Title : Dagboek van mijne reis door het binnenland van Honduras naar Guatemala
Author : J. van Drielst
Release date : February 9, 2006 [eBook #17729]
Language : Dutch
Credits
: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
[ 73 ]
Bananen laden in Puerto Cortez, de voornaamste haven van Honduras.
April 6. Ter inleiding diene, dat ik besloten had mijnen vriend en landsman Carlos Cosman, welke voor eenige dagen uit La Florida, waar hij een tienda houdt, bij ons gekomen was, om zijne driemaandelijksche inkoopen te doen in San Pedro Sula, op zijne terugtocht te begeleiden, met het plan tevens een kort bezoek aan de hoofdstad van Guatemala te brengen.
La Florida ligt dicht bij de grenzen van Honduras en Guatemala, zoodat men in twee dagen van hieruit per muildier dwars door de bergen, La Montana del Merendon, naar Quirigua komen kan, vanwaar de trein u in 9 uur tijd naar de hoofdstad voert.
Om 2 uur ’s middags vertrokken wij op onze mulas, vergezeld van Leonardo, den mozo van Cosman, welke o.a. mijn leeren koffer welke mijne bagage bevatte, met zich voerde. Het is zeer warm, doch.... hieraan moet ik maar wennen, vooral met het oog op de komende dagen, wanneer wij soms den geheelen dag in den zadel doorbrengen.
De weg voert langs de spoorlijn tot Chamelecon, hier wordt rechts afgebogen om tot het doel van onze bestemming van dien dag te komen, nl. Cofradia, op 8 leguas van San Pedro Sula verwijderd. (Eene legua is ongeveer 1,8 kilometer). Tot Chamelecon is de weg vrij goed en vlak, doch dan begint deze te stijgen en passeert men eenige vrij steile cuestas (steile heuvels). Van eenen weg, in de hollandsche beteekenis van het woord, kan men eigenlijk in het binnenland moeilijk spreken. Er is slechts een smal pad, wat door het vele gebruik der mulas ontstaan is.
De rivier Chamelecon vloeit diep beneden ons, wat een prachtigen aanblik oplevert met de aan weerszijden liggende bananen-fincas (plantages), waarvan de dicht opeengroeiende en in regelmaat geplante struiken met hunne wuivende breede bladeren aan een dicht woud doen denken. Ik begin langzamerhand te gevoelen, dat ik nog lang niet gewoon ben aan de schokkende beweging en het harde zadel, en ofschoon ik op aanraden van Cosman mijn slaapdeken alsmede een handdoek op het zitvlak gelegd heb, ben ik des avonds zeer stijf, wat den volgenden dag helaas nog erger wordt.
Om 7 uur ’s avonds komen wij te Cofradia aan, waar in het hier aanwezig zijnde “hotel” overnacht zal worden. In eene schuur worden de hangmatten opgehangen en na onzen maaltijd genuttigd te hebben, waarbij wij gelukkig brood eten kunnen, in plaats van de eeuwige Tortillas, de hier inheemsche maiskoeken, die in vorm op kleine dikke pannekoeken gelijken doch absoluut smakeloos zijn en overal waar de beschaving nog niet ingetreden is, gegeten worden. Over de smakelijke en hygienische wijze, [ 74 ] waarop ze bereid worden zal ik maar liever het stilzwijgen bewaren! Wij krijgen verder koffie en gebakken eieren, zoodat wij nog tevreden zijn kunnen, en onze vleeschblikjes niet behoeven aan te breken.
April 7. Om 6 uur wordt opgezadeld en de reis vervolgd; ik heb zeer slecht geslapen, deels tengevolge der oververmoeidheid en ongewoonte, aan eene reis per muildier verbonden, deels door de ongemakkelijke houding in de hangmat, en het lawaai der blaffende houden in den Patio (hof achter het huis). Na eenige moeite gehad te hebben met het opvangen der rijdieren, welke des nachts immer los gelaten worden in de Portrero (weide), rijden wij weg. Het is thans verrukkelijk in de natuur. De zon zal spoedig opgaan, en de hemel is wazig rose verlicht, een heerlijk koeltje waait nog, wat straks door eene geweldige hitte vervangen zal worden; men apprecieert het dientengevolge des te meer! Onze weg voert door glooiend land, met aan weerszijden oploopende bergen. Overal beweging en gefladder van de vreemdste vogelsoorten welke hun gezang of eigenaardig geschreeuw laten hooren. Veelvuldig komen de groote groene paraquitos voor, steeds in koppels, en luid krijschend van boom tot boom vliegend, verder een soortgelijke vogel, doch geheel zwart; de pepervogel met zijn reusachtig langen snavel, zeer dik en breed van vorm, begluurt ons in stilte vanuit de hoogte, terwijl overal de bekende nesten der weefvogels, welke als stroozakken aan de takken van de boomen hangen, vreemd aandoen. De tropische fauna doet zich hier in al zijn pracht voor. Op eens hooren wij hoog boven ons het wilde gekrijsch van een zwerm papegaaien, het is de soort, die in deze streken het meest voorkomt n.l. groote vogels met zeer lange staarten, rood en oranje-achtig gekleurd met zwart-bonte afwisseling. Het geluid, dat ze voortbrengen heeft zeer veel van het, in de hollandsche taal nu niet bepaald als beschaafd bekend staande woord “verrek”. Ik probeer nog met mijne revolver een der dieren naar beneden te brengen, wat me evenwel niet gelukt en de vogels hunne verwenschingen schijnbaar nog doet verdubbelen! Wat verderop kijken eenige herten ons in groote verbazing met hunne klare en goedige oogen aan, doch bij onze nadering vluchten zij in de wildernis. Elk oogenblik schieten snelle leguanos (hagedissen) voorbij, sommige zoo groot als een kleine krokodil, doch zij blijven immer uit ons bereik. Hier diene opgemerkt, dat de groote door de inlanders geschoten en gebraden als eene lekkernij beschouwd worden; bon appétit!
Slangen zien wij helaas weinig, en dan nog slechts zeer kleine, wel hoort men af en toe een verdacht geritsel in het gras aan weerszijden van den weg. De lezer moet echter niet denken, dat de grootere soorten hier ontbreken, in Honduras leven zelfs de gevaarlijke cobra, terwijl niet zelden eenige soorten der piton gevangen worden.
Ook de flora laat aan tropische pracht niets te wenschen over. Honderde soorten van boomen, met den vreemdsoortigsten bladerengroei staan door elkander. Vele vertoonen verschillende prachtige bloemsoorten, die soms zonder tak tegen den stam aanzitten. Eene tropische soort tulpboom, welke hier tenminste veel van heeft, komt menigvuldig voor, ik moet helaas eerlijk bekennen dat de meeste soorten voor mij onbekend zijn, terwijl de namen die men te hooren krijgt van dien aard zijn dat men ze onmiddellijk weder vergeet! Voor interessanten kan ik slechts aanraden een of ander botanisch werk over den plantengroei in Centraal-Amerika te raadplegen, waaruit men zonder twijfel eene nauwkeurige opgave der verschillende boom- en plantensoorten kan putten.
Om ongeveer twaalf uur passeeren wij de rivier Naco, thans zeer laag, doch in het winterseizoen niet zonder cano’s over te komen. Wij hebben thans het Departemento de Cortez achter ons liggen, en bevinden ons thans in het district van Santa Barbara. Thans breidt zich een geweldige vlakte voor ons uit, de hitte is verschrikkelijk, de zon brandt op onze ruggen, terwijl de muildieren slechts stapvoets of op een sukkeldrafje voortschrijden. Tegen 2 uur komen wij aan te San Marcos, een dorpje, juist in het midden dezer Planada gelegen, waarvan het witte kerkje, eene ongewone luxe voor het meerendeel der in het binnenland gelegen pueblos, (dorp) reeds eenige mijlen vooraf kan waargenomen worden. Wij worden hier vriendelijk ontvangen door den heer Fernando Rheinboldt, een Duitscher, die hier een tienda heeft, en een keurig huis, ruim en frisch gebouwd, met zijn Hondureensche vrouw en zijne 8 telgen bewoont. Daar ik eenige zaken met den heer R. te bespreken heb, besluit ik het verdere gedeelte van den dag bij hem door te brengen en den volgenden dag in gezelschap van Leonardo den tocht voort te zetten, terwijl Cosman, welke gaarne den volgenden dag in La Florida wilde aankomen, daar hij intusschen telegrafisch bericht ontvangen heeft, dat eene zijner kinderen ziek is, besluit des middags alleen verder te reizen.
