Title : Op Martinique en Sint-Vincent, de veelgeteisterde eilanden
Author : Gerrit Verschuur
Release date
: February 1, 2009 [eBook #27961]
Most recently updated: January 4, 2021
Language : Dutch
Credits
: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at https://www.pgdp.net/
Uitbarsting van den Mont Pelé op 25 Januari 1903. Amerikaansche toeristen op hun wenken bediend.
O nze landgenoot, de heer G. Verschuur, wereldreiziger en cosmopoliet als weinig Nederlanders, heeft in de Tour du Monde van 12 en 19 September 1903 het hierna volgend reisverhaal doen verschijnen, waarvan het ons aangenaam is onzen lezers de vertaling te kunnen aanbieden.
Daar ik Martinique goed ken, dank zij drie vroegere reizen, waarbij ik veel zag van Saint-Pierre en omstreken, had ik lust, mij eens op de plaats zelf rekenschap te geven van den omvang der ramp, die, buiten de vreeselijke uitbarsting van Krakatau in de Soendastraat van 1883, in de geschiedenis der menschheid haar wederga niet vindt. Ik zou tegelijkertijd ook ’t eiland Sint-Vincent bezoeken, dat eveneens door het geweld van den daar zich verheffenden vulkaan vernield was. Ik scheepte mij in op een engelsche paketboot, die van Southampton vertrekt, en nadat wij op Trinidad waren overgegaan op een ander schip van dezelfde maatschappij, kwam ik te Fort de France aan op den morgen van den 7den Januari 1903.
Mijn eerste bezoek geldt den gouverneur, in wiens welwillendheid ik aanbevolen ben door den minister van koloniën.
De heer Lemaire stelt mij voor aan den heer Lacroix, het hoofd van de wetenschappelijke commissie, ter bestudeering van den vulkaan naar het eiland gezonden, en ik krijg de toestemming, om den kundigen onderzoeker te vergezellen op de exploratietochten in het verwoeste gebied. De heer Lacroix heeft te zijner beschikking een boot van den staat, ’t adviesjacht de Jouffroy , gestationneerd te Fort de France; de vriendelijke commandant, luitenant Dieulafé, biedt mij gaarne gastvrijheid aan op zijn schip.
In de vier weken, die ik op Martinique heb doorgebracht, heb ik dikwijls den heer Lacroix aan boord van het jacht kunnen vergezellen. Men vertrok dan meestal bij zonsopgang en keerde eerst in den avond terug. Vanaf Carbet, waar de verwoesting begint, tot Prêcheur doet zich aan het oog een somber, schrikwekkend schouwspel voor. Dit is ledigheid en dood, en één oogopslag is voldoende, om ’t gruwelijk drama voor den geest weer op te roepen, dat hier is afgespeeld, [ 2 ] en de enkele seconden te doen herleven, waarin titanische krachten tijd hebben gevonden om een geheele stad tot poeder te verkruimelen en hare acht-en-twintig duizend inwoners te dooden.
Telkens als wij ons naar de plaats van het onheil begaven, kruiste de Jouffroy uren aaneen tusschen Carbet en Prêcheur, waarbij de heer Lacroix aanhoudend den berg in het oog hield met den gewoonlijk in dampen gehulden top en een photografie ervan opnam, zoo gauw het even helder werd en de kegel zichtbaar was. Op verschillende punten der kust voeren wij in de sloep naar den wal, en de matrozen namen ons op hun stevige ruggen, om ons neer te zetten op het strand.
