Title : Roma Sacra
Author : Reinhold Schoener
Release date
: February 1, 2009 [eBook #27956]
Most recently updated: January 4, 2021
Language : Dutch
Credits
: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at https://www.pgdp.net/
De abdij Tre Fontane aan de Via Laurentina.
Copyr. Emil M. Engel Vienna.
D e hoofdstad van het moderne Italië is ook nog tegenwoordig zeer in ’t oog vallend de pauselijke residentie, de hoofdstad van de katholieke wereld. De werken van het “derde Rome” hebben die van het tweede, het pauselijke, nog niet in de schaduw kunnen stellen. Dit bewijzen ons de 400 kerken, de talrijke kloosters en geestelijke instellingen, de veelvuldige geestelijke kleederdrachten, de kerkelijke feesten, de scharen pelgrims, de drukke propaganda der katholieke vereenigingen, de pers en ’t Vaticaan met al wat erbij behoort.
De clericale partij, die graag aan kerkelijke denkbeelden en aan de belangen van ’t geloof den voorrang ziet gegeven en die voor een deel ook nog altijd strijdt voor het herstel van den paus in zijn wereldlijk gezag, heeft zich van den slag, haar toegebracht door den opbloei van het nationaal gevoel, door de eenheid van Italië en zijn overgang tot een modernen staat vrij snel hersteld; spoedig na 1870 begonnen haar invloed en haar macht alweer grooter te worden. In Rome is zij sterk genoeg, om bij gemeenteraadsverkiezingen gemiddeld een derde der mandaten voor zich te winnen. Aan parlementsverkiezingen neemt zij geen deel, zoo wil het ’t Vaticaan.
Intusschen meene men niet, dat men in de uitgebreide kringen, die de kerkelijke voorschriften volgen, in de menigten, die opgaan naar de kerkfeesten, die aan processies deelnemen, iets offeren voor kerkelijke doeleinden, of in de gezinnen, die hun kinderen toevertrouwen aan kloosters- of nonnenscholen, alleen aanhangers heeft te zien van de clericale of misschien zelfs van de ultramontaansche partij. In Rome is, evenals in geheel Italië, gemakkelijk het probleem opgelost, hoe men tegelijk in politiek opzicht trouw kan zijn aan den Staat en zich nationaal of liberaal kan noemen, en toch in kerkelijk opzicht geloovig, aan het dogma gehecht en priestervriend kan zijn, ’t geen niet uitsluit, dat ook groote menigten beschaafden tot de vrijdenkers behooren en niets met de kerk hebben uit te staan, terwijl nog grooter het aantal is van hen, die in een uiterlijken en formeelen dienst genoeg meenen te doen.
Al die kringen worden echter even goed als de niet-katholieke vreemdelingen door de roomsche kerkelijke feesten aangelokt, zoodat men de volte in de kerken op feestdagen niet geheel op rekening mag stellen van Rome’s godsdienstzin. Hoewel de groote kerkfeesten tegenwoordig niet meer met die pracht en luister worden gevierd, die hen vóór 1870 tot wereldberoemde schouwspelen maakten en die vooral in de [ 42 ] Paaschweek de prijzen van de kamers deed omhooggaan, toch oefenen zij ook nu nog en terecht groote aantrekking uit en stellen den vreemdeling in staat, een blik te slaan op de middelen, waarmee de katholieke kerk gemoed en zinnen weet te boeien en alle kunsten in den dienst van hare ideeën weet te stellen.
In den Kersttijd zijn het de “kribben”, presepi , waardoor zoowel de vromen als de kijklustigen naar de kerken worden gelokt. Nu eens met geringe middelen en maar matig goeden smaak, roerend van eenvoud, dan met grooten luister van kostbare stoffen, sieraden en schitterende verlichting, met verfijnde, schilderachtige effecten, worden plastische voorstellingen gegeven van des Heilands geboorteplaats, voorgesteld als stal of hut of grot en voorzien soms van levensgroote figuren, verlicht op allerlei manier, zelfs ook reeds met electrisch licht. In de week na Kerstmis komen daarbij in de kerk Santa Maria in Aracoeli de zoogenaamde kinderpredikatiën, niet anders dan voordrachten van korter of langer verzen ter eere van het Christuskindje, door de kleinen van buiten geleerd en niet zelden opgedreund op weinig stichtelijke manier. Er zijn echter altijd bewonderende en toejuichende hoorders.
De dag der Epiphanie of Verschijning, in Italië tot de fee Befana geworden, die de kinderen speelgoed en lekkers brengt, wordt in Rome ingeleid door volksvermaken, die reeds ’t nabijzijnd carnaval verkondigen. Met fluiten, trompetten, trommels en tamboerijns gewapend, gaat groot en klein door de straten en geniet van de vrijheid, om een helsch lawaai te mogen maken. Middelpunt der uitgelatenheid, waarbij alles toch wel ordelijk toegaat, is de Piazza Navona. Daar zijn of waren althans tot vóór enkele jaren kramen en winkels van allerlei aard opgericht, drank- en speelhuizen komen erbij, en men heeft een volledig kermisgewoel, dat tot in de morgenuren aanhoudt. De gewoonte laat toe, dat de eerste standen er komen kijken, en de dames niet het minst hebben schik in de vermeerdering der luidruchtigheid, die ’t algemeene doel schijnt te zijn. Na zulk een nacht van dansen, drinken en uitgelaten zijn, keert de Romein naar huis terug in het bewustzijn, Befana waardig te hebben geëerd en ’s morgens kijken de kleinen onder den schoorsteen naar wat de goede fee er in de opgehangen kous voor hen heeft gebracht.