Na de Almuerzo (koffiedrinken) gebruikt te hebben, wordt afscheid genomen van Cosman; ik heb dus volop gelegenheid volkomen uit te rusten van de vermoeienissen waaraan ik nog niet gewend was. De wind strijkt hier met alle kracht over de Planada, en ik kan genieten van het omliggende landschap met zijne groene vlakten, terwijl rondom de bergen dicht begroeid, in een blauwachtig waas omhuld, den gezichteinder afsnijden. Van de hitte bespeur ik hier weinig meer, terwijl het zelfs tegen den avond tamelijk frisch begint te worden.
Aan de onooglijk uitziende kleine kerk schijnt verder gebouwd te worden. Op gezette tijden luidt eene bel, waarop langzamerhand alle vrouwen uit het dorp met waterkruiken en potten op het hoofd te zamen komen om den noodigen voorraad water aan te slepen, welke gebruikt moet worden om de kalk, voor het optrekken der muren aangewend, te mengen. Op deze wijze draagt een ieder, zij het dan ook niet financieel, dan toch door arbeid, bij aan de voltooiing der cathedraal! Welk eene poëtische opvatting niet waar?
Dezen nacht slaap ik heerlijk, ik behoef gelukkig niet den hangmat te gebruiken, doch er is een catre (soort veldbed) voor mij opgesteld.
April 8. Om 7 uur rijden wij af, na onzen gastheer en echtgenoote voor hunne gastvrijheid bedankend, en hun een “tot weerziens” toeroepend, daar ik waarschijnlijk over denzelfden weg zal terugkeeren. [ 75 ]
Ik ben thans vrij wel van mijne vermoeienissen uitgerust, en vang dus vol moed de reis aan. De weg voert nog steeds over Planada, met aan weerskanten dichte struikgewassen en boomen van allerlei soort. Tegen 10 uur passeeren wij wederom de Chamelecon, en daar deze hier vrij diep is, besluit ik een bad te nemen, wat mij geheel verkwikt; er is een vrij diepe kom, waar ik naar hartelust zwemmen kan; slechts noode kan ik er toe besluiten het frissche water te verlaten, wetende, dat ik vóór morgenmiddag geene gelegenheid zal hebben met water in aanraking te komen! Na verschillende vueltas (kronkelingen) gemaakt te hebben, passeeren wij eindelijk om 1 uur Casas Viejas, een klein gehucht, in het midden eener uitgebreide vlakte liggend, waar de hitte weder enorm is. Thans wordt het meer heuvelachtig, en het pad voert over steenbrokken, waartusschen de mulas rustig als altijd hunnen weg uitzoeken. Om 2 uur komen wij aan te Chicila, na eerst Sula gepasseerd te zijn, en besluiten hier de Almuerzo te nemen. In de hut van een der kennissen van Don Carlos Cosman worden wij ontvangen, ik krijg koffie en nuttig mijn maal met mijn voorraad brood en een blikje sardines; dat de kop, welke voor de koffie bestemd is, vies uitziet, dat groote mieren over de tafel (zegge tafel!) kruipen, en alles er luguber en smerig uitziet, och, dat bemerkt men nauwelijks wanneer de honger knaagt en men blij is eenige oogenblikken te kunnen uitrusten onder een dak! Spoedig trekken wij verder, want wij moeten ’s avonds nog Piedra Pintada bereiken. De weg voert thans door een tropen-woud op tamelijk steile heuvels gelegen. Geweldig hoort het concert der krekels aan; deze dieren zijn zoo groot als een kleine stok, en hebben schijnbaar een reusachtig orgaan, het geluid van deze millioenen beestjes welke zich in de boomen bevinden, doet eenigszins denken aan het zingen van een reusachtige stoomketel en maakt een vreemden indruk. Op sommige plekken groeien nog denneboomen, wat mij in gedachten terugvoert naar de bosschen in Hilversum, doch spoedig wordt men tot de werkelijkheid teruggeroepen! Groote boomen liggen soms dwars over den weg, waarover de mula rustig voortstapt; soms moet men zich bukken voor een woudreus, die in zijnen val half is blijven hangen; overal schieten de lianen van de bovenste takken der boomen naar beneden, of groeien dwars over den weg, aan alle kanten spreekt de geweldige kracht der tropische natuur, en woekerplanten en andere gewassen groeien dwars over omgevallen stronken, zonder zich te bekommeren over het lot hunner slachtoffers. Af en toe geheele rotsgevaarten met boomen begroeid en naar beneden getuimeld, waarbij de mula zich een omweg zoekt. Wij stijgen steeds en zien hoe de weg zich om de bergen slingert welke wij straks betreden zullen. Beneden ons een chaos van wilde tropennatuur, wie weet hoe diep, doch aan het oog onttrokken door den dichten plantengroei. Af en toe geheele stukken bosch afgebrand, waarbij slechts nog de smeulende boomstronken hun treurig overblijfsel in de lucht steken. Deze boschbranden, welke door de inboorlingen veroorzaakt worden, noemt men Milpa en dienen om op den op deze wijze vrij verkregen bodem maïs te zaaien. Overal in Centraal-Amerika komen deze voor en zij worden op aanvrage door de regeering toegestaan. Van de opbrengst van zijn maïsoogst leeft de inboorling in deze streken, meer behoeft hij niet voor zijn levensonderhoud! Gelukkiger menschen dan wij, voorwaar!
Wij passeeren zoo nu en dan een zacht klaterend beekje, waar wij ons laven kunnen aan het frissche bergwater. Tegen 5 uur dalen wij weder af in eene Planada; ver voor ons ligt Colinas, het zijn slechts twee huizen op eenen heuvel gebouwd, waar wij echter niet ophouden; over 2 uur hopen wij in Piedra Pintada aan te komen. De weg tot heden afgelegd, wordt druk bereden en is dan ook de hoofdweg naar Santa Rosa de Copàn; wij ontmoeten verscheidene karavanen cargamulas onder geleide van twee of drie mozos, die de zwaar beladen dieren voor zich uit drijven naar San Pedro Sula. Over het uithoudingsvermogen van deze kerels moeten wij Europeanen eenvoudig verbaasd staan. Den geheelen dag loopen deze arme mannen achter hunne dieren aan zonder een spoor van vermoeienis, dikwijls bijna zonder te eten en in eene hitte waarbij wij blanke menschen reeds na één uur den moed op zouden geven! Met wilde kreten zooals “andááaa la mula!” etc. jagen zij hunne dieren op, die natuurlijk liever blijven staan en voortsuffen, het karakter eener mula eigen!