Zoo heb ik herhaalde malen tusschen de hoopen verbrokkelde muren, verkalkte voorwerpen en verwrongen ijzerwerk rondgeloopen op de plek, waar eertijds Saint-Pierre lag, de mooiste en tegelijk de modernste stad in de zee der Antillen. ’t Was onmogelijk, den weg te vinden in dien gruwelijken wirwar. Ik kon noch mijn vroeger hôtel opsporen, noch de huizen, die mij vroeger bekend waren geweest, en evenmin de geringste sporen van de groote markthal van gegoten ijzer, met pilaren van meer dan 30 centimeter dikte. Alleen de tristes débris der kathedraal steken op uit een reeks van muurbrokken. Te midden van steenen en asch liggen eenige brandkasten, verroest en ingedrukt, blijken van de rooverijen, die gepleegd zijn op den dag na de ramp, toen een bende boosdoeners de ruïnen bezocht, om er plundering en diefstal te bedrijven. De autoriteiten hebben gezorgd voor de redding der waarden, aanwezig in de kelders der bank; maar voor ’t overige hebben zij zich onthouden, zoodat de dieven, van alle kanten in hun booten toegestroomd, vrij spel hebben gehad. Men heeft later enkelen gearresteerd en ze tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld; maar de rechtbank, waarin hoofdzakelijk kleurlingen zitting hebben, heeft hen in hooger beroep vrijgesproken!
Wat den algemeenen aanblik betreft, dien men heeft van een heuvel achter de stad, en waar ik na een lastige klauterpartij aanlandde, kan men Saint-Pierre bij niets beter vergelijken dan bij Pompeji; op enkele plaatsen is de overeenkomst zelfs treffend. Aan den rand der stad, naar Carbet toe, stond op een hoogte een Mariabeeld; het voetstuk is niet verwrikt, maar het beeld, dat meer dan drie meter hoog was, is weggeslingerd tot op veertien meter afstands.
Toen ik de vroegere rivier, de Roxelane, opzocht aan den buitenkant der stad, trachtte ik te ontdekken, wat er van het fort was overgebleven; maar ik bespeurde enkel een kleine verhooging van den bodem. Hoopen asch en slijk hebben de verschillende gebouwen begraven, en een sombere doodswade ligt uitgespreid over honderden lijken.
Zal men later dat onmetelijk kerkhof gaan ontgraven? Zullen de groote kosten, aan die werkzaamheden verbonden, worden goedgemaakt door de verkregen resultaten, vooral zoo men in aanmerking neemt het gevaar, dat de bouw van een nieuwe stad op de plaats der oude zou meebrengen? Ik kan het niet aannemen, ook omdat men dan zou handelen tegen het weloverwogen advies van den heer Lacroix. Deze toch gaat maar voort, de onvoorzichtigheid te veroordeelen van degenen, die zich te dicht in de buurt van het verwoeste gebied wagen. De vulkaan heeft door de gruwelijke les, die hij zoo pas gegeven heeft, bewezen, hoe in zijn nabijheid het gevaar voortdurend dreigt; dus zal men verstandig doen, het gedeelte van het eiland voor goed te verlaten, dat nu in een woestijn veranderd is. De overweldigende groeikracht van de tropische plantenwereld zal reeds in de naaste toekomst de massa stof en puin, die den grond bedekt, met een groen waas overtrekken. Varens, struiken en boomen zullen volgen, en binnen korten tijd zal de vlakte, die nu woest en ledig is, weer een rijk plantenkleed dragen. Naar den kant van Carbet wijst men mij reeds een groenen heuvel, die na de ramp geheel dor was en met asch bedekt. Er zal niet anders overblijven van hetgeen daar in den grond begraven is, dan de herinnering; men zal elkaâr de plek wijzen, waar zich eertijds een belangrijke stad verhief, zooals men aan den voet van den Vesuvius zich bij benadering de plaats liet wijzen, waar Pompeji had gelegen, eerst achttien eeuwen later door een toeval aan het licht gebracht.
De eerste uitingen der werkzaamheid van de Montagne Pelé dateeren van het begin van April 1902. Toen zag men fumarolen in den ouden krater ontstaan. Het water van de Rivière Blanche, welke stroom aan den voet van den krater ontspringt, steeg terzelfdertijd op merkbare wijze. Den 3den Mei worden er ontploffingen gehoord en een dichte aschregen verspreidt schrik onder de bevolking, die de vlucht begint te nemen. Den 5den wordt de fabriek Guérin verzwolgen in een stroom van slijk en steenen, die uit den vulkaan ontsnapt is. Die stortvloed werpt zich binnen enkele minuten over vele kilometers en verwoest er alles. De volgende dagen nemen de ontploffingen toe in aantal, en men ziet vuur uit den krater komen. Op dat oogenblik nog telefoneert een geleerde(!) uit Saint-Pierre naar Fort de France, dat er niets te vreezen is.
