Title : Een Reis naar het Land van de Cacao en de Suiker
Author : Th. Dufau
Release date : August 31, 2007 [eBook #22481]
Language : Dutch
Credits
: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
Een modern ingerichte suikerfabriek te Barbados.
D oor de Kamers van Landbouw te Guadeloupe was mij, in October 1901, opgedragen, in Barbados, Engelsch Guyana en Trinidad den economischen en industrieelen toestand dezer streken van nabij te bestudeeren. Dit geschiedde op aandringen der voornaamste planters en suikerfabrikanten, toen door de aanhoudende daling der suikerprijzen het bestaan der kolonie gevaar liep.
Gedurende de jaren, die voor Martinique en Guadeloupe het voorspoedigst waren, d. w. z. tusschen 1860 en 1884, werd bijna niet anders dan suiker uitgevoerd.
In die dagen bedroegen de inkomsten, die Guadeloupe aan den handel in suiker had te danken, jaarlijks gemiddeld 25 millioen francs, een aanzienlijke som, als men de betrekkelijk geringe oppervlakte van het bebouwde gebied en het kleine aantal inwoners in aanmerking neemt.
Van 1884 af echter begonnen de prijzen, onder den invloed der nieuwe wetten, welke ten doel hadden de mededinging van Duitschland te weren, aanhoudend te dalen, en die toestand duurt nog onveranderd voort. In de laatste maanden van 1901 brachten 100 kilogram suiker, die vóór 1884 60 of 70 francs zouden gekost hebben, niet meer op dan 30 tot 32 francs. Die cijfers kenschetsen het geheele verloop der crisis, die de fransche kolonies in de Antillen ten val heeft gebracht, en men kan zich gemakkelijk voorstellen, dat zulk een geduchte prijsvermindering, binnen zoo korten tijd, verschrikkelijke gevolgen na zich moest sleepen. Leeningen uit de koloniale staatskas konden in dien treurigen toestand ook geen afdoende verbetering brengen; daar de gevraagde rente dikwijls tien percent bedroeg, en zoodoende de geboden hulp slechts een uitstel van executie beteekende.
Daarbij kwamen andere rampen, waardoor de ongelukkige eilanden werden geteisterd. Wij behoeven slechts te herinneren aan de aardbeving te Guadeloupe in 1897, den cycloon van 1899, en een verschrikkelijken brand, die in 1900 bijna een derde van de hoofdstad in asch legde. Doch deze kleine eilanden bezitten veel levenskracht, zij laten den moed niet zakken, en ongetwijfeld zouden de inwoners, indien de suikercultuur nogmaals tot bloei geraakte, de gevolgen dezer rampen spoedig weder te boven zijn. De regeering beschouwt dan ook den landbouw als het punt, dat haar voornaamste zorg vereischt, en acht het van het hoogste belang, de beletselen uit den weg te ruimen, welke den uitvoer van een zoo belangrijk product belemmeren. Een ding is zeer [ 90 ] opmerkelijk, dat de naburige engelsche koloniën, die zich eveneens op de suikercultuur hebben toegelegd, ondanks alle tegenheden hun productie niet verminderden. Moest men hieruit niet afleiden, dat zij de suiker goedkooper konden produceeren? Het feit scheen merkwaardig genoeg, om er de oorzaken van na te gaan.
Wanneer met zekerheid kon worden uitgemaakt, door welke verbeteringen, ’t zij op het veld, of in de fabriek, de handelaars en planters van Trinidad en Engelsch Guyana in staat waren den ongelijken strijd vol te houden, kon dit van groot nut zijn voor de bevolking van Guadeloupe. Dit was dus het doel mijner zending, en om mij het bereiken daarvan te vergemakkelijken, verschafte de regeering mij brieven van aanbeveling aan de engelsche overheidspersonen, welke mij van zeer veel dienst waren en in staat stelden, de economische en sociale toestanden der landen, welke ik bereisde, grondig te bestudeeren.
De voorafgaande inleiding achtte ik noodig, om den lezer eenigszins van het doel mijner reis op de hoogte te stellen, en hem te doen begrijpen, waarom ik sommige punten meer uitvoerig dan andere behandel.
Den 30sten December 1901 ging ik aan boord van het stoomschip Roraima , van de Quebec Steamship Company , een canadeesche maatschappij, die een geregelden dienst onderhoudt tusschen New-York en West-Indië, en wier booten Martinique en Guadeloupe geregeld aandoen. Deze stoombooten dienen voornamelijk voor goederenvervoer, maar hebben toch eenige zeer gemakkelijk ingerichte hutten ten gerieve van passagiers. Het kleine aantal reizigers werkt een vlugge bediening in de hand, en deze booten zijn dan ook zeer in trek bij de Amerikanen, voor wie een winteruitstapje naar de Antillen een modereis geworden is, zooals het gebruikelijke verblijf aan de Riviera voor den Parijzenaar. Thans kan ik mij helaas die aangename dagen op de Roraima niet anders dan met een huivering van medelijden voor den geest roepen; want vier maanden nadat ik de reis deed, is deze boot vergaan bij de verschrikkelijke ramp der verwoesting van Saint Pierre. Den 31sten December voeren wij voorbij de ten ondergang gedoemde stad, die feestelijk het Oude- en Nieuwejaar vierde, en een vroolijken, schilderachtigen indruk maakte, al verrees op den achtergrond ook de geduchte Mont Pelée. Vandaar zetten wij koers naar Sint Lucia, een eiland, dat in taal en zeden fransch is gebleven, hoewel het reeds honderd jaren in het bezit van de Engelschen is. De stoomboot wierp het anker in de baai van Castries, een bijna gesloten haven, die door de Engelschen is versterkt. De heuvels in den omtrek zijn niet bebouwd; men ziet er slechts engelsche villa’s, en verder kazernes en barakken. Sint Lucia is het middelpunt van Engelands verdediging ter zee in de Engelsche Antillen. Van dit eiland naar Barbados duurt de overtocht omtrent tien uren, en de zee is hier in den regel zeer onstuimig. Wij zijn in de streek der passaatwinden, die hier een groot deel van het jaar heerschende zijn.
Den 2den Januari 1902 krijgen wij bij het aanbreken van den dag de vlakke kust van Barbados in het gezicht, het eerste eiland, waar ik eenigen tijd denk te vertoeven. Zoodra het anker is geworpen, gevoelt men reeds, dat men op engelschen bodem is. Aan beide zijden van de scheepstrap komt een politieagent staan, die de nummers afroept der booten, waarin de passagiers zich aan wal mogen begeven. Alles gaat dus zeer ordelijk toe. Die politieagenten worden bijna uitsluitend gekozen uit de inlandsche bevolking; maar zij doen, wat hun houding en voorkomen betreft, niet onder voor de agenten, die men in de straten van Londen ziet, en dragen bijna dezelfde uniform. Ze weten zich te doen gehoorzamen door een bevolking, die den eerbied der Engelschen voor de vertegenwoordigers der wet heeft overgenomen. In dit opzicht valt een vergelijking met de fransche koloniën niet ten gunste der laatste uit. Doch als onnadenkende en oppervlakkige reizigers het ongelukkig voorkomen der inlandsche soldaten te Martinique en Guadeloupe toeschrijven aan de minderwaardigheid van het ras, vergissen zij zich zeer, en om van het tegendeel overtuigd te worden, behoeft men slechts de manoeuvres bij te wonen der brandweer en politie, of de soldaten van een “ West India regiment ” op de parade te zien. De zwarten der Antillen kunnen tot uitstekende soldaten worden gevormd, en als onze koloniën daarin slecht zijn geslaagd, moet dit worden toegeschreven aan gemis aan behoorlijke opleiding. In plaats van soldaten te werven op goed geluk en zonder voorafgaand onderzoek, kiezen de Engelschen hun rekruten met het oog op hun lichamelijke gesteldheid, en laten hen door europeesche officieren terdege drillen in de kazerne, waar zij een bepaalden tijd moeten doorbrengen, en examens moeten afleggen, terwijl zij later een betrekkelijk hooge soldij ontvangen.
Barbados is een belangrijk middelpunt voor het vrachtgoederenvervoer. De heer Paravicino, de vriendelijke consul van Italië en Oostenrijk-Hongarije, was zoo welwillend, mij hieromtrent uitvoerige inlichtingen te verschaffen. Hoewel de reede van Bridgetown open is, komen hier toch alle schepen voor anker, daar hier niet alleen door de naburige eilanden, maar door het geheele vasteland aanvraag wordt gedaan naar gelegenheden om vrachtgoederen te vervoeren. Barbados is als het ware een groot bureau van inlichtingen op dit gebied, en men moet den ondernemingsgeest der kooplieden bewonderen, die zoo uitstekend partij wisten te trekken van de geografische ligging van het eiland. Dit drukke verkeer geeft een levendig voorkomen aan de haven, die door haar dokken en werkplaatsen ruimschoots gelegenheid biedt om schepen te bewapenen, of te herstellen, als zij averij hebben beloopen.
De eigenlijke stad telt, op een betrekkelijk geringe oppervlakte, twintigduizend inwoners; het totale cijfer der bevolking bedraagt echter zeer veel meer, als men de voorsteden mederekent, die zich naar alle zijden uitstrekken. Verscheiden fraaie gebouwen verdienen afzonderlijke vermelding, zooals dat van de “ Barbados Life Insurance Society ”, de “ Public Buildings ”, of het Gouvernementsgebouw, de “ Colonial Bank ”, en vooral het prachtige Marine Hotel, dat omgeven is door uitgestrekte grasperken, en waar vreemdelingen, vooral Noord-Amerikanen, in grooten getale den winter komen doorbrengen. Van December tot April houdt hier de temperatuur het midden tusschen 20 en 26 graden Celsius. De toeristen der [ 91 ] Vereenigde Staten, die niet van koude winters houden, vinden in Barbados een ideaal klimaat, dat bijzonder gezond is. De bodem van het eiland, die uit koraalvormingen bestaat, is zeer droog.