Thans slingert het pad zich door dicht gebladerte, waarbij ik telkens moet oppassen geene schrammen van de bijna onzichtbare listig aangebrachte doornen van sommige struiken op te loopen. Het is reeds na zessen, en het wordt reeds donker, ik ben zeer moede, doch vóórt moeten wij, willen wij nog een onderdak bekomen voor den nacht. Dreigend verheffen zich thans de donkere bergtoppen rondom ons, het is thans heerlijk koel, doch de schemering doet geheimzinnig aan, alles neemt vreemde vormen aan in mijne verbeelding; steeds méér stijgen wij, welk een grootsche natuur om ons, met de thans kale bergtoppen in de verte! Die scherp afteekenende rotsgevaarten tegen den helderen avondlucht! Ik zie eindelijk bijna niets meer, doch mijne mula schijnt arendsoogen te bezitten. Over rotsblokken en losse steenen pikt zij haren weg uit zonder eenige aarzeling, zonder te struikelen. Nog eene vuelta en de plaats onzer bestemming, de Piedra Pintada is bereikt! Welk eene vreugde! Het geheel heeft meer van een kamp als een huis, met eene stroo-bedekking, doch aan alle zijden open. Cosman is hier om 2 uur ’s middags gepasseerd; er is juist eene karavaan arrieros (arrieromozos, welke geregeld met carga-mulas heen en weertrekken ter overbrenging der goederen) uit Florida aangekomen, op weg naar San Pedro Sula. Hun leider Don Candelario Guerrera, een Methusalem onder zijne kameraden, heet mij welkom, en doet alles om het mij zoo gemakkelijk mogelijk te maken in deze voor mij zoo vreemde omgeving. Een zeer respectabel man, eerlijk in de hoogste mate, zooals ik later van Cosman hoor, die hem reeds 8 jaar kent. Welk een tafereel in den donkeren avond met het opvlammende vuur, waar de mannen omheen zitten; men denkt zich te midden der wilden, doch te vreezen heb ik niets, deze mannen staan bekend [ 76 ] om hunne eerlijkheid en betrouwbaarheid en zouden geene vreemdeling iets doen. De hangmatten worden vredig naast elkaar onder het afdak opgehangen en ik slaap te midden dezer arrieros, iets waarvoor men in San Pedro Sula wel den neus zou ophalen! Doch nood breekt wetten. Vooraf eet ik mijn sober maal met oud brood en eieren, alsmede een blikje vleesch, en drink mijne koffie, wat mij alles overheerlijk smaakt! Eenige der mannen trekken ’s nachts uit met geweren en brandende lantaarns, om herten te jagen, die op het licht af komen. Arme dieren!
Bananen, te Quirigua (Guatemala) wachtend op den trein.
April 9. Vroeg weder is het aantreden, doch Leonardo deelt mij mede dat de beide dieren weggeloopen zijn en hij ze gaat zoeken. Intusschen vertrekken de arrieros successievelijk met hunne respectieve mulas. Tegen 8 uur ontwaar ik beneden in het dal twee muildierkoppen, die rustig grazend blijkbaar geen haast maken zich te presenteeren. Het zijn de verloren schapen; ik laat ze spoedig opvangen, doch..... Leonardo is in geen velden of wegen te bekennen! Tegen 9 uur komt hij aangewandeld, hij meende ze wel op den weg naar Colinas te zullen ontmoeten, was daarom maar gemoedelijk naar C. gekuierd! Men moet hiervoor toch weder het laconische karakter van een Hondureno bezitten. Snel wordt opgezadeld en ik hoop nog tegen lunchtijd bij mijnen vriend Cosman te arriveeren. Het gebergte is hier woest en kaal, overal liggen groote losse steenbrokken verspreid, hetgeen een indruk maakt of het hier eenmaal vroeger steenen geregend heeft, misschien door een of andere thans onzichtbare vulkaan uitgeworpen? De bergen, welke wij op en afklimmen met onze dieren, zijn meest allen kaal met hier en daar eenige boomgroepen; het onbelemmerd gezicht levert daarom een grootsch natuurtafereel. Overal een rotsachtige bodem, af en toe zeer moeilijk te berijden, doch.... niets is zekerder als eene mula, die haren weg immer voorzichtig, doch zonder aarzeling uitzoekt, af en toe wel eens naar beneden glijdt, doch nooit haar evenwicht verliest of valt. Deze dieren schijnen een geweldig instinct te bezitten, zoo zullen zij bv. nooit een modderplek doorschrijden wanneer zij niet weten dat de bodem moerassig is, hoe ze dit weten?.... Quien sabe, doch de natuur schijnt ze nu eenmaal met gaven bedeeld te hebben waarover tweebeenige stervelingen geene beschikking hebben! Een muildier, éénmaal een zekeren weg afgelegd hebbende, zal dezen immer terug kennen, terwijl hij, wanneer men hem rustig zijn gang laat gaan, steeds tot zijne vroegere verblijfplaats terugkeert, hoe ver hij ook hiervan verwijderd zijn moge.
Om op de Piedra Pintada terug te komen (in de figuurlijke beteekenis altijd!), volgens de overlevering heeft dit gebergte haren naam van “Gekleurde Steen” te danken aan het feit, dat ergens een groote witgeverfde steen moet liggen, waarschijnlijk dateerend uit den tijd der Spanjaarden, alzoo uit de 16e eeuw.
Welk een hitte! Na verscheidene uren passeeren wij eene steenen Puenta (brug) ook waarschijnlijk nog uit den ouden tijd dateerend, welke hoog over de Chamelecon voert. (De lezer zal reeds gezien hebben, dat deze rivier, welke wij telkens weder passeeren, door hetzelfde district loopt als onze bestemmingsplaats; de rivier de Chamelecon ontspringt dan ook in de Montana del Merendon, op de grenzen van Guatemala).
Ik besluit hier weder een bad te nemen, wat als altijd zijne gunstige werking op mij uitoefent; geheel verfrischt vervolg ik het laatste gedeelte der reis. Wij dalen weder af in Plan, eene uitgestrekte vlakte, zoover het oog reikt, de hitte is hier weder buitensporig, doch in het vooruitzicht spoedig in La Florida aan te zullen komen, houd ik vol! Ofschoon ik anders weinig of bijna nooit whisky drink, had ik op aanraden toch eene veldflesch met dit geestrijk vocht meegenomen, welke, ik moet het bekennen bij zulke gelegenheden, waar men vrijwel uitgeput, af en toe wanhopig, uitziet naar het einde der reis, uitstekende diensten bewijst. Zoo’n slok uit de whisky-flesch geeft dan weder nieuwen moed!
Ik denk reeds tot mijne vreugde mijne bestemming te zullen naderen, als ik links van den weg een dorp in het midden der Planada zie liggen, doch deze vreugde wordt niet weinig getemperd als Leonardo mij meedeelt, dat dit La Jigua is, onze weg rechts voert, en nog wel een uur in de brandende zon voor den boeg ligt! O, in zulke oogenblikken [ 77 ] verwensch je eerst terdege dit ongelukkige land met zijne treurige wegen, en denk je met “Sehnsucht” terug aan de gemakkelijke spoorwagen-coupés met hare zachte kussens in het beschaafde Europa, waar eene als hierboven beschrevene reiswijze tot de onmogelijkheden behoort! Deze eeuwigdurende schokkende beweging in den zadel op de langzame mula kan een mensch tot wanhoop voeren!
Doch mijn lijden komt thans spoedig ten einde; bij eene kromming van den weg passeeren wij een klein kerkhof, ik weet dus Goddank, dat Florida dichtbij moet zijn, en inderdaad, op eenigen afstand vertoont zich het dorp aan mijn oog, met in het midden eene oude onooglijke kerk. Het dorp is zeer schoon gelegen, aan drie kanten met bergen omgeven en aan den vierden kant eene uitgestrekte vlakte, waardoor de Chamelecon vloeit. In het midden der eenige aanwezige dorpstraat (voor zoover men in Honduras van zulk eene luxe zou kunnen spreken!) zie ik een wit steenen huis met een uithangbord, waarop met groote witte letters prijkt “Carlos Cosman”. Welk eene vreugde, wanneer men weder de hand kan drukken van een paar brave landslui, men gevoelt zich hier op éénmaal weder in de beschaafde wereld. Ik maak kennis met Cosman’s vrouw, welke, uit Guatemala afkomstig, zeer goed hollandsch spreekt; haar vader was hollander en getrouwd met eene Guatemalteca. Ik werd direct aan eenen maaltijd gezet, en ik behoef wel niet te zeggen, dat ik mij de verschillende goede gerechten (er is soep, groenten, versch gebakken brood, etc. ) uitstekend laat smaken, terwijl mijn gastheer mij met een flesch wijn en een kop heerlijke thee weder geheel opfleurt. Zijn huis staat geheel te mijner beschikking, ik heb gelegenheid mij te verfrisschen, en mij weder van frisch ondergoed te voorzien, wat een genot is voor iemand, die iets dergelijks niet gekend heeft, moeilijk te beseffen! Na een bad in de rivier, in den middag genomen, ben ik weder geheel opgeknapt, terwijl ik niet vergeten moet melding te maken van het feit, dat ik mij weder eens scheren kan, wat ik in 4 dagen niet heb kunnen waarnemen.