Pas is de asch van den verbranden Prins Carnaval verwaaid en ’t laatste kaarsje op het Corso uitgedoofd, of de kerk tracht de gemoederen weer volkomen te beheerschen. Het kruis van asch, dat de priester in de kerk den geloovigen op het voorhoofd drukt, moet hen na al de vroolijkheid op ernstige gedachten brengen, en de boetpredikaties van den beginnenden vastentijd moeten opwekken tot boetedoening voor de begane zonden en lichtzinnigheden en voorbereiden tot den heiligsten tijd van het kerkelijk jaar.
Nauwelijks hebben de vrouwen en meisjes balkleed, domino of maskeradepakje afgelegd, of zij werpen den zwarten sluier zich over het hoofd en begeven zich op den morgen van Asch woensdag haastig naar de halfdonkere, in ’t flauwe kaarslicht zacht beschenen en met wierookgeur doortrokken kerken, om zich even geloovig te onderwerpen aan de vaak vleiende, vaak ook schokkende vermaningen der boetpredikers, als zij het des avonds te voren deden aan de koesterende, hartstochtelijke woorden van galante vereerders.
Jaarlijks worden in de aanzienlijkste kerken van Rome door een aantal door welsprekendheid of aanzien uitmuntende prelaten en ordegeestelijken de vastenpreêken gehouden, die den gevoeligen zuidlander moeten brengen tot inkeer in zichzelven en tot boete voor de gesmaakte genoegens. Een van deze redenaars, wien veelal de roep van mystieke vroomheid of van vurige welsprekendheid is voorgegaan, verzamelt vaak de massa der geloovigen om zich heen. Voor eenige jaren won pater Agostino da Montefeltro, een eenvoudige Franciskaner monnik, die zijn preêken in de kerk S. Carlo al Corso, des Zondags het vereenigingspunt der aristocratische wereld, hield, den palm der welsprekendheid en dien der openbare volksgunst. Met de preek van Aschwoensdag begon zijn glorie, en hij werd de man van den dag. In de hoofdstad van Italië kon men toen het buitengewone verschijnsel bijwonen, dat de circulatie van rijtuigen en, bijna zou men zeggen, ook van de gedachten, afgebroken werd door de toespraken van den monnik van Sant Agata Feltria. Men kon om hem op straat bijna niet voortkomen, en men sprak over niets anders dan over hem. Zelfs de ministeriëele crisis geraakte op den achtergrond.
Tusschen negen en tien uur des morgens viel het moeilijk, door ’t gedrang op ’t Corso zich heen te werken, zoo groot was de menschenmenigte, die naar de kerk toog. In die laatste handhaafde de politie slechts met moeite de orde. Door de geheele kerk liep een electrische stroom van nieuwsgierigheid en verwachting. Buiten verkocht men de portretten en de levensgeschiedenis van den pater, binnen werden ter bekorting van den langen wachttijd de duizenden legenden verteld, die in ’t publiek rondgingen over den monnik.
Vóór twaalf jaren begon al in Bologna de populariteit van pater Agostino da Montefeltro. Een veertigtal dagen lang ging daar toen hoog de zee van religieus mysticisme, een gouden stralenkrans van ascetisme en idealisme omgaf de ernstige muren van Bologna, “la dotta”, de geleerde stad. De matinés in den eerwaardigen dom S. Petronia waren elegant en modern als avondvoorstellingen in den schouwburg of als de bals in deftige particuliere huizen. Na de laatste preek wachtte de menigte den monnik op bij den uitgang der kerk, wierp bloemen op zijn wagen, spande de paarden uit en bracht hem aan zijn huis een serenade. Er maakten fabeltjes en romans zich meester van den jongen prediker. Carducci, de dichter, zou door hem in geestdrift zijn geraakt; Ceneri zou hem zijn portret hebben gezonden; liefdesavonturen, vrouwelijke ontrouw, bloedige duels, alles werd door elkaâr gehaald. Een trok zelfs ’t roode Garibaldihemd den pater aan over zijn pij; een ander las een pijnlijk drama in het hart van den monnik. De volksfantazie voltooide de vluchtige aanduidingen, die het jagen naar sensatie-artikels den kroniekschrijver met wat verbeeldingskracht had ingegeven, [ 43 ] en pater Agostino, die als onbekend monnik naar Bologna was gekomen, ging als een beroemd, ja meer nog, als een populair man heen. De dames hebben den pater in hare bescherming genomen, en zoo heeft hij getriomfeerd. Het ging in Rome evenzoo. Een groot, in hoofdzaak vrouwelijk publiek wachtte in spanning op den boetprediker, om te zien of hij aan de hem vooruitgeloopen faam beantwoordde.
Toen hij op de tribune verscheen, geen eigenlijken kansel, maar een estrade, als afzonderlijk voor de vastenpreêken wordt opgericht, waar de priester als op een tooneel gesticuleerend op en neer kan loopen, deed zich aanvankelijk een gevoel van teleurstelling bespeuren. Pater Agostino was niet degene, dien de volksverbeelding zich had gedacht. Het kale hoofd, het vaalkleurig gelaat, die in het halfdonker der kerk opdoken, behoorden niet tot het schoonheidstype, dat de meesten hadden verwacht te zullen zien.
