienissen voor een tijd mede te maken, zij allen houden het oog gericht, ook onder de toewijding waarmede hier zoowel als elders de taak dikwijls opgevat wordt, op het tijdstip, waarop zij zich zullen inschepen aan boord van het stoomschip, dat hen terugvoeren zal naar de achtergelaten betrekkingen en naar de samenleving, waarvan zij zoolang waren uitgesloten.
En hiervoor bestaat reden. In geen land misschien, op geen hoekje wellicht van den aardbodem gevoelt men zich zoo van de maatschappij uitgesloten als in deze streken. Ongetwijfeld zijn er maar weinige door blanken bewoonde oorden, waar Europeesche invloeden een zoo weinig beteekenende factor zijn als hier.
Hoewel vooral in den Vrijstaat de toestanden reeds zeer veel verschillen met die van een 20-tal jaren geleden, hoewel de spoorweg een groote verbetering bracht in het verkeer met de kust, en brieven zelfs de meest verwijderde streken bereiken, missen de bewoners van alle eenigszins van de kust verwijderde plaatsen bijna allen comfort—de eenvoudigste dingen, waaraan men in Europa zóó gewend is dat men er hun bezit ternauwernood opmerkt, doch welker gemis men in Afrika zoo sterk gevoelt. Lectuur, een onderhoudend gesprek, een eenigszins gezellig verblijf en zoovele andere zaken, vroeger nauwelijks geteld, maar waaraan men, ter ontspanning na de afmattende warme dagen op reis of op de factorijen doorgebracht, hier juist dubbel behoefte gevoelt, ze worden hier gewoonlijk slechts ten deele, dikwijls totaal niet aangetroffen. Wanneer tegen den avond na de verzengende hitte van den dag alles wat verademt en de aangename koelte naar buiten lokt, maakt de zoo spoedig intredende duisternis en bijna overal ’t gebrek aan goede wegen zelfs een wandeling onmogelijk.
Verfrisschende dranken blijven overal in ’t binnenland buiten het bereik der factorij-bewoners, en zelfs te Leopoldville en te Brazzaville kan men er zich door de verbazend hooge prijzen—spuitwater en bier b.v. kosten zooveel als de beste wijnen in Europa—bijna niet van voorzien. Brood en aardappelen, de meest gewone en daardoor moeilijkst te ontberen spijzen—alle blanken, die niet in de nabijheid der kust wonen, moeten ze zich ontzeggen; het brood toch, dat op de factorijen gebakken wordt, verdient Bladzijde 296 meestal nauwelijks dien naam en aardappelen kunnen moeilijk hooger dan tot Leopoldville en Brazzaville opgevoerd worden.
Mag men zich in Europa al eens af vragen: “Vanwaar toch die langzame ontwikkeling, die bestendiging van oorspronkelijke toestanden in een land dat toch reeds meer dan 25 jaren door blanken bezocht en bewoond wordt”,—men behoeft niet lang aan den Congo te vertoeven om het antwoord op deze vragen te vinden. De groote hinderpaal n.l., die een goede ontwikkeling van Midden-Afrika in alle opzichten in den weg staat, is het ongezonde klimaat dezer streken. De koortsen, opgewekt door de uitwasemingen der vele moerassen of overgebracht door de muskieten, de stoornissen in de spijsverteringsorganen en de aandoeningen van lever en milt, waaraan de blanke hier blootstaat, zijn de hoofdoorzaken, die den Congo, en niet ten onrechte, om zijn klimaat berucht maken. Hoewel er ook in dit opzicht veel overdreven wordt, blijft het een uitgemaakte zaak, dat de vele ziektegevallen dikwijls met doodelijken afloop, die onder de blanke bevolking voorkomen, kolonisatie, of ook maar een eenigszins geregelde, meer duurzame vestiging beletten. Het ongunstige klimaat, veel meer dan de groote hitte—hoewel deze ook niet voorbij te zien is, waar reeds te 7 uur in den morgen, een uur na zonsopgang dus, de thermometer 80° aanwijst—maakt, dat de blanke het land, al heeft dit ook zeker zijn bekoring, blijft beschouwen als een tijdelijke verblijfplaats, die hij, zoodra de omstandigheden hem dit veroorloven, gaarne tegen de vroeger bewoonde oorden verwisselt.
Balali-dorp. Een negerdans.
Wanneer men, op de terugreis, per spoor Matadi nadert, kan men er getuige van zijn, hoe ieder met vreugde naar de te dezer plaatse gereedliggende stoomboot heenblikt, zoodra zij zich bij een der laatste bochten van den weg, eensklaps aan het oog vertoont.
Terugreizende na een verblijf van eenige jaren in het binnenland, kregen ook wij op dit gezicht het gevoel van rust, dat iemand ondervindt die, na een lange poos van ingespannen, afmattend werken, zijn doel bereikt en het werk achter den rug weet. Toen we het stevige houten dek der groote boot betraden en de ontelbare dingen terugzagen, waarmede we vroeger zoo vertrouwd waren, doch waaraan we in Afrika ontwenden, gevoelden we ons terug in de maatschappij en deelden we onwillekeurig in de algemeene opgewektheid, waarmede de tehuisreis door alle passagiers ondernomen wordt.