De winkel, dien mijn landsman hier heeft, gaat zeer goed, den geheelen dag staat het vol voor de toonbank, en van heinde en ver komen de lui on bij den “Gringo” (eigenlijk scheldnaam voor buitenlander) hunne inkoopen te doen; hij is de eenige in de buurt, en ik merk reeds spoedig, dat iedereen met zeer veel respect spreekt over de eigenschappen van Don Carlos en zijne ega, waardoor zij zich dan ook in den loop der tijden van de klandisie der menschen hebben verzekerd. Dat zoo’n leven te midden dezer Hondurenos, welke nog veel dommer en onhandelbaarder zijn dan aan de kust, waar de beschaving tenminste reeds eenigszins is doorgedrongen, niet zeer aangenaam is, valt te begrijpen, doch... wanneer men goed geld verdient, is er allicht eene lichtzijde aan te vinden.
April 10 en 11. Ik blijf twee dagen bij Cosman om geheel van de reis uit te rusten en me te prepareeren voor de reis door de Montana naar Guatemala. Met Leonardo wordt overeengekomen mij op mijne reis te vergezellen tot Guirigua, waar hij wachten zal met de muildieren tot ik weder uit de hoofdstad terug ben. Met het oog op dezen vrij zwaren bergtocht wordt besloten, dat ik eene geschiktere mula berijden zal, terwijl L. mijn dier onder zich neemt.
Een woud bij Quirigua (Guatemala) geveld voor het planten van bananen.
April 12. Om 2 uur des middags neem ik afscheid van de familie Cosman, Carlos heeft mijne aforjas (gevlochten zakken, welke aan beide zijden van het zadel afhangen ter berging van proviand en verdere benoodigdheden) volgestopt met allerlei lekkernijen, waaronder eene partij pannekoeken, versch door zijne vrouw gebakken, een halve roastbief, versch brood voor 2 dagen, en een half fleschje wijn. Het zijn toch goede menschen! Ik wil het een en ander betalen, doch hij weigert beslist ook maar het geringste aan te nemen, ook niet als ik het voorstel of ik het gewenschte als in zijn winkel gekocht beschouw. Ik neem een hartelijk afscheid, heb eenige brieven aan kennissen in Guatemala City in mijn zak, en roep hen verder een spoedig “tot weerzien” toe, waarschijnlijk zal ik over ongeveer acht dagen weder in hun midden zijn. [ 78 ]
Het doel van dien dag is Paraiso (het paradijs). Tot San Antonio gaat alles voorspoedig, de weg is vlak, en gemakkelijk te berijden. Doch voor ons verheft zich dreigend het hooge gebergte, waar wij straks overheen moeten! Tegen 3 uur begint de klimpartij, een nauw glibberig pad slingert zich tegen de Montana op, eerst vrij gemakkelijk, doch later steiler, steeds steiler! Mijne nieuwe mula krijgt het thans duchtig te kwaad met deze moeilijke Cuestas, langzaam slechts baant zij zich eenen weg door dezen modderpoel. Ik heb af en toe moeite in den zadel te blijven zitten, zóó stijl gaat de weg naar boven. Leonardo heeft de grootste moeite, met het valies dwars voor zich op den zadel, met mijne luie mula, aan dergelijke klimpartijen volstrekt niet gewoon, vooruit te komen, spoort het dier herhaaldelijk aan, zonder dat het dier hier zich schijnbaar veel om bekommert. Plotseling bij eene zeer sterke helling blijft zijn muildier staan, geene sporen helpen, hij moet in de modder afstijgen, ook ik tracht van achteren het luie dier tot voortgang te bewegen, zij wordt verder met eene dikken stok “bewerkt”, doch.... alles tevergeefs! Het lieve dier wil niet verder. Wij zijn op de helft van den weg, het ziet er gezellig voor ons uit! Of terug naar Florida, wat mij weder eenen dag zal doen verliezen, of te trachten naar Paraiso te komen. En deze weg is nog niets vergeleken met wat ons morgen wacht! Plezierig vooruitzicht, ik geef den jongen in overweging de mula op te drijven door achter haar aan te blijven loopen en het valies op den zadel te binden. In Paraiso moeten wij trachten een andere mula te huren, want met dit zware dier komen wij nooit in Guatemala! Zoo gezegd, zoo gedaan, onder vloeken en razen wordt het dier opgejaagd, en sukkelen wij op deze wijze verder. Hoe de arme jongen er uitzag dien avond, het was verschrikkelijk, zijn broek stijf van de opgedroogde modder, hijzelf moe van deze geweldige klimpartij op bloote voeten over eenen weg, waarover het absoluut onmogelijk is zich eenigszins eene voorstelling te vormen, wanneer men niet in dit gezegend gedeelte van Honduras gereisd heeft!
De temperatuur is thans vrij koel, wij zullen niets meer van de hitte bespeuren totdat wij aan den anderen kant der Montana zijn afgedaald, dus niet voor overmorgen. Tegen 6 uur naderen wij Paraiso, de lucht wordt hier vrij nevelig, en tegen de hooger liggende bergen hangen zware wolkengevaarten. In dit gedeelte der Montana regent het bijna immer, vandaar dat de wegen hier immer in ontzettend slechten toestand zijn, droog wordt het hier nooit! Na den top van een vrij hoogen berg bereikt te hebben, zie ik Paraiso eenigszins lager in een kom liggen, het zijn een paar treurige hutten, misschien twintig in het geheel, en.... men moet wel geweldig optimist zijn om dit lugubere gehucht “het Paradijs” te noemen!
Wij verkrijgen posada (nachtlogies) bij een bekende van Cosman, en ik ben blij als Leonardo mijne hangmat ophangt en ik mijne vermoeide ledematen weder uitstrekken kan. De menschen, die hier wonen zijn wel doodarm, er is niets te krijgen, alleen koffie, zoodat ik een goed gebruik maak van de lekkernijen die mij in Florida toegestopt werden. Niet lang daarna begint het te stortregenen, en ik mag dankbaar zijn, zij het dan ook maar een rieten dak boven mijn hoofd te hebben. Dat zoo’n huis vol ongedierte zit, de ratten des nachts boven je hoofd marcheeren, en vleermuizen af en aan vliegen, och.... wie let hier nog op? Ik tenminste trek er mij al zéér weinig van aan, en slaap den slaap des rechtvaardigen.
April 13. Bij mijn ontwaken kan ik eerst goed deze omgeving opnemen: ik besef thans tot welke hoogte wij reeds gestegen zijn, want overal hangen de wolken rondom ons tegen de bergen aan; de atmosfeer is koel en vochtig, alles is hier nat en ziet er miserabel uit. Tot mijn groote blijdschap slaagt Leonardo er in eene kleine mula te huren, zij is fijn gebouwd, en geheel berekend voor de vermoeienissen van deze bergwegen; daar de eigenaar niet wil, dat zij met den koffer wordt belast, zal ik het dier berijden, terwijl L. mijne mula neemt. Ik heb later alle reden tevreden te zijn met dezen maatregel.