Nergens vindt men er die stilstaande poelen en moerassen, die zooveel voorkomen op de eilanden der golf van Mexico, en die malaria en koorts verwekken. Sedert de cholera in 1854 hier heeft gewoed, zijn ook alle voorzorgen om de volksgezondheid te bevorderen, zeer streng toegepast, en thans is de moeraskoorts bijna uit Barbados verdwenen.
Misschien is aan deze gelukkige omstandigheden de aanhoudende toename der bevolking te wijten, waarvan de aanwas zoo groot is, dat hierdoor in tijden van hongersnood zeer bepaald gevaar zou zijn te duchten.
Volgens de laatste opgaven, in 1900, telde het eiland 200 000 inwoners, op een oppervlakte van nog geen 60 000 hectaren. In dichtheid kan deze bevolking slechts wedijveren met enkele districten van Java, of sommige plaatsen in Saksen en Lancashire. Als men een rijtoer maakt langs de fraaie buitenwegen, of een tochtje per spoor doet van Bridgetown naar Bathsheba, krijgt men den indruk, alsof de groepjes huizen, die men overal verstrooid ziet, weldra allen met elkander zullen verbonden zijn en slechts één groot dorp zullen vormen. Het leven is er niet duur, daar een zeer liberaal stelsel van inkomende rechten allerlei waren, onverschillig uit welke streken zij worden aangevoerd, in het land toelaat, en bovendien de levensmiddelen zeer goedkoop zijn. De volksklasse voedt zich bijna uitsluitend met vruchten en wortelen (bananen, aardappelen, mangos) en visch. De “vliegende visch” wordt verbazend veel gegeten, en in ongeloofelijke massa’s gevangen in de wateren, die het eiland omringen. In geval de vangst bijzonder voorspoedig is, wordt deze visch verkocht voor één of anderhalven stuiver het pond.
Ondanks deze gunstige levensvoorwaarden is toch de dichtheid der bevolking oorzaak, dat velen van de mannen hun geluk in naburige kolonies gaan beproeven. Zij namen bijvoorbeeld in grooten getale deel aan den arbeid voor de doorgraving van het kanaal van Panama, waarbij hun werkkracht en volharding zeer werden op prijs gesteld.
Hierdoor is de verhouding tusschen het aantal mannelijke en vrouwelijke bewoners zeer ongelijk; in 1896 waren er 101 000 vrouwen, tegen 81 000 mannen. Sir Frederic Hodgson, de gouverneur van het eiland, zeide mij in een particuliere audiëntie, hoezeer deze quaestie der overbevolking hem van gewicht scheen. Het aantal vrouwen te doen verminderen, door ze naar andere koloniën en het buitenland te zenden, scheen hem het eenige middel om dit gevaar te bestrijden. Daarom ondersteunt hij ijverig de pogingen der verschillende vereenigingen, die zich ten doel hebben gesteld, de jonge meisjes en vrouwen van Barbados betrekkingen buitenslands te bezorgen. Zoo heeft de Victoria Emigration Society , die in de Vereenigde Staten haar agentschappen heeft, met vrucht voor dit doel gewerkt. De inwoners van Barbados koesteren echter een groote gehechtheid aan hun geboortegrond, en komen er dikwijls terug, als zij genoeg hebben overgespaard.
Zij zijn allen zeer verkleefd aan de engelsche regeering, en stellen er prijs op, dat hun klein landje, als een schildwacht in den Atlantischen Oceaan gelegen, de eerste engelsche kolonie van de Nieuwe Wereld geweest is. In 1605 bracht de schoener “Olive Blossom” er de eerste emigranten, die het eiland in bezit namen voor Jacob I. Sedert is het altoos engelsch gebleven, heeft trouw zijn bijdragen in geld en manschappen geleverd voor al de oorlogen in de zee der Antillen, en zijn inwoners ondernamen als echte boekaniers krijgstochten tegen Martinique, Guadeloupe en Dominica. De bewoners noemen zich “ little Englanders ” en apen tot in het bespottelijke de gewoonten van het moederland na.
Er zijn hier meer blanken, in verhouding tot het aantal zwarten en kleurlingen, dan in de andere koloniën der kleine Antillen. Hoewel vele families Barbados hebben verlaten, vooral na de crisis in de suikerproductie, wonen toch op het eiland nog meer dan 15 000 blanken, waaronder sommigen afstammen van de eerste kolonisten. Daar de Ieren hier bijzonder lastig waren, werd in 1644 een verbod uitgevaardigd, om iersche kolonisten op het eiland toe te laten. De engelsche taal is de eenige, die hier gesproken wordt, en alles draagt een door en door engelsch karakter.
Dit is op zichzelf reeds eigenaardig in een werelddeel, waar zooveel volken en rassen zich hebben vermengd. Merkwaardig is ook de wijze, waarop de bewoners van den grond hebben weten partij te trekken. Terwijl Grande-Terre, een der twee eilanden, die Guadeloupe vormen, en waarvan de geologische formatie met die van Barbados overeenkomt, gedeeltelijk nog uit moerassen en wildernissen bestaat, waartusschen de schaarsche bevolking verspreid woont in ellendige hutten, is in de engelsche koloniën geen duim gronds onbebouwd gebleven. De maagdelijke wouden zijn verdwenen en het net van wegen, dat het geheele eiland overspant, vormt als het ware de lanen van een grooten tuin, midden in den Atlantischen Oceaan gelegen. Reeds in het begin der 18de eeuw was het eiland tot grooten bloei gekomen; zooals blijkt uit de beschrijving van een fransch geestelijke, Labat, die het in die dagen heeft bezocht en uitdrukkelijk gewaagt van de bijzondere bedrevenheid der inwoners in den landbouw.
Van den beginne was de gunstige ligging van Barbados, dat het geheele jaar aan de passaatwinden is blootgesteld, van groot belang voor de suikercultuur. De plantages zijn er niet bijzonder uitgestrekt. In 1900 waren er 440 fabrieken, waarvan een honderdtal door stoom worden gedreven, en slechts zeven bezittingen besloegen een uitgestrektheid van meer dan 300 hectaren. In den oogsttijd, tusschen Januari en April, is het geheele eiland als ’t ware een gonzende bijenkorf. Overal ziet men de wieken draaien der windmolens, die de raderen der fabrieken in beweging brengen, en op de wegen de karren, beladen met suikerriet, die naar de fabriek trekken.
Een bananenkoopvrouw te Barbados.
Het riet, waarvan men de rijpende halmen ziet golven tot aan den horizon, moet snel worden gesneden, en het sap moet worden uitgeperst eer de gisting begint. Op al die uitgestrekte velden wordt [ 92 ] hetzelfde werk verricht, en de doordringende geur van het sap hangt overal in de lucht. Elk jaar verzendt dit kleine eilandje meer dan 50 000 reuzen vaten, die bijna 900 kilogram inhouden, ruwe suiker, die in de raffinaderijen van de Vereenigde Staten wordt gezuiverd, terwijl de afval een soort stroop oplevert, die veel aftrek vindt in Canada, en daar een voornaam bestanddeel der volksvoeding uitmaakt.
Ik wijdde eenige dagen aan het bezoeken van meerdere plantages, waar ik inlichtingen ontving omtrent de verschillende wijzen van bouw en bemesting, welke afhangen van de gesteldheid van den grond. Het meerendeel van den veldarbeid wordt door daglooners verricht; soms wordt ook, volgens contract, de geheele plantage onderhouden door een enkel gezin, waarbij man, vrouw en kinderen allen medehelpen. Al blijft men de oude gewoonte getrouw, van ieder voor zich zijn eigendom te bebouwen en zich dus niet te vereenigen tot groote maatschappijen, die met verbeterd materiaal kunnen arbeiden, de cultuur wordt hier toch, al is het dan op kleine schaal, bedreven op een wijze, die voorbeeldig mag worden genoemd.
Een negerjongen te Barbados die mandjes te koop biedt.
Van de vruchtbaarheid van den bodem wordt zooveel doenlijk partij getrokken. Tusschen de rijen suikerrietstengels groeien maïs, aardappelen en andere groenten, die de talrijke veldarbeiders tot voedsel strekken. Men is ook zeer goed op de hoogte van de eigenschappen van den bodem, waarop iedere groente geteeld moet worden. Toen het engelsche gouvernement, dat de suikercultuur in zijn kolonies wenschte te steunen, tegenover de toenemende concurrentie der beetwortelsuiker, besloot te dien einde een speciaal departement van landbouw op te richten, plaatste het den zetel daarvan in Barbados. Aan het hoofd van dit “ Imperial Department of Agriculture ” staat Dr. Morris, een man, die door grondige studiën op dit gebied ten volle voor de hem opgedragen taak is berekend. In een onderhoud, dat ik met hem had, deelde de heer Morris mij mede, dat het doel der afdeeling was, in engelsch West-Indië en Guyana op alle denkbare wijzen de bevolking in kennis te stellen met de beste en nieuwste methoden van het land te bebouwen, de middelen te bestudeeren om de suikerfabricage weder tot bloei te brengen, en proeven te doen met andere landbouwproducten, welke nieuwe bronnen van welvaart voor de kolonie zouden kunnen openen. Om dit alles mogelijk te maken, heeft de engelsche regeering voor den tijd van tien jaren een jaarlijksche toelage van 500 000 frs. toegestaan, waarvan een gedeelte wordt besteed voor de inrichting te Barbados, doch het grootste deel wordt aangewend tot het verstrekken van subsidiën aan de andere kolonies, voor het oprichten van proeftuinen en laboratoria, en het praktisch onderwijs, dat niet alleen aan scholen, maar ook, op aanvraag der eigenaars, aan de arbeiders op hun particuliere bezittingen wordt verstrekt. Te dien einde reizen daartoe aangestelde “ travelling instructors ” naar de verschillende hoofdplaatsen, om daar op de plantages inlichting en onderricht te geven in planting, bemesting, het snijden van het riet, de bestrijding van schadelijke insecten en de behandeling van den oogst. Ook publiceert het departement gratis, of tegen een zeer lagen prijs, brochures, waarin kortelings de voornaamste punten worden uiteengezet. Tevens heeft ieder jaar een bijeenkomst plaats van de professoren, die aan de verschillende landbouwstations zijn verbonden. Ik woonde juist een dezer jaarlijksche congressen bij, waarbij de gouverneur zelf het voorzitterschap bekleedde. Onder de krachtige leiding van Dr. Morris, die bijgestaan wordt door bekwame medewerkers, gaan de engelsche kolonies een groote toekomst tegemoet, ondanks de slagen, waardoor ook hier de suikercultuur werd getroffen. Het “ imperial [ 93 ] department ” zoekt het land te behoeden voor de schadelijke gevolgen eener al te eenzijdige cultuur. Caoutchoucplanten, zooals de castillox elastîca , en de hevea worden hier thans gekweekt; de bereiding der cacao heeft verbetering ondergaan, men is een handel in fijne groenten en vruchten met de Vereenigde Staten begonnen en onlangs nog zijn met medewerking van de “ British Cotton-growing association ” belangrijke aanplantingen van katoenboomen ondernomen, waardoor Engeland het gevaar vermijdt, uitsluitend op Amerika te zijn aangewezen voor den aanvoer van katoen in de fabrieken van Lancashire.