Zijn preek duurde meer dan een uur. Hij verzekerde, niet in den naam van een school of als vertegenwoordiger van een partij te komen. “Ik breng hier geen strijdleus, enkel liefde.” En daarmee dook hij onder in de zee van zijn welsprekendheid. Hij heeft een grooten triomf als redenaar behaald. De snelheid van zijn fonkelende voordracht maakt iemand duizelig. Het is een stroom, die over de hoorders wordt uitgegoten. Maar daarmee is ook alles gezegd. Hij draagt zijn les, die hij goed kent, uitstekend voor; maar het hart blijft er koud bij. Hij heeft zich voorgenomen, in zijn preeken de hoogste vragen voor de menschheid aan te roeren, en het voor ’t meerendeel vrouwelijk publiek, dat vooral in Italië niet verwend is door krachtige en gezonde logica, neemt zijn bewijsgronden zonder tegenstribbelen aan. De menigte stroomt naar de preeken als naar de vermaken uit den carnavalstijd. “Verandering” is het wachtwoord van den dag.
Wanneer de lange vastentijd, welks moeilijkheden echter door allerlei traditioneele en buitengewone concessies en dispensaties worden verzacht en door den dag van genot, de Midvasten, worden afgebroken, met de nadering van de volle maan, de zooveelste na ’t Nieuwe jaar, voorbij is, dan biedt al dadelijk Palmzondag weer de gelegenheid tot stichtelijk genot in de schaduw der kerk.
Dat is een dag, waarop alles naar de kerken stroomt, niet enkel om der vroomheids wil, maar ook om zich in de voorjaarszon te verheugen, nieuwe toiletten in te wijden en ’t schilderachtig schouwspel van de wijding der palmtakken te genieten.
Ter herinnering aan den intocht van Jezus in Jeruzalem hebben de palmen, die het volk vóór hem op den weg strooide en waarnaar de Zondag vóór Paschen zijn dichterlijken naam draagt, steeds in de ceremoniën der kerk een rol gespeeld, zoowel in Italië als in andere katholieke landen. In Rome is van de wereldberoemde feestelijkheden der Paaschweek, die tot 1370 het glanspunt vormden van de kerkelijke feesten en de voornaamste aantrekkelijkheid waren voor de scharen van vreemdelingen, slechts een gedeelte overgebleven, en bij de traditioneele hoofdceremoniën is de persoonlijke medewerking van Z. H. den Paus weggevallen.
Deze begon vroeger op Palmzondag. Dan werd de Paus in plechtigen optocht uit zijn vertrekken naar de Sint-Pieterskerk gedragen en nam bij het altaar der confessie midden onder den koepel plaats, waarna alle kardinalen, zooals ze in rang op elkaâr volgden, tot den handkus werden toegelaten.
Hierop volgde de plechtige wijding der palmtakken, gedurende welke de pauselijke kapel, boven in den koepel tusschen de pilaren opgesteld, de heerlijke, vierstemmige koren van Palestrina en Avila, “Pueri hebraeorum portantes ramos” en “Pueri hebraeorum vestimenta” zong. De kunstig uit palmtakken van San Remo gevlochten palmen, die het geheele jaar bewaard werden en als een soort van amulet worden beschouwd, werden dan door den H. Vader uitgedeeld, eerst aan de kardinalen, die de takken en ook de hand van den Paus kussen, dan aan de patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen, die zijn knieën kussen, vervolgens aan den romeinschen adel, de diplomaten, de aanzienlijke vreemdelingen enz., die tot den voetkus worden toegelaten. De palmtakken liggen daarbij op den bisschopsdoek, den zijden doek, over ’s Pausen knieën uitgespreid; ze zijn na den uitgesproken zegen besprenkeld met wijwater en driemaal berookt.
Tegenwoordig vervangt bij deze ceremonie een kardinaal den Paus, en alles gaat met wat minder luister, zonder deelneming van het H. Collegium in zijn geheel. Niettemin is de plechtigheid in het meest grootsche heiligdom der christelijke wereld, den dom van Sint Pieter, nog altijd een eigenaardig en onvergetelijk schouwspel. Alle geestelijken nemen deel aan de processie, die op de uitreiking der palmen volgt. Vooraan gaat de thuriferarius met het aan langen zilveren ketting gezwaaide wierookvat. Hem volgt de, het hooge processiekruis dragende subdiaken in vol ornaat tusschen twee acolyten, die zilveren kandelaars met brandende kaarsen dragen. Dan volgt de zingende priesterschap en achteraan komt de priester, die de mis celebreert met een diaken links van zich onder den prachtigen zijden baldakijn. Allen dragen de palmtakken in de hand. De optocht verlaat de kerk, blijft echter sedert 1870 in de voorhal, terwijl hij vroeger rondom het kerkplein trok. Op den terugweg houdt hij stil voor de gesloten, groote middendeur, waarachter in de kerk twee of vier zangers opgesteld zijn. Naar de processie gekeerd, heffen zij het “Gloria, laus et honor tibi sit, rex Christi redemptor” aan, wat door de buitenstaanden wordt beantwoord. Na beëindiging van den wisselzang klopt de subdiaken met het kruis tegen de deur, die nu geopend wordt om de processie in de kerk te laten terugkeeren, een symbool van den triomfeerenden intocht van den Heiland in de stad van David. Met de mis en een gezang wordt de plechtigheid besloten; soms heft men nog tot slot het zesstemmige “Benedictus” aan van Baïni.