Op den morgen van den 8sten is de berg schrikwekkend om te zien; hij is geheel zwart en in rook gehuld. Plotseling, volgens het verhaal van een der weinige overlevenden van het engelsche schip, de Roddam , die zich op het dek bevond, doet zich een geweldige ontploffing hooren, en een dichte, zwarte wolk daalt van den berg neer in de richting van de stad. Die wolk doorklieven felle bliksemstralen; binnen de drie minuten is zij Saint-Pierre voorbij en heeft Carbet bereikt. Daar barst zij uiteen, verwoest de huizen, werpt boomen omver, doodt in een oogwenk alle menschen, vernielt de schepen in de haven of ontneemt hun masten en tuig, doet kleine vaartuigen zinken en drijft de zee met kracht omhoog.
Alles vliegt tegelijk in brand; van 18 schepen is er slechts een enkel, de pasgenoemde Roddam , dat ontkomt en Sint-Lucia bereiken kan. Het grootste deel van de bemanning is gedood; die niet gestorven zijn, hebben vreeselijke brandwonden. De kapitein had, hoewel zwaar gekneusd, nog kracht gevonden om het anker af te snijden, ’t roer te grijpen en in volle zee de wijk te nemen. Men heeft mij te Sint-Lucia verteld, dat de hoeveelheid asch, waarmee de Roddam overdekt was, op 120 ton geschat is geworden. En in die massa lagen een tiental onherkenbare, [ 3 ] verkalkte voorwerpen, de lijken der slachtoffers.
De Grappler , stoomboot van 1000 ton in dienst der Kabelmaatschappij van de Antillen en van Panama, vloog in brand en zonk; ook de Roraima , een paketboot uit Amerika met verscheiden passagiers aan boord. Die kwamen allen om, met uitzondering van een kind, dat in een hut was opgesloten en als door een wonder gered werd op het laatste oogenblik. De andere schepen ondergingen ’t zelfde lot, en de zee lag vol stukken wrakhout en lijken, toen de kruiser Suchet de brandende stad kon naderen en nog enkele personen kon redden, die zich aan hout en planken vastklemden.
De meeningen der geleerden wijken eenigszins uiteen in zake de samenstelling der vernielende wolk. Zij moet in haar reuzenomvang in hoofdzaak hebben bestaan uit waterdamp en asch. De stoom, die onder hooge drukking in de diepte van den krater was, een drukking van verscheiden duizenden atmosferen, heeft in de ruimte de vulkanische producten weggeslingerd, kokend in de zee van gloeiende stoffen. De heer Camille Flammarion is van oordeel, dat er electriciteit bij in het spel is gekomen als gevolg der eruptie, maar niet als oorzaak. Hij denkt, dat het ontvlambare gassen zijn geweest en dat de slachtoffers omgekomen zijn, doordat ze, zooals de mijnwerkers zeggen, “vuur hebben geslikt,” dus dat ze van binnen verbrand zijn. De gassen moeten asch en steentjes of lapilli van zeer hooge temperatuur hebben meegevoerd, en ze moeten een groote hoeveelheid zwavelwaterstof bevat hebben, die door electrische ontladingen plotseling ontvlamd is. Zoo zou men de algemeene en plotselinge ontbranding kunnen verklaren. Het vuur heeft zonder twijfel een krachtig voedsel gevonden in de duizenden hectoliters rhum, bewaard in de magazijnen der stad.