Het marktstation te Georgetown.
Ik ben overtuigd, dat de ijverige pogingen van Dr. Morris en zijn medewerkers, de professoren Bowell en Albuquerque, met gunstigen uitslag zullen worden bekroond. Een dergelijke inrichting zou ook te Martinique en Guadeloupe goede vruchten kunnen afwerpen. De Engelschen zijn gewoon hun ambtenaren een hoog salaris te betalen; veel hooger dan bij ons gebruik is.
De gouverneur bijvoorbeeld heeft een inkomen van 75 000 frs, waarbij nog 10 000 frs worden gevoegd voor onkosten, de president van het gerechtshof ontvangt 37 500 frs; de attorney-general 25 000 frs, en ook de lagere ambtenaren ontvangen een hoog traktement, terwijl in Guyana en Trinidad dergelijke posten nog beter worden bezoldigd. Geen der engelsche koloniën in West-Indië bezit een instelling, die gelijk staat met onze koloniale bank. Voorschotten verstrekken op den oogst is hier geen gebruik, zooals in Martinique en Guadeloupe, en de planter, die in verlegenheid is, wordt licht de prooi van woekeraars. De zoogenaamde “ Court of Chancery ” belet echter, dat plantages geheel verloren gaan, wanneer hun eigenaars ze door geldgebrek niet kunnen laten onderhouden.
De botanische tuin “Vlissingen” te Georgetown.
Op nog andere wijzen geeft Barbados blijk van aanhoudend streven naar vermeerdering van welvaart. Sommige planters hebben zich, met de hulp van het imperial department, op de kweeking en verzending van vruchten toegelegd. Hierbij komt het natuurlijk aan op snel vervoer. Jamaica drijft een uitgebreiden handel met de Vereenigde Staten en zendt jaarlijks duizenden ladingen bananen, ananas, chinaasappelen en kokosnoten naar de amerikaansche havens. De reis van Jamaica duurt slechts van vier tot zes dagen; maar sedert de steeds verbeterde middelen tot het bewaren van een gelijkmatig koele temperatuur op de schepen, is de lengte der reis niet het grootste bezwaar. Alles wijst er op, dat de Antillen bestemd zijn, om de steden van Amerika van vruchten en groenten te voorzien. Jamaica en Cuba zijn begonnen, en de meer zuidelijk gelegen eilanden maken zich gereed, hun voorbeeld te volgen.
De stoombootmaatschappij “ the Royal Mail ” heeft eenige harer booten voor dit doel beschikbaar gesteld. Voor onze koloniën is dit vraagstuk van groot belang. De beste soorten van bananen groeien in afgelegen, [ 94 ] beschutte dalen, waar steeds een vochtige warmte heerscht. Vooral in Guadeloupe zijn groote, thans nog onbebouwde uitgestrektheden bij uitnemendheid geschikt voor deze cultuur. Het is werkelijk onnatuurlijk, dat de fransche koloniën in dit opzicht zouden moeten achterstaan bij een eiland als Barbados, waar geen enkel onbebouwd stuk grond meer gevonden wordt, en de vruchtbare aardlaag niet voldoende diepte heeft. Het is algemeen bekend, dat de vruchten, en vooral de bananen, der fransche Antillen veel beter zijn dan die van Jamaica, Cuba of Barbados. Doch daar deze eilanden de eersten waren, die vruchten naar het buitenland verzonden, verkeerde men in de meening, dat door hen noodzakelijk de beste soorten moesten worden gekweekt. Tien jaren geleden heeft de regeering van Martinique een zekere som besteed voor den aankoop van jonge banaanboomen uit de engelsche kolonies. De heer de Pompignan heeft in de “Revue des Cultures tropicales” medegedeeld, hoe de vruchten van die beroemde banaanboomen, die duur waren betaald, in geen enkel opzicht van de inheemsche bleken te verschillen.
Ik bezocht Barbados meer dan drie jaren na het incident van Fachoda; maar men herinnert zich er nog levendig de ongerustheid, die onder de bevolking heerschte, toen in October 1898 verschillende engelsche oorlogsschepen op de reede lagen, waarvan de bemanning slechts wachtte op het sein om den aanval te beginnen. Hun doel zou in dat geval de verovering van Martinique en Guadeloupe zijn geweest. Het laatste eiland vooral hadden zij gemakkelijk kunnen nemen, daar het niet, zooals Martinique, in staat van verdediging is. De bevolking van Barbados hoopte zeer op een vredelievende overeenkomst tusschen de twee mogendheden. Men koesterde er jegens de Franschen volstrekt geen vijandige gezindheid, en de volksklasse voelt zich over ’t algemeen één met de zwarten der andere kolonies, die tot een verschillende nationaliteit behooren. Zij weten, dat zij allen afstammen van Afrikanen, die door den slavenhandel naar de fransche, engelsche en spaansche kolonies der golf van Mexico zijn gevoerd.
Uit een ethnografisch oogpunt beschouwd, maken in den geheelen Archipel (behalve op Cuba, Portorico en Trinidad) de zwarten het hoofdbestanddeel der bevolking uit.
De heer Austen, de fransche consul te Bridgetown, vertelde mij, hoe gewillig en redelijk deze lieden zich steeds hadden gedragen, ook toen zij voortdurend hun loon zagen verminderen. Zij verdienen nu slechts 0.60 of 0.80 frs. per dag, en gaan toch trouw voort met arbeiden. Ik vernam niets dan goeds van de zwarte bevolking, die uiterst zacht en geduldig van aard schijnt, en tegenspoed met de grootste gelatenheid weet te dragen. Hun geliefkoosde uitspanning is, in groote troepen in de rivier te baden, of eigenaardige dansen uit te voeren, waarbij zij stilstaan, en alleen het bovenlijf bewegen.
Mijn laatste bezoek in Bridgetown gold het proefstation van Dodds, aan het hoofd waarvan Prof. Bowell geplaatst is. Elk jaar wordt een rapport uitgebracht, en naar de hier verkregen uitkomsten wordt de cultuur op het geheele eiland geleid. Gedurende de twee dagen, die ik nog te Barbados doorbracht, werd ik aangestoken door de heerschende opgewondenheid over de “matches”, die juist tusschen de afgevaardigden van verschillende koloniën zouden plaats hebben. Heel Bridgetown sprak van niets dan football, cricket, of polo. Die wedstrijden brengen veel bij tot de goede verstandhouding tusschen de koloniën, welker bewoners elkander anders allicht vreemd zouden blijven, en ook in dit opzicht was het te wenschen, dat tusschen Martinique en Guadeloupe een dergelijke verbinding bestond.
Ik verliet Bridgetown den 25sten Januari 1902, om na een reis van twee dagen Engelsch Guyana te bereiken. Dat wij het vasteland naderden, bespeurden wij aan de kleur van het zeewater, dat, vooral bij de mondingen der rivieren, van blauw min of meer donker geel wordt. De groote stroomen, zooals de Demerara, Berbice, Essequibo en Corentijne, voeren verbazend veel slib mede, waardoor de bodem van den Oceaan steeds verandert, en als de stroomingen het niet beletten, worden er spoedig nieuwe eilanden gevormd. Het tegenwoordige geslacht heeft er verschillende zien ontstaan, in den mond van de Demerara, die nu reeds met bosch zijn bedekt en uitstekende brandstof leveren voor de ovens der fabrieken.
Georgetown, de hoofdstad van Engelsch Guyana, heeft prachtige kaden, waar de grootste pakketbooten kunnen aanleggen, ’t geen gemakkelijk is voor de passagiers en voordeelig voor den handel. Zoodra men eenigszins met het voorkomen der stad vertrouwd raakt, gevoelt men met een zeer belangrijke kolonie te doen te hebben, die geheel opgaat in de suikerproductie . Er zijn zeer veel handelshuizen, die meer dan in Barbados het karakter van algemeene stapelplaatsen dragen, daar zij van buitenaf alle mogelijke gebruiksartikelen ontvangen, en daarvoor suiker naar de Vereenigde Staten zenden. Deze huizen zijn aan de kade gelegen, zoodat het lossen en laden gemakkelijk gaat; de kantoren zijn meestal gevestigd in Water-Street, de hoofdstraat der handelswijk.