Op dezelfde wijze wordt Palmzondag ook in alle andere kerken gevierd; alleen worden daar in plaats van palmtakken olijftakken aan de geloovigen uitgereikt. Maar wie een palmtak wil erlangen, kan dien wel krijgen, want aan de kerkdeuren worden meer of minder kunstvolle en dure takjes te koop aangeboden, nadat, naar het heet, reeds van te voren de zegen erover is uitgesproken. [ 44 ]
Aan de leden van het pauselijk hof, alsmede aan de vertegenwoordigers van de hoofdkerken worden de kunstig gevlochten palmtakken in het Vaticaan uitgereikt. Den Paus zelven wordt er een uit naam van de familie Bresca in San Remo ter hand gesteld. Dat geslacht bestaat uit nakomelingen van den matroos, aan wien Sixtus V dat voorrecht schonk, omdat hij zich bij de moeilijke verplaatsing van den obelisk op het Sint-Pietersplein door een verstandigen raad verdienstelijk had gemaakt. Een anderen zeer kunstigen palmtak ontvangt de H. Vader van de zusters van het klooster San Antonio.
In de Lateraankerk heeft na de vesper de plechtige ontvangst plaats van den groot-penitentiaris door de Minoritenpaters en de Canonici. In een processie wordt hij van den ingang der kerk naar het sacramentsaltaar geleid, waar hij na een gebed en na verwisseling van de violette bisschopsmuts met het kardinaalskapje op een platform in het linker zijschip plaats neemt, en met de lange roede, het symbool zijner macht tot straffen, de prelaten en assistenten en ieder, die verder voor hem knielt, aanraakt en daardoor voor honderd jaar aflaat schenkt.
Het zou verbazing kunnen wekken, dat Goethe, die zooveel vreugde gevoelde over al het dramatische en treffende, wiens geest geopend was voor al wat schilderachtig, levendig en kleurrijk is, die het romeinsche carnaval met zooveel geestdrift heeft beschreven, de romeinsche Paaschweek met stilzwijgen voorbijgaat, als men niet bedenken moest, dat hij in 1787 met Paschen in Palermo vertoefde, en in 1788 wel in Rome was, maar reeds onder den indruk verkeerde van het aanstaand vertrek. Palmzondag viel toen op 14 Maart. Hij schreef dien dag met het oog op de Paaschweek: “De volgende week is hier niet te denken of te werken; men moet in den stroom van feestelijkheden meegaan”, en uit wat hij op Paaschzondag schrijft, ziet men, dat hij de grootsche kerkelijke plechtigheden, die voor duizenden het glanspunt zijn van hun verblijf in Rome, heeft bijgewoond als een gunsteling der fortuin en overal profiteerend van de beste plaatsen.
Hij heeft op Goeden Vrijdag ’s voormiddags de Improperia en ’t Miserere van Allegri door de pauselijke kapel, wier muziek hij “onzegbaar schoon” noemt, hooren zingen; heeft de voetwassching en de spijziging der pelgrims aangezien en is getroffen geworden door de plechtigheid van het oogenblik, toen de van al zijn pracht ontdane Paus van den troon steeg, om het kruis te aanbidden, terwijl alles zweeg en ’t koor aanhief: “ Populus meus quid tibi feci? ” Maar hij laat elke uitvoerige schildering achterwege. Op Paaschzondag ziet hij er van af, naar de Sint-Pieterskerk te gaan en geeft er de voorkeur aan “een blaadje te schrijven”, waar het kortweg heet: “Nu is ook de heilige week met haar wonderen en moeilijkheden achter den rug; morgen nemen wij nog een zegening in ontvangst en dan wendt zich ’t gemoed weer tot een ander leven.”
Michel Angelo’s »Pieta”.
Copyr. Emil M. Engel Vienna.
Wij komen dus niet op Goethe’s terrein , als wij van de Paaschweek vertellen. Indien hij het had willen doen, dan zou hij meer dan wij mee te deelen hebben gehad, want het hoofdgedeelte der vroegere vertooningen is vervallen. De Paus dient niet meer de mis voor bij het hoogaltaar van Sint-Pieter; hij deelt niet meer vóór een overgroote menigte urbi et orbi den zegen uit bij de versierde loggia van de voorhal; de bonte processies bewegen zich niet meer door de straten en over de pleinen der eeuwige stad; de donder der kanonnen zwijgt, terwijl hij eertijds de opstanding van den Heiland verkondigde, en pauselijke militairen kunnen niet meer den luister van het feest verhoogen.
Niettemin is er ook nu nog in de Paaschweek genoeg origineels en schitterends te zien, en wie alle interessante verrichtingen en voorstellingen in de vele kerken wilde bij wonen, zou met nog meer recht dan Goethe over de “moeilijkheden” van de feestweek kunnen praten.