April 14. Om 7 uur rijden wij af, thans komt het moeilijkste gedeelte van mijnen tocht! Mijne kleine mula loopt heerlijk, men voelt nauwelijks, dat men op een rijdier zit, zij is, wat men hier noemt eene “Andador” d.w.z. maakt kleine passen, waardoor de schokkende beweging geheel vermeden wordt. Reeds direct bij het begin krijg ik een voorproefje van den treurigen toestand, waarin zich deze weg bevindt, overal modder en een dikke brij, waarin de mula wegzakt, soms tot aan den buik. Het pad is zeer smal, bezaaid met afgevallen boomstronken, terwijl overal de dikke wortels der boomen door den weg kronkelen, waarbij de mula geweldig moet oppassen deze te vermijden. Sjoep, sjoep, zoo “zuigen” wij verder, eene aangename gewaarwording. Van snel voortgang maken is natuurlijk geen sprake. Doch dit is nog niets; verderop komen de onmogelijkste cuestas, de mula glibbert terug, werkt zich naar boven, en glijdt dan soms bij eene daling een stuk naar beneden. Om ons heen een dicht bladerdak van een oerwoud, de zon breekt hier nooit door, alles is verlaten en ziet er troostloos uit. Wee den mensch, wien het niet gelukt in éénen dag door deze wildernis heen te komen; nergens is hier een onderdak te vinden, niemand ontmoet men op dezen verlaten weg. De weg voert af en toe loodrecht naar boven, hoe het mogelijk is, dat mijne mulita tegen deze stijle cuestas opkomt, is mij volkomen een raadsel. Wij dalen thans plotseling af in eene verdroogde beek schijnbaar, aan den anderen kant verheft zich het pad bijna loodrecht tegen de bergen, het is hier gevaarlijk en Leonardo raadt mij aan af te stijgen, en zelf naar boven te klauteren, waarna hij de beide dieren naar boven zal leiden. Een plezierig oogenblik, ik “zwem” als het ware door de modder naar boven, glij terug, val, krabbel op, doch worstel mij ten slotte naar boven. Hoe ik er uitzie, behoef ik wel niet te besehrijven, doch... mijne kleeding is hierop berekend, mijne schoenen helaas niet, en mijne voeten zijn dientengevolge kletsnat; doch, hierop let je in zulke oogenblikken minder. Er wordt verder “gereden” en na eene wanhopige worsteling komen wij tegen 12 uur aan een diepe vallei, een prachtig [ 79 ] stukje wilde natuur, waar twee bergstroomen met woest geweld hun water voortstuwen, kleine watervallen vormend. Hier wordt een oogenblik afgezadeld, de dieren hebben alleszins een rust verdiend, ik neem weder een bad, en wij lunchen hier. Om 1 uur weder voorwaarts, het zou vervelend worden, eene verdere beschrijving te geven van onze klimpartij door dit gedeelte der Montana. Genoeg zij, dat wij eindelijk tegen 4 uur afdalen in eene breede vlakte, na nog 1 uur ongeveer in een stortregen gereden te hebben, van eenen aard zooals dat alleen in de tropen plaats heeft. Ik heb gelukkig een regenmantel omgeslagen, wat toch niet verhelpen kan, dat mijne beenen en knieën drijfnat worden, doch.... dit droogt straks wel weder in de zon op. Onze weg voert thans door de drooggeloopen bedding eener rivier, overal met wild suikerriet begroeid. Dit gedeelte noemt men Borboullon. Ik dank alle Goden het zwaarste gedeelte mijner reis achter den rug te hebben, het verdere gedeelte voert over Planada en tegen 5 uur passeeren wij Lancetillal, het laatste gehucht op de grenzen van Honduras en Guatemala gelegen. Mijn doel van dien dag is Mixco Farm, eene der uitloopers der in deze laagvlakte gelegen bananen-fincas der United Fruit Co. , waar ik eindelijk weder beschaving en een behoorlijk onderdak hoop te vinden. Na 1 uur rijdens vangt op eenmaal het bananenwoud aan, men beseft thans eerst ten volle, wanneer men den aanleg dezer finca’s gadeslaat, met hare afgepaalde terreinen, afvoerkanalen, de hierover voerende bruggetjes, welk een geweldige arbeid in deze vroegere wildernis moet zijn tot stand gebracht. Met welk eene vreugde begroet ik de hutten der arbeiders, terwijl verderop het keurig afgebakende huis, met zinken dak, en overal met muskietengaas omgeven, (der Mandador dezer finca) mij weder een behoorlijk nachtverblijf voorspelt. Mr. Sunderland, de manager, een echte amerikaansche pionier, heet mij van harte welkom, en is gaarne bereid mij logies te verschaffen, “al ware het ook voor een paar weken”, zooals hij glimlachend zegt. Met welk een genot, na al de uitgestane ontbering, men zich weder aan eene met keurig wit tafellaken bedekte tafel zet, en zich de door een negerkok klaargemaakte spijzen laat smaken, behoeft wel geen betoog. Doch als ik mij dan des avonds weder in een rein zacht bed kan leggen, gevoel ik mij bijna zalig. Ik slaap dan ook overheerlijk, en wordt met noode op tijd wakker.
Hospitaal der U. Fr. C. te Quirigua (Guatemala).
April 15. Om 6 uur wordt opgezadeld, daar ik tijdig in Guirigua aankomen wil om den trein te halen, die hier om precies 10 uur vertrekt naar de hoofdstad van Guatemala. Bovendien wil ik eenen vriend bezoeken, Mandador van Quiché farm, waar ik trachten wil de beide mulas met Leonardo gedurende mijne afwezigheid, onder dak te brengen.
Mr. Sunderland raadt mij aan, mijn revolver achter te laten, daar het dragen hiervan zonder extra permissie der regeering niet geoorloofd is. Ik neem afscheid van mijnen gastheer, en wij rijden thans dwars door de bananenplantage, passeeren de rivier Montagua, welke gedeeltelijk op de grens van Honduras en Guatemala loopt, voor het eerst en arriveeren na ongeveer een uur aan Teguane farm, welke grooter en mooier aangelegd als Mixco farm, doch ik besluit hier niet op te houden. Overal bananen, zoover het oog reikt. Het meerendeel der arbeiders op deze fincas zijn Jamaica-negers, terwijl de inlanders hier minder op den voorgrond treden. Men hoort dan ook meestal engelsch spreken, voor zoover men dit taaltje dezer niggers engelsch mag noemen. Te half negen komen wij aan bij Quiché farm, waar mijn vriend Keller, welken ik op mijne laatste reis naar New-Orleans, zoowel op de heen- als op de terugreis had leeren kennen, opzichter is. Hij bewoont hier een groot huis, keurig ingericht, en staat aan het hoofd van eene der grootste plantages der U. F. Co. in deze streken. Hij is gaarne bereid mijnen jongen met de beide dieren hier te houden tot ik hem telegrafisch bericht zend van mijne terugkomst; van zijn vriendelijk aanbod eenige dagen bij hem te verblijven, kan ik helaas niet gebruik maken. Van hier is het een half uur rijden naar Guirigua, waar ik dus tijdig genoeg zal aankomen, zelfs om mij nog daar om te kleeden voor mijne reis naar Guatemala City. Een neger vergezelt ons te paard om den jongen den weg te wijzen, en om half tien komen wij te G. aan, waar ik dankbaar ben mijne khaki-uitrusting on te kunnen wisselen tegen een behoorlijk pak kleeren, en overhemd. Thans zie ik er weer fatsoenlijk uit. [ 80 ]
Guirigua heeft een groot hôtel, terwijl hier het hospitaal is der U. F. Co. , een prachtig ruim gebouw; waarlijk men krijgt hier reeds een geheel anderen indruk als in Honduras, en uit alles blijkt, dat Guatemala haren nabuur in beschaving verre vooruit is. Er heerscht een leven en beweging aan het station; overal inlandsche vrouwen in hunne typische veelkleurige kleederdracht, welke allerlei soorten vruchten te koop aanbieden. Naranjas (sinaasappelen) zapotes, papajas, grenadillas, mangos, etc. etc. (voor den lezer waarschijnlijk allemaal ongekende lekkernijen). Naar deze verkoopsters zoekt men tevergeefs aan de Hondureensche spoorlijn van Cortez naar San Pedro Sula; het volk is daar schijnbaar nog te lui en te dom om uit dezen vruchtenverkoop geld te slaan. Precies om 10 uur rijdt de trein, welke om 7 uur ’s morgens Puerto Barrios verlaat, het station binnen en ik neem den koffer van Leonardo over, na hem op het hart gedrukt te hebben, tijdig aanwezig te zijn, wanneer ik telegrafeer, en goed voor de dieren te zorgen.