Eer ik de stad zelf in oogenschouw nam, wilde ik den botanischen tuin, Vlissingen genaamd, gaan bezichtigen, die zeer beroemd is en vele bezoekers trekt. Een electrische tram bracht mij er binnen eenige minuten, en het was gelukkig nog vroeg, want later op den dag is de hitte ondragelijk.
Deze plantentuin, even sierlijk van aanleg als het Parc Monceau te Parijs, doch vijftienmaal zoo groot, is werkelijk wonderlijk mooi. Onder de leiding van het beheer der Botanische tuinen te Kew worden hier uit de voornaamste botanische stations der engelsche koloniën de prachtigste heestergewassen en sierplanten verzameld, die heerlijk uitkomen onder den schitterenden tropischen hemel. Ik bewonderde een zeer fraaie collectie ficus , de atalia van Brazilië, een der schoonste palmboomen, de indische corypha , waarvan sommige soorten ( umbraculifera en elata ) de eigenaardigheid vertoonen, slechts eenmaal te bloeien, omstreeks hun 15de jaar; waarna zij sterven. Ook zag ik hier den pandanus , met zijn zonderlinge wortels, en de cannonball tree , waarvan de vrucht onder aan den stam groeit, en den vorm heeft van een kanonskogel. Door den tuin vloeien vele kanalen, waarin de Victoria Regia en lotussen bloeien. De Victoria Regia werd in vele rivieren van Guyana [ 95 ] aangetroffen. Men heeft het zaad van de plant in lichte aarde gezaaid en toen het ontkiemd was, het plantje op den bodem der vijvers geplaatst, waar de stengels zich ontwikkelden, en weldra de bloem zich aan de oppervlakte vertoonde.
Vijf en twintig jaren geleden was deze botanische tuin een uitgestrekt moeras. Men heeft groote moeilijkheden te overwinnen gehad, om het terrein geschikt te maken voor den aanleg. Al het water moest worden afgeleid, om de wortels der planten voor rotting te vrijwaren, en daar in het droge jaargetijde besproeiing noodig was, heeft men een stelsel van buizen aangelegd, waardoor het water uit het groote kanaal van Lahama over den geheelen tuin wordt verspreid. Dit kanaal van Lahama is vier meter breed, en drie meter diep, en dateert nog uit den tijd toen de Hollanders het land bezaten.
De Engelschen hebben het verlengd en den water-toevoer geregeld door een perspomp.
Het was niet alleen om het genoegen van een wandeling, dat ik het uitstapje naar den plantentuin had ondernomen. Ik wenschte ook twee proefplantages in oogenschouw te nemen, waarvan de eene gewijd was aan de “seedlings”, het suikerriet, dat uit zaad was gekweekt, en de andere aan proeven van verschillende bemesting. De heeren Jenman en Harrison staan aan het hoofd van deze afdeeling, de een voor het landbouwkundig gedeelte, de ander voor het scheikundig onderzoek.
Het zaad van het suikerriet werd langen tijd voor onvruchtbaar gehouden, en men gebruikte voor de voortplanting enkel stekken, die ontnomen werden aan den stengel zelf, of aan het allerbovenste gedeelte ervan. Aan deze laatste gaf men de voorkeur; zij bestaan gewoonlijk uit drie of vier knoppen. Ze worden in de vore gelegd en luchtig met aarde bedekt. Uit den knop ontwikkelt zich een stengeltje, waaruit de nieuwe plant gevormd wordt. Op deze wijze werden echter geen nieuwe variëteiten verkregen, en zelfs vertoonde zich neiging tot achteruitgang bij de oorspronkelijke soort. Door een toeval echter ontdekte de chemicus Drum, dat het zaad van suikerriet niet onvruchtbaar was. Hij zag, dat het op een plantage te Barbados in ’t wild was opgeschoten; maar daar het bijna niet te onderscheiden was van het gras, waartusschen het groeide, was het half met het onkruid uitgewied. De heer Drum kweekte het afzonderlijk op, en hieruit ontstond een nieuwe soort. Een dergelijke ontdekking werd op Martinique gedaan, waar suikerriet op een ouden muur groeide. Daarna werden de proeven op Java en in de Antillen voortgezet; en thans bezit men hier honderden verschillende soorten van riet, uit zaad gekweekt, waaruit diegene worden gekozen, welke de grootste hoeveelheid suiker leveren en het meeste weerstandsvermogen hebben, om aan de eigenaars voor hun plantages te worden aanbevolen.
In het begin, toen het bleek dat sommige der nieuwe soorten 80 en 100 000 kilogram per hectare opleverden, terwijl de gewone opbrengst niet meer dan 40 of 50 000 kilogram bedroeg, haastten zich vele planters, om het gewone, zoogenaamde witte riet door de nieuwe variëteiten te vervangen. Dit witte riet, dat uit Otaheite afkomstig is, heeft het voordeel, dat het in deze streken volkomen is geacclimatiseerd en men op een vaste en geregelde opbrengst kan rekenen. Doch bij de seedlings, die genummerd zijn, om de verschillende soorten te onderscheiden, is de opbrengst, om dikwijls moeilijk te verklaren redenen, zeer afwisselend. De planters mogen dus deze soorten wel met veel omzichtigheid aanwenden, en zich voorloopig nog houden aan het witte riet, zoolang dit niet door ziekte wordt aangetast en gunstige uitkomsten oplevert.
Men kan zich voorstellen van hoeveel gewicht deze proefnemingen zijn, en hoe daarvan voor de kolonie alles afhangt, als men bedenkt, dat vooral in Guyana de welvaart van het geheele land berust op den bloei der suikerindustrie. Men staat hier tegenover een oligarchie van planters, voor wie van de suiker alleen alle heil is te wachten. In het begin schenen de uitkomsten zeer bevredigend, maar nu in de laatste jaren door de concurrentie met de beetwortelsuiker de prijzen zoozeer zijn gedaald, kan ook Guyana zich slechts met moeite in dezen strijd staande houden. De productie blijft nog dezelfde, maar de waarde is met een derde verminderd. De grootste plantages, die het minst met schulden waren bezwaard, hebben de kleinere verzwolgen. Voor twintig jaar werden honderdduizend ton suiker geleverd door honderdvijftig fabrieken; thans bestaat nog slechts een vijftigtal, die natuurlijk elk veel meer produceeren dan voorheen.
Men heeft groote sommen besteed aan de verbetering der werktuigen, en de administratiekosten zooveel doenlijk beperkt. Het was onvermijdelijk noodzakelijk, dat de suiker goedkooper werd geleverd; en toch zouden al deze maatregelen nog weinig hebben gebaat, als Guyana niet zoo gelukkig was een arbeidend personeel te bezitten, dat zich wist te schikken naar de bijzondere voorwaarden, welke deze strijd om het bestaan medebracht.
Alle planters en fabrikanten, die ik ontmoette, waren het erover eens, dat Guyana alleen heeft kunnen weerstand bieden aan de moeilijkheden, waarmede het had te kampen, door zijn landbouwstations, waar het werk wordt verricht door Hindoes, die reeds sedert 1838 naar deze streken worden gezonden. Toen de slavernij was afgeschaft en de thans vrijgelaten Afrikanen het werk hadden gestaakt, was het volstrekt noodig, nieuwe krachten voor den veldarbeid te winnen. Door emigratie werd hierin voorzien. De regeering heeft in Indië een afzonderlijke afdeeling voor dezen dienst, aan welks hoofd een ambtenaar staat, die 50 000 frs. salaris ontvangt. Het doel is, de kolonie jonge, krachtige arbeiders te bezorgen, die zich van jongs af aan den landbouw hebben gewijd. Meer dan 200 000 Hindoes zijn op deze wijze naar de koloniën getransporteerd, en bij de laatste telling vormden de Hindoes ongeveer twee derde van de bevolking van 300 000 inwoners. Zij leven afgezonderd en behouden hun kleederdracht, zeden en godsdienst. Georgetown bezit zelfs een moskee voor de emigranten, die den mohammedaanschen godsdienst belijden. De engelsche regeering, wier motto is: “Verdeel en heersch”, weet zeer goed met al die verschillende rassen om te gaan. De Hindoes worden beschermd door wetten, die door de plaatselijke overheid [ 96 ] worden uitgevaardigd en waarbij de arbeidsvoorwaarden worden geregeld, en de arbeider wordt beschermd tegen slechte behandeling door zijn meester.
De Hindoe-arbeiders werken tegen een dagloon, of krijgen een bepaalde taak om af te doen, welke een man in ongeveer zeven uren kan verrichten, doch sedert de daling der suikerprijzen is deze taak zoozeer uitgebreid, dat de arbeiders haar dikwijls in twee of drie dagen moeten volvoeren. Het staat den Hindoe niet vrij, de hem opgelegde taak te weigeren, en te eischen dat hij een vast dagloon ontvangt; hij kan zich alleen voor de rechtbank in zijn district beklagen, wanneer hij oordeelt dat hij onrechtvaardig wordt behandeld. De rechter beslist dan, na de voorlichting van bevoegde deskundigen te hebben ingewonnen.
Eenige suikerrietsoorten, gekweekt uit de “seedlings”.