De plechtigste kerkmuziek krijgt men in die week te hooren op den Groenen Donderdag, wanneer een ware volksverhuizing naar de kerken plaats heeft, zonder dat men daaruit tot een innig godsdienstige stemming bij de menigte zou mogen besluiten. De geloovigen volgen het bepaalde kerkelijke bevel op, dat het nalaten van biecht en communie in dezen heiligen tijd strafbaar stelt. Voor velen, zeer velen is ’t genoeg, dat traditie en sleur het eischen. Verreweg het grootste gedeelte der kerkgangers echter, vooral uit de eerste standen, wordt enkel door het eigenaardige schouwspel gelokt, dat door de ontplooiing van den geheelen, op de verbeelding werkenden ritus de menigte aantrekt en ontroert.
Een hoofdrol speelt daarbij de muziek, zonder dat echter de andere kunsten worden verwaarloosd. [ 45 ]
Reeds sinds Woensdagmiddag zwijgen alle klokken. Van de tallooze koepels en torens der Eeuwige Stad klinken niet meer de lange, plechtige, of de haastige, snel op elkander volgende, anders bij dag noch bij nacht verstommende slagen der sacri bronzi. De plaats van de in ’t inwendige der kerken bij den dienst gebruikte klokken en klokjes wordt door houten plankjes ingenomen, welker knarsend en doordringend geluid iedereen verbaast, die van het tijdelijk buiten gebruik stellen der klokken onkundig is.
Evenals bij Kerstmis de afzonderlijke kerken hun best doen, de “kribben” zoo mooi mogelijk te versieren, zoo wedijveren zij in de Paaschweek, om de “sepolcri” met bloemen en kaarsen te tooien. Zelden bij het hoofdaltaar, maar meestal vóór een zijaltaar, dat met zwarte draperieën is behangen, en waaraan een zee van kaarslicht luister bijzet, heeft men een Christusfiguur, een Christus aan het kruis of ook wel een kruis alleen op den grond gelegd en omgeven door gemaakte of natuurlijke bloemen. Een bezoek en een gebed bij deze “graven” behoort tot de Paaschverplichting der geloovigen. De meesten trekken op Groenen Donderdag voor dit doel van de eene kerk naar de andere, en daar duizenden nietgeloovigen zich uit kijklust bij hen aansluiten, worden de kerken dien dag niet vrij van bezoekers, en veel geloovigen moeten zich groote geduldsbeproevingen en een bedenkelijk duwen en stooten getroosten, om de gestalte van den Heiland te bereiken.
De voetkus aan het bronzen standbeeld van Petrus.
Copyr. Emil M. Engel Vienna.
Op het ruime plein der Lateraan-basiliek staan in de namiddaguren honderden rijtuigen, équipages en huurrijtuigen. Op het Sint-Pietersplein heerscht een rumoer en een drukte van belang; de menschenmassa golft er op en neer, en ’t stemgeruisch wordt door het ratelen van wagens overstemd. De menschen stroomen tegen de breede steenen trappen op en af, vloeien naar alle zijden over de groote, door zuilen omsloten middenvlakte van het plein, dringen door de zware deuren, vullen de van kleuren schitterende, marmeren voorhal, door menigeen reeds voor de kerk zelf gehouden, en veranderen de verheven kerkruimte in een punt van samenkomst voor alle klassen, standen en volken.
Onafgebroken reeksen wagens vullen de straten van het Borgo, die van de Engelenbrug naar ’t Sint-Pietersplein leiden. De politie heeft de handen vol, om den toegang tot de Engelenbrug, die bij zulke gelegenheden volkomen ontoereikend blijkt, voor de rijtuigen te regelen, als zij uit de nauwe straatjes van de Rione Ponte zich gereed maken om den Tiber over te steken. Het meest middeleeuwsche van alle stadsgedeelten van Rome, dat ook anders altijd van de luidruchtigheid der lagere volksklasse weerklinkt, kan op deze dagen alle bewoners van de oudere Rioni de revue laten passeeren, met inbegrip van alle vreemdelingen. Menigeen, die door de nauwe, duistere Via dei Coronari rijdt en slechts stapvoets vordert, heeft daardoor voor de eerste maal gelegenheid, verbaasde blikken te werpen op echt middeleeuwsche paleizen, op zwartberookte steenen gevels, of stille binnenpleinen met zuilen, in zwarte, zonlooze zijstraatjes en op een beweging, herinnerend aan de arme wijken van Napels. [ 46 ]
In een groot aantal kerken hebben zoowel in den voor- als in den namiddag de kerkelijke diensten plaats met begeleiding van de heerlijkste muziek. Nieuwe composities van de beste meesters wedijveren met de beroemde oude muziekwerken en doen het den vriend van deze muziek slechts betreuren, dat hij niet tegelijkertijd in de Lateraan- en de Sint-Pieterskerk, in Santa Maria Maggiore, San Luigi dei Francesi, de Sudario- en de Jezuskerk kan zijn.
In de Lateraan-basiliek worden de stations van den lijdensweg voorgesteld. De kerk is overvol reeds, als om negen uur de groot-penitentiaris als aartspriester van de basiliek den morgendienst leidt, waarbij buiten de gewone helpers twaalf priesters en zeven diakens de zegening der heilige olie bijwonen. Na den pater zegent de kardinaal de olie voor de zieken. Onder het Agnus Dei gaat de clerus in processie rond en neemt olie van de catechumenen in ontvangst, waarbij het koor de prachtige hymne, de “Redemptor” zingt. In de Sint-Pieterskerk wordt onder de groote mis het In coena domini gezongen en eveneens de olie voor ’t gebruik bij den doop en bij het sacrament van den dood gezegend. Daarna heeft de processie naar ’t sepolcre plaats, dat hier is opgericht zonder crucifix en bloemen, alleen met veel brandende kaarsen in de Capella della Colonna vóór een hoogvereerd Madonnabeeld uit de oude Sint-Pieterskerk en de oudchristelijke sarcophaag met de overblijfselen van Leo II, III en IV.