In allen gevalle is het boven allen twijfel verheven, dat geen der ongelukkigen een zwaren doodstrijd heeft gehad. Ze zijn als door een bliksemslag gedood, en de verstikking is onmiddellijk ingetreden; dat blijkt duidelijk uit den stand, waarin sommige lijken zijn gevonden. De dagbladen hebben veel voorbeelden bijgebracht, die deze thans wel als onbetwistbaar aan te nemen stelling bevestigen. Ik zou nog kunnen meedeelen, dat een gendarme het lijk heeft gezien van een vrouw, op een laag bankje gezeten, bezig een banaan te schillen en dat vóór het huis van een dokter men het rijtuig heeft zien liggen tegen den gevel aan, terwijl het paard half verkoold was, maar nog op zijn beenen stond en de koetsier uitgestrekt lag tegen een der achterwielen.
De door het algemeene in brand vliegen ontstane warmte moet een ongehoorde hoogte hebben bereikt. Voorwerpen van glas en porselein, bij de opgravingen voor den dag gebracht, waren week geworden, half gesmolten en verwrongen, zonder toch eenige breuk of scherf te vertoonen; men vond ze op de zonderlingste wijze vervormd. Het aardewerk heeft een metaalglans gekregen, die doet denken aan nieuwerwetsche methoden van bewerking, en onder het puin heeft men borden, kopjes en bekers gevonden, die, oorspronkelijk wit, nu alle kleuren van den regenboog vertoonden.
De eerste geologen, die de ruïnen van Saint-Pierre hebben onderzocht, waren de professoren Hovey en Heilprin uit Amerika. Op denzelfden dag, waarop de telegraaf het tragische nieuws bracht, begon men te New-York te werken, en reeds den volgenden dag werd een vergadering van geleerden gehouden; er werd een schip bevracht en den 15den vertrok de heer Hovey als leider van een wetenschappelijke commissie, die den 19den op Martinique aankwam. Viermaal ondernam men een bestijging van den vulkaan. De heer Heilprin kwam einde Mei en wist tot tweemaal toe den krater te bereiken. De fransche commissie is eerst op 20 Juni aangekomen.
De heer Heilprin, die zeer bekend is door zijn geologisch werk, heeft een groot deel van zijn wetenschappelijke loopbaan gewijd aan de studie der vulkanen, zoowel in Mexico en Guatemala als in de andere vulkanische gebieden van Amerika. Ik vertaal uit zijn rapport, dat dadelijk na zijn terugkomst werd gepubliceerd, deze zinnen: “ De doorgang van de gaswolk of liever van de vernielingshoos, moet op den dampkring de uitwerking hebben gehad van een cycloon; daar dragen de ruïnen van Saint-Pierre de duidelijkste sporen van. Het is moeilijk te beslissen, in hoe ver electrische ontladingen deel hebben gehad aan de verwoesting van de hoofdstad. Vast staat, dat er ontladingen van dien aard hebben plaats gehad; metalen en aardewerk vertoonen duidelijke blijken van de passage van den electrischen stroom.”
Deze geleerde neemt aan, dat de gebeurtenissen, die hebben plaats gehad, vrij belangrijke verhoogingen of verlagingen moeten hebben teweeggebracht in den zeebodem. Er is nog heel weinig ernstig gelood tot nu toe in de buurt van Martinique, Sint-Vincent en de andere eilanden, en de weinige gedane peilingen zouden schijnen aan te duiden, dat er geen merkbare veranderingen vielen te constateeren in ’t niveau der diepte dichtbij de kusten. Maar niettemin is het waar, dat op de kust van Mexico nog kort geleden een ondiepte geconstateerd is op een plek, waar ’t peillood vóór de uitbarstingen van 1902 een diepte van 800 M. aanwees. De heer Heilprin verklaart, dat de Caraïbische Zee het dunste gedeelte van de aardkorst bedekt, en dat de Golf van Mexico haar oorsprong heeft te danken aan een onmetelijke instorting van lang vervlogen tijden. Van dit beginsel uitgaande, zou het verdwijnen van een of meer der vulkanische eilandjes tusschen Sint-Kitts en Sint-Lucia volkomen goed mogelijk zijn.