De Hindoes worden gehuisvest in groote houten gebouwen, die in genummerde vertrekjes zijn ingedeeld. Vroeger liet men weinig vrouwen overkomen; doch thans eischt de regeering, dat het aantal vrouwen, die worden medegezonden, ongeveer dertig percent bedraagt. Dicht bij de fabrieken en plantages liggen de hospitalen, en als de geneeskundige inspecteur vindt, dat een zieke niet voldoende wordt verzorgd, kan hij den patiënt naar het ziekenhuis laten overbrengen, waar zijn meester 1.25 frs per dag voor hem moet betalen. De heer Alexander, die aan het hoofd der “Immigration Service” staat, deelde mij als een treffend voorbeeld van goedhartigheid onder deze lieden mede, dat kinderen van Hindoes, die hun ouders verloren, nooit ten laste van het bestuur kwamen, daar de buren, ’t zij getrouwde of ongetrouwde, zich steeds vrijwillig aanboden om de weezen groot te brengen. Te Guyana mogen landverhuizers, die nog tot werken in staat zijn, na tien jaren naar hun vaderland terugkeeren, wanneer zij een stuk kunnen overleggen om te bewijzen, dat zij zoolang hebben gearbeid als hun contract voorschreef, of als uit de boeken der plantage blijkt, dat zij reeds in het geheel 350 dollars salaris hebben ontvangen. Zij moeten zelf gedeeltelijk de terugreis bekostigen; doch als zij in de kolonie willen blijven, ontvangen zij gratis een stuk grond, of een belooning van 125 frs. In financieel opzicht is deze aanvoer van vreemde werkkrachten uitstekend georganiseerd. Het plaatselijk bestuur zorgt voor het werven, den overtocht, en de plaatsing der Hindoe-arbeiders. De planters betalen een belasting naar hun eigendom ( acreage tax ) en bijdragen, die om de vijf jaren worden gestort. [ 97 ]
Het cacao-dansen, waardoor de laatste overblijfselen van het vruchtvleesch worden verwijderd.
In Guyana zijn de zwarten betrekkelijk gering in aantal en over een groote oppervlakte verspreid. Sedert de loonen begonnen te dalen, hebben zij werk gezocht in de mijnen, dat beter betaald wordt. Doch al zijn de zwarten minder aan tucht en orde gewend dan de Hindoes, zij zijn beter geschikt voor arbeid, waartoe veel lichaamskracht en volharding wordt vereischt. Zonder de hulp van afrikaansche arbeiders zouden de expedities naar de onbekende streken van Guyana, en om goud te ontdekken, niet kunnen worden ondernomen. De voornaamste verdediger van de rechten der zwarte bevolking is de Reverend H. J. Shuley, het hoofd der radikale partij, die het blad “ the People ” heeft opgericht. Deze geestelijke bezit grooten invloed, en woonde tijdens mijn bezoek te New-Amsterdam.
De hollandsche wet wordt hier nog in sommige gevallen toegepast; maar in strafzaken heerscht de engelsche wet, die zeer streng is. De gevangenis te Georgetown is een merkwaardig gebouw, dat nog dagteekent uit den hollandschen tijd, en met zijn zware muren op een versterkte vesting gelijkt. Ik zag er een menigte Hindoes, waarvan sommigen tot “ hard labour ” waren veroordeeld, een arbeid, die òf op de openbare wegen, òf binnen de muren der gevangenis wordt verricht. Deze strafoefening heeft haar practische zijde, wanneer men de gevangenen werk laat doen, dat de kolonie voordeel aanbrengt en te zwaar is om er gemakkelijk arbeidskrachten voor te vinden, maar het is treurig, dat men dikwijls de schuldigen zich geheel nutteloos laat afbeulen, zooals bijvoorbeeld bij een straf, die “ the crank ” genoemd wordt, en waarbij de gevangene in zijn cel een handvat heeft te draaien, dat nergens toe dient, en alleen na een bepaald aantal malen te zijn rondgedraaid, een bel in beweging brengt, om aan te toonen, dat de opgelegde taak volbracht is. In het hospitaal der gevangenis zag ik een tiental galeiboeven, die uit Cayenne waren ontsnapt. De formaliteiten voor hun uitlevering zijn zeer lastig en gecompliceerd, en de engelsche autoriteiten beklagen zich dan ook dikwijls over de moeilijkheden, waarin zij gewikkeld worden door de nabijheid der fransche galeien, daar het onderhoud der ontsnapte misdadigers te hunnen laste komt.
Aan politiek doet men hier weinig, doch wel wordt een heftige strijd gevoerd over de vraag, of de kolonie zich enkel aan de suikerindustrie moet blijven wijden, of nieuwe cultures beproeven. Daar ik hieromtrent gaarne nader wilde worden ingelicht, nam ik met genoegen het aanbod van den heer Barclay aan, om zijn cacao-plantage te gaan bezichtigen, die veertig mijlen van Georgetown aan de oevers van de Demerara was gelegen. Het was een bosch van cacaoboomen, dat zich uitstrekte over een oppervlakte van meer dan zestig hectaren, een oase van groen in deze eenzaamheid. De ondernemende Engelschman [ 98 ] had er een som van 300 000 frs aan ten koste gelegd. De heer Barclay vertelde mij, terwijl hij mij rondleidde, dat hij vroeger aan het hoofd van een suikerfabriek had gestaan, maar begreep, dat hiervan voor de toekomst geen heil meer was te verwachten. Hij had zeer goed ontwikkelde cacaoboomen gezien op verlaten “ settlements ”, die eertijds aan Hollanders hadden behoord, aan de oevers van de Demerara en Essequebo, en besloot deze opnieuw te cultiveeren. De beide eerste jaren moesten worden besteed aan het vellen van bosch en de droogmaking van den bodem. Dit laatste werd zeer vergemakkelijkt door de kanalen, die nog uit den hollandschen tijd waren overgebleven, en die enkel moesten gezuiverd en met elkander in verbinding gesteld. Dit alles kostte veel geld, en men voorspelde den heer Barclay weinig goeds van zijn onderneming. Thans echter, na twaalf jaren van volhardenden arbeid, kon hij met voldoening op zijn werk terugzien. De jaarlijksche opbrengst bedroeg 30 000 kilogram cacao, hetgeen ongeveer 50 000 frs vertegenwoordigde, en daar de cacaoboomen, op vier meter afstand van elkander geplaatst, de tusschenruimten geheel met hun schaduw bedekken, groeit hier geen onkruid, wat de groote kosten van het aanhoudende wieden bespaart. Het is dus bewezen, dat de oevers der rivieren van Guyana wel degelijk geschikt zijn voor de cacaocultuur, en het is te hopen dat het voorbeeld van den heer Barclay navolging zal vinden.
De onderzoekingstochten in het onbekende gedeelte van Guyana worden door allerlei oorzaken zeer bemoeilijkt. De loop der rivieren, vooral van de Mazaruni, wordt telkens afgebroken door watervallen; die van Kaieteur wordt zelfs vergeleken bij den Niagara. Op enkele groepen hutten na, die op grooten afstand van elkander zijn gelegen en door zendelingen of goudzoekers worden bewoond, is de streek geheel verlaten.
Sedert de ontdekkingsreizen van Dr. Crevaux, Henri Coudreau, Brown, en de heeren Quelch en Connell, weet men, dat zich in deze streken verschillende Indianenstammen ophouden, die leven van de jacht. Vroeger begaven zij zich wel naar de kustplaatsen, om ruilhandel te drijven. Thans moet men ze veel verder zoeken; zij slaan bij voorkeur hun kampen op in de buurt der plaatsen, waar de reizigers langs den oever der rivier moeten trekken, om de watervallen te vermijden. Al deze stammen komen overeen met de Galibis en de Caraïben, die op de Antillen worden aangetroffen.
Het achterland van Guyana is eerst bekend geworden toen er goud werd ontdekt. Het kostbare metaal wordt aangetroffen in het alluviale bezinksel der rivieren, vooral in sommige kreken van de Mazaruni, op een afstand van drie of vier weken reizens van de kust. De eerste onderzoekingen hebben weinig opgeleverd. Doch men heeft op verschillende plaatsen kwartsachtige aders ontdekt, en al is voor de bewerking van het erts kostbaar materiaal benoodigd, de duitsche kapitalisten, die met dit doel syndicaten hebben gevormd, schijnen gunstige verwachtingen van de zaak te koesteren. De ingenieur, die mij dit alles mededeelde, vertelde althans, dat zij reeds 150 000 £ hadden besteed aan voorbereidende werkzaamheden en aankoop van materiaal. Men was juist tentijde van mijn bezoek ook zeer vervuld van de ontdekking van diamantmijnen, en had een deskundige in Z.-Afrika geraadpleegd, om de waarde der gevonden diamanten te beoordeelen. Later vernam ik, dat deze ontdekking toch niet aan de verwachtingen had beantwoord, omdat de diamanten, ofschoon zuiver, klein, en dus van betrekkelijk geringe waarde waren. Het mijnwezen is hier goed geregeld door strenge wetten, die noodzakelijk zijn bij het toezicht over uitgestrektheden gronds, waarin geen gebaande wegen bestaan. Een dergelijke regeling wordt bij de bosch-concessies toegepast. Deze worden voornamelijk aangevraagd voor het zoeken naar de balata, een boom, die caoutchouc levert, en die wel niet zoo gezocht is als de braziliaansche hevea of de castilloa van Midden-Amerika, maar die veel opbrengt, en daardoor rijke winsten afwerpt, als de bosschen niet te ver van een rivier zijn verwijderd.
De expedities worden gewoonlijk georganiseerd door kooplieden uit Georgetown, die op gemeenschappelijke kosten een boot uitrusten, waarin werktuigen en mondvoorraad voor meerdere maanden worden geborgen. De onderneming is altijd zeer gewaagd en onzeker. De bemanning der booten bestaat uit eenige Indianen, die met de bochten en watervallen der rivier vertrouwd zijn, en een troep zwarten en kleurlingen onder een flinken “foreman,” van wien grootendeels het welslagen der onderneming afhangt. Hij moet beslissen over de keuze van de geschikte plek, en ontvangt percenten van ieder pond caoutchouc, dat hij naar de kust vervoert. De werklieden krijgen behalve den kost, 0.50 fr. tot 1 franc per dag. Aan allerlei gevaren is zulk een expeditie blootgesteld en dikwijls worden in maanden geen berichten omtrent haar vernomen; of de aanvoerders komen terug, om hulp te vragen, welke hun volgens de engelsche wet niet mag worden geweigerd, daar dit gelijk zou staan met doodslag.