Opnieuw vinden we op den laten namiddag in de hoofdbasilieken groote scharen vromen en kijklustigen bijeen met veel muziekvrienden, die de vespermuziek wenschen te hooren. De klaagpsalmen en responsoriën worden zonder orgelbegeleiding door de koorkapellen gezongen, die in deze uitvoeringen hun grootsten roem stellen.
In de Sint-Pieterskerk, waar de groote Paaschplechtigheden sinds de “gevangenschap” van den Paus niet meer aan het hoofdaltaar worden gehouden, moet men bereid zijn, uren aaneen in dicht gedrang te wachten, als men van de eigenaardige plechtigheid in de koorkapel en van de gezangen niets wil verliezen. Daar dit niet ieders zaak is, en buitendien slechts enkele honderden binnen of buiten het zware hekwerk van de koorkapel goed kunnen hooren, gaat ook tijdens den vesperdienst het niet geruischloos op- en neerloopen van andere honderden in de wijde ruimten van de kerk zijn gang, waarbij het ruischen van de kleederen, het slijpen van tallooze elegante laarsjes, schoenen met spijkers en bloote voeten op den marmeren vloer en het brommen der niet altijd eerbiedig gedempte stemmen niets ongewoons is.
De gezamenlijke talrijke clerus van de Sint-Pieterskerk neemt aan den dienst in de koorkapel deel. Hoofd aan hoofd zitten er de meest bejaarde canonici in hun uiteenloopend ornaat in de donkere gesneden koorstoelen aan beide zijden van het altaar. Dat laatste vertoont geen versieringen. Het groote altaarschilderij is bedekt. Vóór een reuzenkruis met de martelwerktuigen vlamt op een eenvoudige reeks van hooge kaarsen. Aan den rechterkant staat een kandelaber, die de kaarsen draagt, voorstellend de profeten.
De zangers van de Giuliakapel staan rechts op het orgel. Zij zijn gekleed in lange violette koorkleeden. De meeste aandacht trekken de sopraanzangers, wier welgedaan uiterlijk en hooge stemmen er niet toe bijdragen, de hoorders ernstig te stemmen, ofschoon de muziek aangrijpend is en de uitvoering onberispelijk op een kleine onzekerheid na bij enkele moeilijke intervallen. Allen luisteren met de het romeinsche volk aangeboren ontvankelijkheid voor muzikaal genot naar de aangrijpende harmonieën, die als uit een andere wereld tot ons komen.
Na elke afdeeling der klaagzangen wordt een der kaarsen van de kandelaber uitgedoofd. Tegelijk wordt het daglicht, dat door de hooge, met oranje en paarse gordijnen behangen vensters in de kapel stroomt, al zwakker en zwakker. Duisternis begint de ruimte te vullen en wordt enkel nog door enkele kaarsen op het altaar en bij de muzieklessenaars verhelderd. Het reuzenkruis schijnt te reiken tot in ’t hooge, nachtelijke duister.
Nadat de laatste kaars is uitgedoofd, begint het Miserere, een muziekwerk van aangrijpenden invloed. De muzikale waarde wordt door de hoorders ten volle op prijs gesteld, en velen schijnen het te betreuren, dat de coloratuurzang van de sopraan- en tenorsolisten niet kan worden geapplaudisseerd. De godsdienstige invloed op de ziel schijnt niet zoo sterk te wegen. De aanblik van dit kerkpubliek, dat komt en gaat, een wijle met gespannen aandacht luistert en dan zich losmaakt uit den menschenhoop om door de kerk de promenade voort te zetten, bewijst den vreemden toeschouwer, dat hij hier meer hoorders van een concert dan vrome geloovigen om zich heen heeft. Men ziet knielende gestalten, murmelende lippen, vertrokken gezichten, vrome menschen, die ook in hun binnenste binnenste op de knieën liggen—maar zij vormen een geducht kleine minderheid.
Na beëindiging van het Miserere is het volkomen donker geworden. De priesters begeven zich dan in processie achter het vóór hen uitgedragen kruis naar het hoofdaltaar, waaromheen de menigte, de ruimte van den koepel vullend, een wijden kring vormt, om toe te zien bij een eigenaardige handeling. Het anders prachtig versierde altaar onder het bronzen baldakijn van Bernini is ontdaan van elk sieraad en van iedere bedekking. De anders dag en nacht brandende vergulde bronzen lampen zijn gedoofd.
De vijf jongste kanunniken, van wie één het piviale draagt en de andere vier de zwarte stola hebben aangetrokken, en die hooge zilveren kandelaars met brandende kaarsen in de hand hebben, plaatsen zich aan de voor zij de van het altaar, zetten de kandelaars neer, nemen ieder een zilveren kruik met wijn ter hand, die vóór hen gereed staat, en begieten met den inhoud het altaar. Met behulp van kleine handbezems, waarvan ook ieder der andere kanunniken een gebruikt, schrobben eerst deze vijf, dan naar de volgorde van hun rang, ook alle overigen de treden en het geheele altaar. Met sponsen wordt ten slotte het altaar door de eerste vijf afgedroogd, waarna de processie bij den pilaar der H. Veronica tegenover de loggia zich opstelt.