Panorama van Guatemala.
Thans op weg naar Guatemala City, de grootste en schoonste stad in Centraal Amerika. Ik heb een gemakkelijk hoekje in den spoorwagen gevonden, en geniet van het prachtige natuurschoon, dat zich thans gaandeweg aan mijne oogen ontrolt. De spoorbaan slingert zich een weg om de bergen, dan stijgen wij weder langzaam, even later schiet de trein met groote vaart in de diepte. De rivier Montagua vergezelt ons tot Zacapa, en biedt af en toe met zijn breeden stroom, en de zich aan weerszijden verheffende stijle rotswanden een heerlijk schouwspel. In de vlakten is het smoorheet, op enkele plekken groeit bijna niets, slechts groote cactusstruiken van allerlei grillige vormen, komen sporadisch voor; ik denk aan eene mula-reis door deze woestijn, gelukkig de mensch, die alleen de beschaving kent van het spoorwegverkeer. Om 1 uur komen wij te Zacapa aan, wat juist op het midden der reis naar G. ligt. Er is een half uur oponthoud, en ik heb gelegenheid in het groote Amerikaansche hotel den inwendigen mensch aan een goed middagmaal te versterken. Even later arriveert de trein, welke zich in tegenovergestelde richting beweegt. Het is een drukte van belang. Honderden inlanders, vrouwen, meisjes loopen langs de spoorwagens, hunne koopwaar te koop aanbiedend. Behalve de reeds genoemde verschillende vruchten verkoopen zij tortillas met gallina (gebraden kip) met hard gekookte eieren, vischjes, ja wat niet al. Doch de meeste lekkernijen kunnen mijn europeeschen smaak niet bekoren, en ik bepaal me dus tot den aankoop van vruchten, welke ik onderweg successievelijk oppeuzel.
De trein zet zich in beweging en ik stijg dus weder in. Het landschap wordt steeds grilliger en woester. Tegen 5 uur is het een onafgebroken stijgen en onder zuchten en steunen voert de zware locomotief ons tegen de bergen op. Een onvergetelijk schouwspel boeit ons oog, als de trein tegen 6 uur op den top van een berg rijdt; ver, ver beneden ons een dal met wild stroomende bergriviertjes, die als linten door het land kronkelen. Wij rijden over eene geweldige spoorbrug, waarvan de pijlers zeker wel 100 voet lang zijn; verderop tegen een berg een dennenwoud met het gezang van krekels, dat vaag tot ons doordringt.
De zon is reeds achter de kimme, en paarse, loodkleurige en rose luchten teekenen zich tegen de bergen in het rond af. De natuur is thans zoo stil, men hoort slechts het gesteun der machine en het geratel der wielen. Oh, Guatemala, hoe groot zijn uwe berglandschappen. Het wordt thans heerlijk koel, de bergwind strijkt langs mijn voorhoofd, en ik geniet in de hoogste mate van deze prachtige spoorreis door deze heerlijke natuur. Langzamerhand wordt het donker, wij moeten spoedig in de stad arriveeren. Nog even schiet de trein naar beneden, en dan.... bij eene kromming van den weg ligt op eenmaal een zee van licht rechts vóór ons. Dit is Guatemala City. Overal duizenden lichtpunten, voor zoover het oog reikt. Om precies 7 uur stoomt de trein het moderne station binnen, en kan ik mijne stijfgeworden ledematen weder uitstrekken. Ik begeef mij naar het mij door Cosman aanbevolen hôtel de Espana, wat door eenen hollander, den heer Schaart, gevoerd wordt. [ 81 ]
Plaza en gerechtsgebouw.
April 16. Gedurende mijn kort verblijf in de hoofdstad heb ik hier mijn verblijf gehouden, en in het algemeen is het mij goed bevallen.
Welke eene groote tegenstelling biedt Guatemala City met hetgeen ik in Honduras gezien heb. Door de hooge ligging (5000 voet) ontbreekt hier de tropische hitte ten eenenmale, integendeel staat de stad algemeen bekend om haar frisch gezond klimaat, reden waarom tal van lieden voor korten of langeren tijd herstel van hunne gezondheid in G. zoeken. De prachtige ligging dezer stad te beschrijven, met de tegen den achtergrond zich verheffende uitgestorven vulkanen, zou mij te ver voeren. De stad heeft door hare ligging met de in rechte lijn doorgetrokken straten, doch veel meer nog: door hare rechthoekige huizen met platte daken, die bijna allen één verdieping hebben (dit met het oog op het gevaar der menigvuldig voorkomende aardbevingen 1 ), wit gepleisterd zijn, en alle de zoo eigenaardige vensters met ligkozijnen en traliën vertoonen, een echt Spaanschen indruk, die nog verhoogd wordt door het schilderachtige type harer bewoners. Er heerscht hier eene zekere rijkdom, welke in Honduras ongekend is; mooi aangelegde avenidas met keurig aangelegde parken, vele cathedralen en openbare gebouwen geven de stad een interessant aanzien. Zeer vele vreemdelingen, het duitsche en engelsche element overheerschend, hebben veel tot de welvaart van dit land bijgedragen; equipages en automobielen, ze zijn hier geene zeldzaamheid en geven het bewijs van de moderne beschaving in deze Centraal-Amerikaansche stad. Er heerscht hier veel militair vertoon; vooral op de Plaza, waar aan de eene zijde de Cabildo (stadhuis), aan den anderen kant de kazerne is, is eene bedrijvigheid van heen- en weerloopende militairen, soldaten, officieren en generaals (vooral vele generaals) welke eene oningewijde zouden doen gelooven, dat er minstens een oorlog voorbereid wordt. Het spionnage-systeem in Guatemala is geweldig, iedere vreemdeling wordt nauwkeurig in zijne bewegingen nagegaan, zelfs vrouwen ontzien zich niet het werktuig der regeering te zijn. Dit alles dient ter bescherming van het leven van den Grooten Man in Guatemala nl. den President der republiek, Manuel Estrada Cabrera, welke met ijzeren vuist het roer van het staatsschip in handen heeft, en wiens leven ieder oogenblik gevaar loopt door eene revolutie. Te zien krijgt men hem bijna nooit; bevindt zijne Excellentie zich in de hoofdstad, dan kan men verzekert zijn, dat hij niet in het paleis zijn intrek neemt. Zooals ik vernam, bewoont hij dan het zich schuins tegenover het Paleis bevindende gebouw, hetwelk scherp door soldaten bewaakt wordt. Het is dan verboden, in elk geval niet aangeraden, zich des avonds door de straat te begeven waar hij zijn intrek genomen heeft, wil men niet gevaar loopen per ongeluk misschien doodgeschoten te worden. Ik herinner mij eenen avond, waarop ik mij door de bewuste straat begaf, de president was evenwel niet aanwezig, doch aan weerszijden van het paleis zaten in hunne nissen, met traliën omgeven, twee soldaten, diep in hunne mantels gedoken, bijna onzichtbaar, doch met geladen geweer in de hand. Zooiets maakt eenen “gezelligen” indruk, voorwaar. Indien ergens in Centraal-Amerika te vreezen is voor eene revolutie, zoo is het hier, een broeinest van samenzweerders.
Minervatempel.