Ten tijde der slavernij ontvluchtten dikwijls negers uit de plantages en hielden zich in de bosschen schuil. Te Guyana hebben deze “boschnegers” zich in groepen vereenigd en leven in kleine dorpen in het woud. Zij sterven echter langzamerhand uit door ziekten, als melaatschheid, elephantiasis, en pokken. Ook de blanke bevolking is aan het afnemen, sedert met de suiker geen groote fortuinen meer zijn te winnen. De enkele blanken, die zich thans nog in Guyana komen vestigen, zijn meest Schotten, die veel weerstandsvermogen hebben, en dikwijls betrekkingen als opzichters krijgen. In een zoo vochtig en warm klimaat, waar moeraskoorts heerscht, moeten blanken langzamerhand bezwijken, en als dit in een groote stad als Georgetown nog niet merkbaar is, heeft men dit te danken aan de voortreffelijke zorg, die hier wordt gewijd aan de volksgezondheid. Alle woningen zijn op palen gebouwd, daar de grond overal moerassig is. Het grootste gedeelte toch der kust van Guyana ligt lager dan de zee, en het is niet te verwonderen dat de Hollanders hier onmiddellijk na hun komst dezelfde maatregelen aanwendden, die zij gewoon waren in hun eigen land in praktijk te brengen, daar hun eigen kusten geheel dezelfde eigenaardigheden vertoonden als die van Guyana. Zij [ 99 ] groeven een menigte kanalen om het water af te leiden, en beschermden de kust door dijken, sluizen en zeeweringen, welke de Engelschen, die hen in 1815 opvolgden, slechts behoefden uit te breiden en in stand te houden. Daar voor dit alles echter groote kapitalen werden vereischt, is het te begrijpen dat in Guyana de grond weinig is verbrokkeld, en groote grondeigenaren of maatschappijen er de bezitters van zijn. Kleine plantages, zooals in Trinidad, treft men hier niet aan.
De overgroote vochtigheid is niet het eenige bezwaar, waarmede de landbouw hier heeft te kampen. Wanneer in het droge jaargetijde alle vocht verdampt, wordt de aarde hard, en splijt. Het door de rivieren aangevoerde slib wordt dan ondoordringbaar, en het is volstrekt noodig, den bodem te besproeien. Een Engelschman, W. Russell, bijgenaamd “the sugar king”, die hier uitgestrekte bezittingen heeft, vond een zeer vernuftig stelsel van besproeiing uit. Hij had opgemerkt, dat in een laag gelegen gedeelte van het binnenland, gedurende het natte seizoen, steeds een soort van reusachtige poel ontstond, die dikwijls dreigde, de kuststreek te overstroomen. Na een kostbaar onderzoek bleek het, dat men dit water kon gebruiken, om in het droge jaargetij de de kuststreek te besproeien. Het zeer belangrijke werk werd ondernomen, en thans bestaan op de meeste plantages twee soorten van kanalen; de eene dienen voor den waterafvoer; de andere, die naar verkiezing kunnen worden gevuld of geledigd, voor de besproeiing. Deze besproeiingskanalen zijn door zijtakken die door de velden loopen, verbonden. Ik heb zelf gezien, hoe binnen enkele minuten een oppervlakte van meerdere hectaren onder water werd gezet. Door deze gemakkelijke besproeiing bekleedt Guyana voor de suikerproductie steeds de voornaamste plaats, temeer daar de kanalen tevens als verkeerswegen dienen voor het vervoer van den oogst en den aanvoer van meststoffen.
Landschap te Barbados. De huttengevangenis Turner Hall.
Een groot deel der bevolking van Guyana, die 300 000 zielen telt, bevindt zich in Georgetown, een stad van meer dan 60 000 inwoners. Berbice of Nieuw-Amsterdam is een kleine, stille stad, die nog een hollandsch voorkomen heeft.
Ik was langer in Guyana gebleven, dan oorspronkelijk mijn bedoeling was geweest. Met het oog op mijn verblijf in Trinidad, en vreezende dat de eerste regens van het winterseizoen mij misschien zouden overvallen, eer ik mijn zending geheel zou hebben voleindigd, maakte ik gebruik van de gelegenheid, die mij geboden werd, toen de Ocamo , een der stoombooten van de lijn Pickford and Black , Georgetown passeerde, om mij aan boord van dit schip naar Trinidad te begeven, daar ik wist dat met deze lijn weinig passagiers reisden en de bediening aan boord uitstekend was. Twee dagen na ons vertrek uit Georgetown wierp de Ocamo het anker in de baai van Paria, tegenover Port d’Espagne. Wij lagen vrij ver van de kust, zoodat ik twintig minuten in een kano moest worden geroeid, eer ik aan wal stapte. Te Port d’Espagne kreeg ik dadelijk na mijn aankomst reeds een gevoel alsof ik mij in Frankrijk en onder Franschen bevond.
Te Barbados woonden zeer weinige van mijn landgenooten, en in Georgetown scheen het wel, als of men geen andere Franschen kende, dan de uit Cayenne ontsnapte galeiboeven; maar hier behoefde ik slechts een kleine wandeling te doen, om mij dadelijk thuis te gevoelen. Aan de welwillendheid der fransche families, die ik hier leerde kennen, had ik, ook met het oog op de taak waarvoor ik hier gekomen was, veel te danken. De heer Honoré de Verneuil, lid van het wetgevend bestuur, die sedert mijn bezoek helaas is overleden, bewees mij al de hulp, die ik noodig had, en ik werd niet moede, hem op onze uitstapjes voortdurend om inlichtingen te vragen, die hij mij bereidwillig verstrekte, daar hij reeds veertig jaren te Trinidad had gewoond, de ontwikkeling van het eiland van nabij had gadegeslagen, en van zijn bevindingen nauwkeurig aanteekening had gehouden.
In sommige gedeelten van de stad wordt meer [ 100 ] fransch of spaansch, dan engelsch gesproken. Toen het eiland den 31sten Juli 1498 door Christoffel Columbus werd ontdekt, woonden hier slechts enkele Indianenstammen, welke overeenkwamen met de Galibis van het vasteland, en waarvan de machtigste bekend waren onder den naam van Arouaken en Chaimas. Zij deelden het lot, dat al de oorspronkelijke bewoners der naburige eilanden wachtte. Alleen de sporen van hunne namen zijn nog hier en daar bewaard, op plaatsen waar zij vroeger hun kampen opsloegen, zooals Aricagua-Arouca, en Chacachacare. Columbus moet het eiland Trinidad hebben genoemd naar de Heilige Drievuldigheid, wegens het drietal bergtoppen, dat hij aan den horizon zag en die nu den naam van de drie Zusters dragen. Eerst tachtig jaren na dit bezoek van Columbus vestigden zich de eerste Spanjaarden op het eiland. Tegen het einde der zestiende eeuw bouwden zij er eenige dorpen en de hoofdstad San José de Oruna, die thans nog St. Jozef heet. Deze stad heeft een aanval moeten weerstand bieden van den beroemden Sir Walter Raleigh, die was uitgetogen om het goudland te ontdekken, het El Dorado van alle conquistadores. In 1780 vestigde zich de eerste Franschman in Trinidad. Dit was een zekere heer de Saint-Laurent, die zoo getroffen was door de schoonheid van het eiland, dat hij verschillende zijner landgenooten overhaalde, zijn voorbeeld te volgen. Dit was het begin onzer kolonisatie, en het aantal emigranten vermeerderde natuurlijk steeds gedurende de woelingen der fransche revolutie. De eerste plantages werden door Franschen opgericht, en onder het wijze bestuur van den toenmaligen gouverneur Chacon begon de kolonie reeds tot grooten bloei te geraken, toen in 1797 een engelsche expeditie, onder aanvoering van Sir Ralph Abercromby, zich onder een ongegrond voorwendsel van het eiland meester maakte, dat geen verdedigingsmiddelen bezat en zich weerloos moest overgeven. Sedert dien tijd is Trinidad onder de engelsche heerschappij gebleven.
Onder de Hindoesche landverhuizers zijn 30 percent vrouwen.
Onder de soldaten en matrozen van Abercromby bevonden zich ook enkele fransche uitgewekenen, wier afstammelingen nog thans in de kolonie verblijf houden. Bij de eerste volkstelling, in 1783, toen San Domingo, Guadeloupe en Martinique reeds een groot aantal inwoners bezaten, bestond de bevolking van Trinidad slechts uit 2763 bewoners, waaronder 126 blanken. In 1805 was dat aantal tot 25 000 gestegen, daar thans de eerste suikerfabrieken waren opgericht en zwarte werklieden werden geïmporteerd, uit Afrika, of de naburige koloniën. In de volgende jaren steeg de bevolking langzaam, tot zij in 1851 70 000 bedroeg, waaronder een klein aantal blanken, meestal Franschen en Spanjaarden. Na de afschaffing der slavernij schijnt het land een poos te zijn achteruitgegaan. De in vrijheid gestelde slaven wilden niet langer voortgaan voor anderen het land te bebouwen, en begonnen zich voor eigen rekening met veeteelt en handel bezig te houden. Na vergeefsche pogingen om hun werk door Chineezen te laten verrichten, volgde men het voorbeeld van Engelsch Guyana, dat reeds de hulp van indische koelies had ingeroepen.
Van toen af brak een tijdperk van grooten voorspoed aan voor Trinidad. Nieuwe wegen werden aangelegd, en weldra waren de hoofdplaatsen door een spoorweglijn verbonden. Deze lijn loopt van Port d’Espagne naar San Fernando, met zijlijnen naar Arima, Sangre-Grande, Princess Town, en het dal van Caparo. Het is opmerkelijk, dat al de groote steden in de westelijke helft van het eiland zijn gelegen. De andere zijde, die naar den Oceaan is gekeerd, is betrekkelijk weinig bevolkt, hoewel het klimaat daar veel gematigder is.