Van deze loggia uit worden nu de in kostbare [ 47 ] kasten en kistjes geborgen hoofdreliquieën het volk vertoond en de zegen wordt er mee over de menigte uitgesproken, die in de groote, zwak verlichte ruimte zich knielend neerbuigt.
Aan ’t slot der ceremonie staan de geloovigen op en begeven zich door de wijd geopende deuren der kerk naar buiten.
Vroeg op Goeden Vrijdag zijn we alweer in de kerk. Ze is nu niet geheimzinnig of fantastisch, niet boeiend voor de zinnen, maar treurend als in zak en asch. De bonte mozaïeken, de overvloed van marmeren beelden en ornamenten, de schitterende glans van de onder Leo XIII verkwistend vernieuwde en gerestaureerde gouden sieraden doen nog te duidelijker uitkomen, dat er geen enkele kaars brandt, dat elke draperie en elk gordijn verwijderd is, dat de schilderijen omhuld zijn en elk altaar kaal en onbekleed is.
Vóór den aanvang der mis is de kerk zoo goed als leêg. Enkele gedaanten knielen vóór de biechtstoelen. Kleine groepen pelgrims en reizigers, die ijverig de gedrukte gidsen nazien, gaan van het eene monument naar ’t andere; kinderen spelen tusschen de dikke pilaren, en kloosterleerlingen worden twee aan twee gebracht naar ’t bronzen beeld van den apostel, om het den voet te kussen.
Daar ook op dezen dag in vele andere kerken eigenaardige plechtigheden plaats hebben en muziekuitvoeringen worden gegeven, woont een betrekkelijk klein getal geloovigen de mis bij, die in de vaticaansche kapel door den Paus, in de koorkapel van de Sint-Pieterskerk door een kardinaal wordt opgedragen.
De kaarsen van het altaar zijn niet van witte, maar van gele was, in overeenstemming met den diepen rouw der kerk. De zetel van den Paus is onversierd; de banken, waar de assisteerende kardinalen zijn gezeten, hebben geen kussens; Paus en kardinalen dragen niet den bisschopsring. De groot-penitentiaris, die zich eerst de handen heeft gewasschen, zijn mantel en zijn schoenen afgelegd heeft en zijn zwart-ornaat heeft aangetrokken, treedt zonder wierookvat en kaarsen de kapel binnen.
De zangers heffen met gedempte stemmen de improperia aan. De Paus of wel de dienstdoende kardinaal laat zich de schoenen uittrekken en begeeft zich naar het kruis op de treden van het altaar, waarin splinters van het kruis van Golgotha besloten zijn. Hij is alleen met koorhemd en stola bekleed. Driemaal zinkt hij op de knieën buigt zich en kust het kruis, waarna hij de offergave neerlegt. Voor den Heiligen Vader bestaat die in 100 gouden scudi; elke kardinaal legt na de aanbidding een gouden scudo in het zilveren bekken.
Na de mis in de Sint-Pieterskerk gaat de clerus in processie naar het altaar van de Madonna della Colonna, waar de ceremonie van de grafsluiting plaats heeft, die knielend door de menigte wordt bijgewoond. Des namiddags weer gezang van ’t Miserere, voorafgegaan in vele kerken door de preek Tre Ore di Agonia; één uur na zonsondergang in vele kerken zanguitvoeringen, daarop vertooning van de reliquieën , namelijk in de Sint-Pieterskerk van den zweetdoek der H. Veronica en de lans van Longinus, in San Marco, Santa Croce in Gerusalemme, San Prassede e. a., van de kruisrelieken en in de laatste, op den Esquilijnschen heuvel, ook van de zuil der geeseling.
Voor ’t vreemdelingenpubliek, dat met kijker en Baedeker gewapend in reisgewaad en met de onvermijdelijke ciceroni van kerk tot kerk wandelt of rijdt, heeft ook de “Scala Santa” bij het Lateraan veel aantrekkelijks. Scharen geloovigen van elken leeftijd en stand, kinderen en zwakke grijsaards, geestelijken, monniken, nonnen, dames en bedelaars komen hier samen in devotie. De bij het oude Lateraan-paleis behoorende Heilige Trap, 28 met hout overdekte marmeren treden uit het paleis van Pontius Pilatus, die Christus moet hebben betreden en die keizerin Helena in 326 naar Rome moet hebben gebracht, mag alleen geknield worden bestegen. Een monnik, die voortdurend aan een tafeltje in ’t voorportaal gezeten is, let er streng op, dat men het voorschrift nakomt. In deze dagen is op elk uur van den dag de trap in letterlijken zin met knielenden bedekt, die biddend en zuchtend en de treden met het voorhoofd aanrakend of de plaatsen kussend, waar inlegsels van glas in de houtbekleeding de heilige voetsporen laten zien, de moeilijke bestijging volbrengen. Velen moeten vermoeid de handen te baat nemen, om de bovenste trede te bereiken en daar met des te grooter innigheid het kruis te kussen.