Ik heb het genoegen eenige landslieden te leeren kennen, o.a. den heer Alberts, vice-consul der Nederlanden, welke in Guatemala als vertegenwoordiger der Nederlandsche Handelmaatschappij werkzaam is, en [ 82 ] tengevolge van den europeeschen oorlog thans groote partijen koffie opkoopt, welke, vroeger naar Duitschland, thans naar Holland geconsigneerd worden. Verder is hier een woord vol lof ter plaatse voor den heer Willemsen, een Hollander uit Curaçao, welke sedert ongeveer 8 jaar hier woont, en voor de groote bankiersfirma Rosenthal y Hyos werkt. Met hem te zamen heb ik de stad doorkruist, en de meeste merkwaardigheden gezien. Hiertoe behooren o.a. de verschillende kathedraals, de Plaza en regeeringsgebouwen, de Mercado (openbare markt) waar des morgens vroeg een drukte en bont gewemel heerscht van honderden inlanders, in hunne eigenaardige kleederdracht, die hier de producten des lands, vruchten, eetwaren, eigengemaakte katoenen goederen, doch vooral het vreemde aardewerk, potjes en pannetjes met diverse versierselen beschilderd, ten verkoop aanbieden, verder dient de Reforma vermelding, een museum van oudheden, buiten de stad gelegen te midden eener poëtische omgeving, de zich aan de tegenovergestelde zijde der stad bevindende Minerva-tempel, waar in Augustus de Minerva-feesten plaats hebben, ingesteld door President Manuel Estrada Cabrera, waarbij de “Spes Patria” van Guatemala spelen en dansen uitvoert en de ouderen zich vermaken met het aanschouwen der wedrennen op het zich hier bevindende sportterrein. Als iets zeer eigenaardigs dient de Mapa (landkaart) van Guatemala vermeld, welke zich in de nabijheid bevindt. Met enorme kosten en inspanning, en na veeljarige studie is men hier geslaagd in relief een getrouwe afbeelding van de ligging van Guatemala weer te geven. Voor iemand, die eenig idee krijgen wil van de geografische situatie, de hoogte der verschillende bergen, rivieren, vulkanen, grenzen etc. eene prachtige studie. Alles is zoo getrouw mogelijk nagebootst, de bergen hebben hunne natuurlijke kleuren, men ziet, hoe de spoorlijn zich dwars door het land slingert, en overal is nauwkeurig de afstand, alsmede hoogte en plaatsnamen aangegeven. Elke rivier is in deze reliefkaart opgenomen, en voor eene kleinigheid laat de oppasser gedurende eene periode van 5 minuten het water stroomen, zoodat men op een gegeven oogenblik alle bergstroomen en rivieren, watervalletjes etc. in werking ziet.
Mijn vriend Willemsen betrad met mij verder het gebouw van den Deutschen Verein, keurig ingericht; men krijgt daar eenigszins een indruk van het groote aantal Duitschers, die hier leven en welke met recht “stolz” mogen zijn op hunne kolonie. Ik had het genoegen bij den heer Willemsen te dineeren, waarbij ik met zijne vrouw, eene Guatemalteca, kennis maakte. Hij bewoont een mooi huis, hetwelk op echt spaansche wijze, zooals trouwens overal het geval is, ingericht is. Na het portaal doorschreden te hebben, komt men in den Patio, (hof) immer vol bloemen en tropische gewassen, waaromheen zich de verschillende appartementen bevinden. Deze huizen zijn dus bijna altijd in het vierkant gebouwd, met rechte lijnen; de groote openstaande vensters der zich aan den straatkant bevindende vertrekken zijn altijd met ijzeren tralies voorzien, wat in het eerst eenigszins den indruk geeft van eene gevangenis. Ook deze mode schijnt wel nog van de Spanjaarden overgenomen te zijn. Hier is het, waar des avonds de schoonen van Guatemala hunne bekoorlijke verschijning maken, en zij zich met hunne aanbidders onderhouden. Eene voor ons Hollanders wel wat “onpractische” en ongemakkelijke gelegenheid, doch..... ’s lands wijs, ’s lands eer. Men heeft hier dan ook volop gelegenheid het schoone geslacht te bewonderen, in den vollen zin des woords. Ofschoon in vele opzichten hetzelfde type hebbende als de Hondurena, maken de Guatemaltecas een meer beschaafden indruk; men ziet hier je reine spaansche typen, en vooral de schoonheid van vele jonge meisjes is opvallend.
April 20. Na een verblijf van 4 dagen besloot ik dus weder de terugreis te aanvaarden, en na behoorlijk afscheid genomen te hebben stapte ik des morgens 7 uur weder in den trein, welke mij om 5 uur ’s middags weder te Guirigua bracht. Hoe gaarne had ik niet langeren tijd vertoefd in deze prachtige omgeving. Eene kleine reis per dilgencia naar den top van eene der groote vulkanen, in de nabijheid van de hoofdstad gelegen, een uitstapje naar het op eenige uren afstand gelegen Antigua, de oude hoofdstad van Guatemala, met hare oude ruïnes, gedeeltelijk verwoest door den vulkaan Agua, eene vaart op het schilderachtige meer Amatitlan met de woeste bergen in het rond gelegen, ze blijven alle tot de vrome wenschen behooren, daar aan eene uitvoering van deze plannen minstens een verblijf van 14 dagen verbonden zou zijn, en dit helaas niet op mijn programma stond.
Het zou vervelend worden wederom in eene herhaling te vervallen van eene beschrijving van het schoone landschap, ik wil dus volstaan met den lezer mede te deelen, dat Leonardo zich prompt met de beide mulas aan den trein bevond, en ik des nachts op Quiché farm bij mijnen vriend Keller doorbracht.
April 21. Reeds vroeg in den morgen verliet ik met Leonardo Quiché farm ten einde nog denzelfden avond in Paraiso aan te komen. Op onzen tocht door de bananen-fincas trof ik Mr. Sunderland, de mandador van Mixco farm, aan, welke op weg was naar Lancetillal om daar eenige booten, alsmede boonen te koopen, van de inlanders. Wij reden dus te zamen [ 83 ] verder; bij Lancetillal nam hij afscheid van mij, en wenschte mij goede reis door de bergen. Weinig vermoedde ik, dat ik zoo spoedig weder van zijne gastvrijheid zou moeten gebruikmaken.
Had ik reeds onderweg bespeurd, dat er iets gaande was met Leonardo door zijn eenigszins vreemd gedrag, in Lancetillal werd ik onaangenaam verrast door zijne korte mededeeling, dat hij ziek was, en onmogelijk verder kon gaan. Hij steeg eenvoudig af, legde zijn deken op den grond, en vleide zich rustig neder. Daar stond ik nu! Zonder mozo verder te trekken door het moeilijkste gedeelte der Montana leek mij vrij riskant, terwijl ik tevens niet gaarne de mula van Cosman alleen met mijn valies in L. achterliet. Na eenige uren geduldig afgewacht te hebben, in de hoop dat Leonardo misschien beter zou worden, besloot ik eindelijk den jongen in L. achter te laten, en naar Mixco terug te keeren, waarschijnlijk zou hij dan den volgenden dag opgeknapt zijn, zoodat wij de reis konden vervolgen. Doch deze hoop bleek ijdel.
Oude bouwval in Antigua.
April 22. Te vergeefs wachtte ik op de komst van L. en ten einde raad begaf ik mij ten slotte tegen 3 uur in den middag naar Lancetillal, waar ik vernam, dat Leonardo ziek lag met pneumonia, zoodat van verder reizen voorloopig geen sprake zou kunnen zijn. Ik had echter het geluk te vernemen, dat de Comandante van Lancetillal, Coronel Vicente Pena zich den volgenden dag met een escorte van 4 soldaten op een tocht naar Santa Rosa de Copan begaf, en ik besloot daarom deze schoone gelegenheid in zijn gezelschap te reizen niet voorbij te laten gaan. Ofschoon de man mij minder aanstond wegens zijne onbeschaamdheid, moest ik echter zijn gezelschap wel voor lief nemen, te meer, daar zijn escorte, hetwelk te voet ging, mijne andere mula, beladen met het valies, uitstekend onder hunne hoede kon nemen. Ik sliep dien nacht in de Comandancia te Lancetillal, veiliger dan ooit, met het oog op de gewapende macht, welke in de hut rijkelijk vertegenwoordigd was.