In 1891 telde het eiland reeds 200 000 inwoners, en thans is dat aantal tot 280 000 gestegen, waarvan een derde Hindoes zijn. De toenemende welvaart van het land maakte allerlei belangrijke ondernemingen mogelijk. Port d’Espagne, dat in het begin der 19de eeuw een armoedig dorpje was, heeft thans 40 000 inwoners, tramways, electrisch licht, en uitstekend drinkwater. De haven is vergroot en bezit een kolenstapelplaats, welke wedijvert met die van St. Lucia, terwijl er sprake van is een reusachtige pier te laten aanleggen, om ook de grootste schepen gemakkelijk hier te laten lossen.
Daar de kolonisten van Trinidad steeds meer terrein zoeken in het binnenland voor de aanplanting van cacaoboomen, zullen ook daar de wegen worden uitgebreid, en men zal zoodoende steeds verder doordringen in de boschrijke streken van Montserrat en Arima, waar de cacaocultuur reeds prachtige resultaten heeft opgeleverd.
De cacao-oogst.
[ 102 ]
De suikerproductie is langen tijd de eenige bron geweest van Trinidad’s welvaart. Ondanks de daling der prijzen is deze ook hier niet verminderd doch, evengoed als in Guyana, op dezelfde hoogte gebleven, ofschoon met aanzienlijk verlies. Gelukkig werkt echter de uitbreiding der cacaocultuur mede, om dit te vergoeden. In de periode van 1875 tot 1895 bedroeg de som, die voor uitgevoerde suiker werd ontvangen, ongeveer 20 millioen francs minder dan in het twintigtal jaren dat hieraan voorafging, terwijl juist de opbrengst der cacao met 30 millioen francs vermeerderd is. Het verbruik van dit laatste artikel neemt gedurig toe, en het verschil wordt steeds grooter.
Men kan thans Trinidad niet bezoeken, zonder zijn aandacht te wijden aan de kostbare plant, die zulke groote winsten afwerpt.
De cacaoboom is in Trinidad ingevoerd omtrent 1785, door Spanjaarden uit Venezuela. Daar de wind de grootste vijand is der jonge boomen, draagt men zorg deze te planten tusschen andere, die snel groeien en veel weerstandsvermogen bezitten. De boom, die gekozen wordt om deze beschermende rol te vervullen, (men noemt hem madre del cacao ) is de erythrina . Deze verliest in Maart en April grootendeels hare bladeren en prijkt dan met heerlijke bloesems, zoodat men overal in de streken, waar de cacaoplantingen zijn aangelegd, de heuvels en dalen bedekt ziet met groene bosschen, waar heerlijk geurende oranjeroode bloesems den grond met een tapijt van bloembladeren bedekken. Tegen het midden van de vorige eeuw werden jaarlijks 2 millioen kilogram cacao uitgevoerd. Sedert is dat getal geregeld blijven stijgen, en in 1900 klom het cijfer tot 15 785 000 kilogram, welke een waarde van 25 millioen francs vertegenwoordigen.
Daar ik gaarne zulk een plantage van nabij wilde in oogenschouw nemen, nam ik met veel genoegen de uitnoodiging aan van den heer Agostini, om eenige dagen bij hem te komen doorbrengen op zijn bezittingen te Montserrat. De groote plantages van Trinidad ontstaan meestal door den aankoop en de vereeniging tot een groot geheel van kleinere eigendommen, door grondbezitters die over genoeg kapitaal kunnen beschikken om op die wijze hun gemeenschappelijke belangen te bevorderen. De Gordons, Centenos, Agostini’s en andere rijke planters van Trinidad kunnen zoodoende duizenden en duizenden zakken cacao naar de haven van Port d’Espagne zenden.
Als de cacaoboom vijf of zes jaar is, en zijn takken hun vollen wasdom hebben bereikt, geeft hij voldoende schaduw om den groei van onkruid te beletten, zoodat de bosschen verder geen ander onderhoud behoeven dan het snoeien, het plukken en de behandeling van den oogst medebrengt.
Bemesting is niet noodig in dit gelukkige land, waar de bodem onuitputtelijk vruchtbaar is. Tweemaal in het jaar wordt hier geoogst. De vruchten worden afgeplukt als ze rijp zijn en doen, wat den vorm betreft, denken aan een langwerpige meloen. De kleur wisselt af tusschen lichtgeel en donkerrood. De bloem is zeer klein en groeit zonder stengel op den stam en de takken. Dikwijls ziet men aan een zelfden boom pas ontloken bloesems naast juist gezette vruchten, en andere, die reeds geschikt zijn om geplukt te worden.
Vergezeld door den heer Agostini en zijn opzichter bezocht ik eerst de plantage El Reposo en later die van San Juan, welke over een oppervlakte van 250 hectaren geheel met cacaoboomen is beplant. Het aantal boomen wordt op 150 000 geschat, die allen rijkelijk vrucht dragen, en als het waar is, wat men in Trinidad beweert, dat elke cacaoboom een zuivere winst van 1 franc vertegenwoordigt, kan men zich van den rijkdom van den gelukkigen eigenaar dezer plantage een tamelijk juiste voorstelling vormen.
Terwijl op Martinique en Guadeloupe de cacaoboom slechts in enkele streken met goed gevolg wordt gekweekt, waar alle voorwaarden, tot zijn ontwikkeling vereischt, vervuld zijn, schijnen in Trinidad de omstandigheden, die den groei dezer plant bevorderen, bijzonder gunstig; want ik zag op mijn tochten hoe het eene woud het andere opvolgde, en het geheele land scheen mij ten slotte één groote cacaoplantage toe. Algemeen wordt deze wijze van zijn kapitaal te beleggen dan ook als zeer zeker en winstgevend beschouwd; altoos, wanneer men eenigen tijd kan wachten tot het rente begint af te werpen. Deze moeilijkheid wordt trouwens gedeeltelijk uit den weg geruimd door een zeer geschikte inrichting, een stelsel van exploitatie bij contract; door zoogenaamde “contractors”. Zoodra namelijk een kooper in het bezit is van een stuk grond of een concessie, laat hij voor den rechter van het district een contract opmaken, waarbij een of meer landbouwers zich verplichten, boomen te planten, onder toezicht van den eigenaar of diens lasthebber. Het terrein moet goed worden onderhouden; het aantal malen, dat er gewied moet worden, is bijvoorbeeld in het contract vastgesteld. Na verloop van een vooraf bepaalden tijd, wordt een soort van inventaris opgemaakt, en de contractanten ontvangen bij aflevering van den grond voor elken boom, die in goeden staat is, van den eigenaar een eveneens van te voren bepaalde som, die varieert tusschen 0.30 fr. en 1.25 fr., dit hangt af van den ouderdom en de soort der boomen. Deze manier van handelen is hier overal gebruikelijk en door de regeering tot in bijzonderheden geregeld. Zij heeft dit voordeel, dat het risico van de eerste proefnemingen er door vermindert, terwijl de tijd, gedurende welken men de eerste opbrengst moet afwachten, er door wordt beperkt.
Te Trinidad wordt de cacao in den handel gebracht na een bewerking, die het gisten en drogen van het zaad ten doel heeft. Door de gisting wordt het ontdaan van het weeke vruchtvleesch, dat het omgeeft, en de scherpe smaak weggenomen. Dit gisten gebeurt in vaten, waarin de stof nu en dan geroerd wordt, om later in andere vaten opnieuw gezuiverd te worden. Als de cacao uit het vierde vat te voorschijn komt, na verloop van vijf of acht dagen, al naar de behandelde soort, moet zij gedroogd worden. De kleur van het zaad, die bij de versche vrucht van binnen paars of donker purper was, is nu donkerbruin geworden. Het drogen geschiedt op houten vloeren, waarboven beweegbare daken zijn aangebracht. De inrichting is tamelijk eenvoudig; langs een soort horizontaal raam van hard hout, dat ongeveer twintig meter lang en vijf of zes meter breed is, loopen in de lengte rails, waarlangs op rollen de schuin oploopende [ 103 ] daken glijden, die zeer gemakkelijk kunnen worden verschoven. Twee mannen zijn voldoende voor de behandeling, die enkel beoogt, het uitgespreide zaad bloot te stellen aan de zon, en te beschermen voor den regen.
Na eenige dagen volgt dan de bewerking, die men het “cacao-dansen” noemt. De arbeiders dansen werkelijk op de hoopen zaad, die zij krachtig stampen met hun bloote voeten. Deze laatste behandeling wordt als zeer gewichtig en onontbeerlijk beschouwd; het doel ervan is, de laatste overblijfselen van het vruchtvleesch te verwijderen, de boonen af te ronden en een glad en fraai voorkomen te geven. Trinidad is bepaald de belangrijkste kolonie der wereld voor de cacaoproductie. Al wordt aan den equator een hooger cijfer bereikt, daar alle staten, die door de Amazone en haar bijrivieren worden besproeid, uitvoeren naar de haven van Guayaquil, Trinidad spant toch de kroon door de geregelde overvloedige oogsten en de uitmuntende kwaliteit van het geleverde product. Thans is deze cultuur niet meer beperkt tot de heuvelachtige boschstreek van Montserrat, maar breidt zich ook uit over een nieuw, pas ter beschikking der kolonisten gesteld gedeelte van het land, waar de grond 18 dollars per hectare kost en reeds vele concessies tegen dien prijs zijn verleend.
Op mijn terugreis kwam ik door het midden van het eiland, waar de uitgestrekte vlakke velden, zonder boomen, mij aan de Ilanos van Venezuela deden denken.