De viering van des Heilands opstanding begint al op den Zaterdag. De klokken worden dan onder de mis weer geluid en des avonds wordt er geïllumineerd, terwijl op Paaschzondag de morgengodsdienstoefening in de basilieken begint met het reciteeren der Horae, waarna de clerus in processie zich naar het portaal begeeft, waar de kardinaal-aartspriester het vuur zegent. In het koor teruggekeerd, zegent de diaken de kaarsen, en de Paaschkaars wordt aangestoken. De twaalf profetieën worden voorgelezen, waarna de plechtige processie naar de doopkapel zich beweegt. De weg daarheen is met palmen belegd. De kapel is versierd met bloemen en brandende kaarsen. Aan den ingang staan twee priesters; naast elk van hen een koorknaap met een mand vol ruikertjes. Van de laatste krijgt ieder priester er een, terwijl de kardinaal-aartspriester en de groot-penitentiaris een grooten, geurigen ruiker in ontvangst nemen.
Op dezen weg, die geen verkeersweg meer is, ziet men op 22 November, den dag der H. Cecilia, een eindelooze rij voertuigen van allerlei soort en veel voetgangers zich begeven naar de catacomben van Callistus, die op dien dag feestelijk worden verlicht. De grond, die in de diepte naar alle richtingen is doorsneden door de gangen van het onderaardsche kerkhof, behoorde oorspronkelijk aan de rijke en machtige familie Cecilia. Een lid van dat geslacht had den grond aan de eerste christenen ten geschenke gegeven, om er te bidden en hun dooden te begraven, en in die grafgewelven werd ook die Cecilia gelegd, die heilig verklaard werd om haar deugden en haar martelaarschap, evenals haar voorgangster Gaja Cecilia Tanaquil, de gemalin van Tarquinius Priscus, die om hare huiselijke deugden een [ 48 ] standbeeld kreeg op het Kapitool en wier spinnewiel in den tempel werd bewaard.
Romeinsche Columbariën (Via Appia).
Copyr. Emil M. Engel Vienna.
De catacomben van Callistus staan nu onder de bescherming van de Trappisten, die op den 12den November het pad, dat van de Via Appia naar den ingang van het kerkhof leidt, met rozen en myrthentakken bestrooien.
Men daalt in de onderaardsche gangen af langs een steile, lange trap. Als het oog aan de duisternis gewend is geraakt, die slechts door enkele fakkels wordt verbroken, ziet men overal interessante groepen. Trappisten gaan er in hun witte kleederen rond; in nissen zitten bleeke nonnen met zwarte kappen te bidden; op verscheiden plaatsen worden bij een steenen altaar missen gelezen, en onwillekeurig dwalen de gedachten naar de eerste christentijden, toen de godsdienst in geheimzinnig duister werd beleden, een duister, dat maar al te vaak de voorbode was van het martelaarschap.
Het grafgewelf, waarin in de 8ste eeuw het lijk der H. Cecilia werd gevonden, is met myrthen en bloemguirlanden versierd. De vochtige, zwarte wanden zijn er geheel mee bedekt; jubelende stemmen zingen Cecilia’s lof, en men meent de heilige te zien, zooals Raphaël haar heeft geschilderd, luisterend naar de engelenkoren.
In de laatste helft der vorige eeuw hebben die dagen van de H. Cecilia een bijzondere beteekenis gekregen door de voordrachten, die na afloop der godsdienstige plechtigheden gehouden werden door professor De Rossi, den man, wiens onvermoeide arbeid in 1850 erin geslaagd is, het graf der heilige en de catacomben van Callistus te ontdekken.
In het Baptisterium van Constantijn bij ’t Lateraan worden bij deze gelegenheid volwassenen, die zich tot het katholicisme hebben bekeerd, gedoopt. Gewoonlijk levert het joodsche Ghetto wel eenige bekeerlingen.
Na den terugkeer houdt de processie, die met kaarsen, kruisen en vlaggen voorttrekt, stil vóór een der hoofdaltaren, waar de kardinaal de pasgedoopten zegent. De litanie wordt gezongen, terwijl de voorbereidingen voor de hoogmis worden getroffen, welke mis gelezen wordt door den kardinaal-vicaris.
In kleine, armzalige, vergeten kerkjes kan men in de Paaschweek in Rome bij al deze plechtigheden diep onder den indruk komen, meer dan in de groote kerken, waar muziek en symbool den geest geheel in beslag nemen.
Het leven op straat werkt ook niet mee, om in de Paaschweek den ernst erin te houden. Reeds in den vroegen morgen stralen in de ongewoon drukke straten u de uitstallingen der winkels tegen; vooral vleesch en vruchten zijn er mooi gegroepeerd en trekken veel kijkers en koopers.
Als wij ten slotte nog eens willen herinnerd worden aan ’t veel oudere Roma Sacra en een blik willen slaan in het Rijk der katholieke legenden, der heiligenvereering en der kerkfeesten, dan biedt de eeuwige stad er de gelegenheid voor.
Een punt, dat de vriend der klassieke omgeving van Rome nooit verzuimt te gaan zien is de Via Appia antiqua . In verheven en melancholieke eenzaamheid loopt thans de koning der wegen tusschen de ruïnen der grafteekens, villa’s en triomfbogen, die eenmaal hem hebben versierd.
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org .
Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net .
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org .
This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net .
Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.
Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Bladzijde | Bron | Verbetering |
---|---|---|
44 | terreiu | terrein |
45 | verstommeude | verstommende |
45 | Engelen brug | Engelenbrug |
46 | sacrement | sacrament |
47 | reliquiëen | reliquieën |
47 | grootpenitentiaris | groot-penitentiaris |
48 | Columbarien | Columbariën |