April 24. Doordat het gedurende de laatste dagen droog geweest was in de bergen, wat alleszins eene uitzondering is hier, was de weg in iets beteren toestand. Bovendien was ik nu eenigszins gewend aan de “idealen” toestand dezer bergwegen, zoodat mij de af en toe verschrikkelijke Cuestas minder lastig toeschenen dan op de heenreis.
Ik had bij dezen tocht meer dan ooit gelegenheid waar te nemen op welke beestachtige wijze de hooger geplaatste ambtenaren in dienst der regeering met hunne inferieuren omgaan. Die arme soldaten, welke het escorte van Coronel Pena vormden, werden uitgescholden voor alles wat leelijk was, doch in stomme gelatenheid schenen zij zich dit te laten welgevallen. Er is overigens niets bijzonders voorgevallen op onzen tocht naar Paraiso, waar wij des middags tegen half zes aankwamen. De Coronel gaf instructies onze hangmatten in het kleine aanwezige schooltje, wat er allertreurigst uitzag, op te hangen om den nacht hier door te brengen. Midden in den nacht begon het natuurlijk weder te regenen (ik geloof nauwelijks, dat er één dag in het jaar is, waarop het niet regent in P. ) en jawel.... langzamerhand begon het water door het rieten dak te lekken, zoodat ons niets anders wachtte, dan een beter heenkomen te zoeken. Voorwaar een plezierige toestand. Tot ons groot geluk evenwel bedaarde de stortbui na eenigen tijd, zoodat wij, ook met het oog op de groote waarschijnlijkheid midden in den nacht geen logies te kunnen krijgen bij anderen, besloten onze hangmatten weder op te zoeken in de hoop verder niet meer in onze slaap gestoord te zullen worden. Fortuna was met ons, het bleef droog.
April 25. Met groote moeilijkheden had ik dien dag te kampen. De Coronel gaf mij te kennen, dat hij dien avond nog in Trinidad moest arriveeren en hij dus zeer snel op weg ging, hij kon dus niet op mij wachten en ook zijne soldaten hadden geen tijd om mijne pakmula met het valies onder hunne hoede [ 84 ] te nemen, ik moest dus zelf maar zien hoe ik verder kwam. Ik verwenschte den kerel uit den grond van mijn hart, aan den anderen kant was zijn gezelschap nu niet bepaald een genoegen voor mij geweest. Mijne kleine mulita, welke zoo dapper den tocht door de Montana gemaakt had, moest ik helaas weder omruilen tegen het zware luie dier uit San Pedro; evenwel was ik vast besloten de mula in Florida achter te laten, of te verkoopen, en een geschikter dier te leenen voor de terugreis naar huis. Na vele moeite gelukte het mij eenen jongen te vinden, die bereid was mijne mula, welke ik nu met de bagage bepakte, terwijl ik het dier van Leonardo bereed, tot San Antonio te drijven; hier is de weg gemakkelijk, en kon ik het dier op sleeptouw nemen tot Florida waar ik des namiddags om 2 uur te La Florida aankwam en hartelijk door Cosman en zijn vrouw ontvangen werd. Hier had ik weder gelegenheid den inwendigen mensch, in den rechten zin des woords, te versterken, terwijl ik na een frisch bad in de rivier Chamelecon, mij weder geheel opgewekt gevoelde. Ik was besloten reeds den volgenden dag te vertrekken, op weg naar S. P. S. en kreeg dienzelfden avond nog eene stevige mula ter beschikking, terwijl Cosman voor een mozo zorgde, welke mij den weg zou wijzen tot Quimistan; van hieruit loopt de telegraaflijn en is de weg breed, zoodat men alleen, zonder te verdwalen, verder komen kan. Mijne ongelukkige mula verkocht ik nog denzelfden dag, en ik kon blij wezen nog zoo’n goeden prijs er voor gekregen te hebben. Mijn valies zou nagezonden worden met de carga-mulas, wat mij vele moeite en kosten uitspaarde.
De Calle Real te Guatemala.
April 26. Om half zes des morgens nam ik afscheid van mijne hartelijke vrienden, die alles gedaan hadden om het mij zoo aangenaam mogelijk te maken. Alles ging thans voorspoedig, reeds om 9 uur passeerde ik Piedra Pintada, terwijl ik om 12 uur in Colinas vriendelijk ontvangen werd om de Almuerzo te gebruiken bij de familie Duarte, welke het eenige, op een heuvel gelegen huis bewonen in deze streek. Met mijn macho (mannelijk muildier) had ik weinig moeite, terwijl de mozo, dien ik meegenomen had, schijnbaar met het grootste gemak den geheelen dag het muildier bijhield, en op zijne voeten even snel opschoot als ik op den macho. Waarlijk deze inlanders moeten toch ijzersterk zijn, al zijn ze ook tenger gebouwd. Ik overnachtte dien nacht in Sula, zonder dat iets wederwaardigs passeerde.
April 27. Na om half zes te zijn vertrokken, kwamen wij om 10 uur in Casas Viejas aan; ik ging echter niet denzelfden weg als op de heenreis, sloeg hier dus links af, in plaats van rechts, waar de weg naar San Marcos leidt, ik zou dus Herr Rheinboldt niet opzoeken, zooals ik hem oorspronkelijk beloofd had. Doch de weg over Quimistan, vandaar naar Santa Cruz de las Minas, en dan tot Cofradia, is gemakkelijker, tevens iets sneller, reden waarom Cosman mij aangeraden had deze route te nemen.
Bij Quimistan nam mijn mozo afscheid en vervolgde ik alleen den weg. Het verdere gedeelte der reis was zeer eentonig en eenzaam; wanneer men den geheelen dag op zijn muildier zit, en geen aanspraak heeft, verveelt men zich, hoe wisselvallig het landschap ook zij waardoor men rijdt. Nog dienzelfden dag arriveerde ik in Cofradia, waar ik Gode zij dank weder de eerste teekenen der beschaving waarnam in het primitieve hotel van Modeste Perez; men kan tenminste weder behoorlijk aan tafel zitten, en krijgt vork en mes en verder tafelgerei, eene ongekende luxe in het interieur.
April 28. In het vooruitzicht spoedig weder te midden van mijne vrienden, doch vooral van alle comfort te zijn, welke ik in San Pedro Sula kan genieten, was ik reeds weder vroeg op weg. Met welk een verlangen begroet men de eerste huizen van Chamelecon, waar men reeds de spoorlijn kruist, die van Cortez over San Pedro Sula naar La Pimienta loopt. Overal ziet men hier de beschaving te voorschijn treden, hoe ziet alles hier reeds veel zindelijker uit. Na nog eenige uren rijden kan ik reeds van verre de eerste huizen begroeten van S. P. S. Nog enkele minuten, en ik rijd weder den voorhof van ons groote huis op, en begroet mijne vrienden en kennissen.
Zoo eindigt dan deze voor mij zoo interessante reis, waarbij ik zooveel gezien en meegemaakt had, en waarbij ik ten volle de toestanden welke in het binnenland van Centraal-Amerika heerschen had leeren kennen. Och, hoe verre zijn wij nog verwijderd van de europeesche beschaving, en welk eene geweldige inspanning zal het kosten, vóór deze landen ook eenmaal gemoderniseerd zullen zijn. Doch deze tijd zal ook zeker eenmaal komen, al zal het nog lang, zeer lang duren.
San Pedro Sula , 16 Mei 1915.
1 Nog onlangs werd Guatemala door een hevige aardbeving grootendeels verwoest. ( Red. )