Te Port d’Espagne vond ik een schrijven van den gouverneur, die mij uitnoodigde hem en eenige ambtenaren te vergezellen bij een officiëel bezoek aan het Coolies-depôt, ter gelegenheid van de aankomst eener boot met landverhuizers. Ik had te Guyana wel veel omtrent deze Hindoe-arbeiders vernomen; maar toch nog geen ontscheping bijgewoond van lieden, die pas uit Indië kwamen. Te Trinidad worden de nieuw aangekomenen ingekwartierd in een daarvoor opzettelijk ingericht gebouw, op een der vijf eilandjes, die aan den ingang der baai liggen, omtrent een uur van de stad, waar zij eenige dagen onder observatie moeten blijven.
Het was een schilderachtig schouwspel, dat ons wachtte bij onze aankomst. Vijfhonderd zesenzeventig emigranten waren hier aan den oever bijeen; de mannen van de vrouwen gescheiden. Hun begeleider, vergezeld van twee inlandsche doctoren, die met het schip waren medegekomen, liet hen zich in twee rijen scharen, zoodat zij den gouverneur en zijn gevolg goed konden zien. Zij namen ons, terwijl wij voorbijgingen, zeer nieuwsgierig op, en er kwam geen eind aan de eerbiedige begroetingen.
Sommigen knielden en bogen het hoofd; de dappersten waagden het, de kleederen der hooggeplaatste ambtenaren aan te raken. De kleeding der mannen bestaat uit twee lappen geelachtig katoen, een is als een soort broek om de heupen en dijen geslagen, de andere bedekt het hoofd als een tulband, en valt af op de borst. Bij elke groep zijn altijd vijf of zes Hindoes van hoogeren rang, die voor hun reis tien of twaalf shillings ontvangen, en zich sirdars mogen noemen. Zij vervullen de rol van opzichter. Sommigen van hen dragen dan ook een vilten hoofddeksel en een soort van jasje. De vrouwen dragen een lap stof om heupen en beenen geplooid, die als rok dienst doet, een kort lijfje zonder mouwen, van sprekende kleur, en een andere lap stof om het hoofd.
Het zijn indische meisjes uit de laagste volksklasse, maar allen vertoonen de natuurlijke en waardige bevalligheid in houding en gebaar, die het ras eigen is, en wij bewonderen de sierlijke bewegingen van haar armen, als zij haar sluier om zich heen slaan. Zij zijn tenger gebouwd; sommigen vertoonen het klassieke indische type. De scheepsdokter vertelde mij, dat dezelfde engelsche maatschappij het vervoer naar Demerara op zich had genomen. De reis duurt van vijftig tot zestig dagen; somtijds langer. Een snelle overtocht is niet zonder gevaar, omdat Indië het land is van de pest en de cholera; en hoe streng ook de voorzorgsmaatregelen zijn bij het inschepen, het is volstrekt noodig, dat de passagiers op zee blijven, tot het incubatietijdperk van deze ziekten is verstreken.
Een andere kwaal, waartegen de wetenschap weinig vermag, en die vele slachtoffers eischt, is een bijzondere vorm van hersen- en ruggemergsontsteking, die somtijds verschrikkelijk woedt in het depôt te Calcutta.
Als zij aan boord gaan, zijn deze landverhuizers doodarm; zij bezitten niets, dan de lappen, die zij aan het lijf hebben. De vrouwen dragen aan de vingers, in de ooren, en de neusgaten glazen kralen zonder waarde. Toch zijn velen van hen na eenige jaren arbeidens in de kolonie in staat, een stukje grond te koopen, en hun vrouwen zilveren en zelfs gouden sieraden te verschaffen; en uit de statistiek is gebleken, dat van de 6 943 000 francs, die op 31 December in de spaarbanken van het eiland waren geplaatst, 2 500 000 frs aan Hindoes behoorden. Dit feit is de beste tegenspraak van de bewering, dat de Indiërs de kolonie doen verarmen, en om met de zwarten te kunnen wedijveren, werken voor een hongerloon.
De voornaamste suikerfabrieken zijn gelegen in Naparima. Velen dragen nog fransche namen, als Sainte Madeleine, Malgré Tout, la Fortunée, Palmiste, hoewel de bezittingen thans in handen van schotsche of engelsche eigenaars zijn overgegaan. De spoorweg loopt door deze streek en velen van de werklieden en veldarbeiders maken gebruik van dit zeer goedkoope vervoermiddel. In den oogsttijd zijn de waggons stampvol reizigers, die zich naar het veld of de fabriek begeven. Wij kwamen voorbij groote uitgestrektheden gronds, die vroeger behoorden aan de thans gesloten fabrieken Valsayn, Aranjuey en St. Augustin, en die nu weder veranderen in wildernis, een treurig gevolg van de suikercrisis. Op een van die verlaten plantages heeft de regeering een model-boerderij laten oprichten, en de directeur, de heer Meaden, was zoo goed, mij daar rond te leiden. Prachtige resultaten waren verkregen door de kruising van inheemsche koeien met indische stieren. De heer Meaden hoopte eenmaal den veestapel zooveel verbeterd te zien, dat men niet meer al het slachtvee uit Venezuela behoefde te laten komen. Ook boter werd op de model-boerderij vervaardigd.
Ik had eene aanbeveling aan de directeuren der fabrieken Sainte Madeleine en Palmiste, de heeren Peter Abel, en Ludovic de Verteuil. De heer Abel [ 104 ] staat aan het hoofd der allergrootste fabriek, waarop het geheele eiland trotsch is. Sainte Madeleine behoort aan de “ New Colonial Company ” die ook groote bezittingen heeft in Guyana, en de fabriek is niet alleen belangrijk door de ontzaglijke hoeveelheid suiker die zij jaarlijks aflevert, (150 000 zakken van 100 kilogram); maar ook door de wijze van fabricatie, waarbij de allernieuwste methoden worden gevolgd. De heer Ludovic de Verteuil ontving mij met de grootste voorkomendheid. Hij was het met zijn engelschen collega in de meeste opzichten eens, doch kon zich niet vereenigen met diens opvattingen omtrent de behandeling der vreemde werklieden. De heer Abel wilde deze als goed gedrilde soldaten beschouwd zien, en staat hun niet toe, zelf als kolonisten op te treden, terwijl de heer de Verteuil juist de uitbreiding van kleine eigendommen wenschte te bevorderen en een voorstander was van wat men hier “ cane farming ” noemt.
Ik had geen tijd meer om de “Cocal” te bezoeken, een woud van kokosboomen, dat zich uitstrekt tusschen de kapen Mancenillier en Guataro; noch het beroemde asphaltmeer van Bréa, dat der kolonie jaarlijks een millioen francs opbrengt; ik wilde liever tot besluit nog een uitstapje doen naar het Pooldistrict, om een nieuwe cultuur te bezichtigen, waarmede onlangs de eerste proeven waren genomen; de aanplanting van den caoutchoucboom of castilloa.
De cacaoboon.
Tot Princess Town kon ik reizen met den trein, en vandaar, eerst in een voertuig, en toen te paard, tot aan het eind van den grooten weg, voor kort aangelegd, midden door het dichte woud, naar den zetel van het “Pool Syndicate”, dat zich de concessie heeft verzekerd. De uitgestrektheid van het terrein bedroeg omtrent 800 hectaren, waarvan bij mijn bezoek nog slechts honderd waren bebouwd. Deze streek is zeer ver van de bewoonde wereld gelegen; men zag er slechts enkele verspreide “settlements” van zwarten of Indianen, wier uit gedroogde klei opgetrokken hutten bedekt waren met de bladeren van een palmboom, die hier veel voorkomt, ( copernicia, flexuosa ).
Aan het hoofd van deze inrichting staat een zweedsche professor, de heer Bovarius, die bijzondere studie had gemaakt van de caoutchoucsoorten van Midden-Amerika. De grond scheen bij uitstek vruchtbaar, en geschikt voor het beoogde doel, te oordeelen naar de fraaie exemplaren, die ik nu reeds zag, en die afwisselden met cacaoboomen, volgens het bij deze cultuur beoefende stelsel. Over de opbrengst viel echter nog niet te oordeelen, eer de boomen ver genoeg zouden zijn gevorderd, om met het insnijden te beginnen. In het achtste jaar na de planting rekende professor Bovarius, dat zij een goede winst zouden kunnen opleveren. Als deze onderneming slagen mag, zal Trinidad zich weder een rijke bron te meer van welvaart zien geopend; want van alle tropische voortbrengselen heeft de caoutchouc de grootste waarde.
Mijn zending was thans volbracht, en ik keerde huiswaarts met het besef, dat ik de laatste drie maanden zoo nuttig mogelijk had besteed. Ik reisde met de “Canada” van de Trans-atlantic Company terug naar Guadeloupe, en was door de welwillende hulp, die ik bij mijn nasporingen had ondervonden, in staat om de Kamers van landbouw een zeer volledig verslag van mijn onderzoek voor te leggen. Als slotsom van mijn bevindingen kon ik hun mededeelen, dat in de laatste vijftig jaren de engelsche kolonies, vooral Trinidad en Guyana, steeds zijn blijven vooruitgaan, terwijl de fransche Antillen in een treurigen toestand van verval verkeeren. De voornaamste oorzaken, waaraan dit verval is te wijten, zijn naar mijne meening: het overwicht in onze koloniën van de politiek, die handelsbelangen verdringt; het gemis aan voldoende arbeidskrachten, bij gebrek aan toevoer van vreemde werkkracht; de macht der bureaucratie, en vooral een stelsel van invoerrechten, dat hoegenaamd geen rekening houdt met de belangen der koloniale inwoners.
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org .
Verscheen in twee afleveringen van De Aarde en haar volken , jaargang 1908.
Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net .
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org .
This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net .
Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.
Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Plaats | Bron | Verbetering |
---|---|---|
Bladzijde 94 | [ Niet in bron ] | . |
Bladzijde 95 | varieteiten | variëteiten |
Bladzijde 103 | kolenie | kolonie |
Bladzijde 104 | verspreidde | verspreide |