De heer Lacroix heeft geconstateerd, dat de dampuitstootingen of fumarolen in de Rivière Blanche zich niet enkel aan den vasten wal hebben voorgedaan, maar dat zij tot in zee zijn voorgekomen. Daar, waar zij zich in zee hebben voortgezet, is de onderzeesche kabel gebroken op ongeveer tien mijlen afstands van de kust, zoowel op 5 en op 30 Mei, als op 8 Juli. Toen men den 11den Juni den kabel, gebroken den 30sten Mei, ophaalde uit een diepte van 1200 vadem, was de teer erin geheel week. En op den morgen van den 5den Mei, vóór de catastrophe met de fabriek Guérin, is er een groote hoeveelheid doode visch uit zee komen aandrijven juist in die buurt.
De commandant van de Pouyer-Quertier , werkzaam bij den franschen kabel, spreekt ook van zulke warmteverschijnselen in de diepte van den oceaan en wijst op de betrekking, die er moet bestaan tusschen de hevige zeestroomen, die hij heeft waargenomen en de [ 4 ] vulkanische verschijnselen van die maanden. Bij mijn terugkeer in Europa versterkte een mededeeling over peilingen, in de buurt der Azoren gedaan, tijdens den jongsten tocht van den vorst van Monaco, mij in mijn opvatting, dat de zeebodem hoogst waarschijnlijk sterk bewogen moet zijn geworden, zelfs tot op grooten afstand van de Antillen. De inlichtingen, verstrekt door kapitein Chaves, directeur van ’t observatorium van Ponta Delgada op de Azoren, laten geen twijfel over, of er hebben zich daar stoornissen voorgedaan, al zullen de bijzonderheden ons misschien eerst veel later worden onthuld, als uitkomst van zeer talrijke peilingen en in de gewone rapporten der scheepskapiteins.
De kabel, die de eilanden Terceira en Pico verbindt, is op 8 Mei, den dag der ramp van Martinique, op twee plaatsen, 12 mijlen van elkander verwijderd, gebroken op diepten van 1512 en 1418 M. Eén der uiteinden droeg de duidelijke sporen van een zeer hooge temperatuur.
Onafhankelijk hiervan is een andere waarneming, in den Azorenarchipel gedaan, niet onbelangrijk. Op een diepte van 900 M., waar de normale temperatuur ongeveer 9 graden bedraagt, heeft men een warmtegraad van 13½ graad waargenomen.
Ik ben driemaal te Prêcheur geweest. De verwoesting van dit deel der kust is niet veroorzaakt door opwaartsche drukking van de gassen, maar moet worden toegeschreven aan geweldige stormvloeden en enorme aschregens. Men zou meenen in de woestijn te zijn; op sommige plaatsen zakt de voet in de diepte weg, als bij een wandeling door de duinen aan de Noordzeekusten. De meeste huizen van het vroegere dorp zijn verpletterd, plat gedrukt; hier en daar steekt een matras of een gebroken meubelstuk op uit de aschhoopen. Ik zie, hoe een rail van de tram tusschen Prêcheur en Saint-Pierre verscheiden meubels omhoog houdt.
Door een uitgevallen kozijn aan de voorzij kan men wat er over is van een ingestort huis in oogenschouw nemen. Ik schuif niet zonder moeite door de opening naar binnen in het vertrek, waar plotseling de rust verstoord werd. Duidelijk krijg ik een indruk van de overhaasting, waarin de bewoners hebben moeten vluchten. De vloer met asch bedekt, ligt vol huishoudelijke artikelen, kasboeken, brieven, kleederen. Onder een omgeworpen stoeltje vind ik een beeldje van den H. Antonius van Padua.
Rondom het dorp zijn alle hoogten kaal geworden; de plantengroei is totaal verdwenen. Een onmetelijk lijkkleed van asch, lichtgrijs van kleur, breidt zich uit, zoo ver ’t gezicht reikt, en de enkele boomen, die zijn blijven staan, ontdaan van takken en bladeren, zien er uit als schimmen, spoken en geraamten; het lijkt een veld, nadat den vorigen dag de slag geleverd is.
Toen wij vóór de Rivière Blanche langs voeren en ons bij de Rivière Sèche en de Rivière des Pères ophielden, was de heer Lacroix zoo vriendelijk, mijn aandacht te vestigen op de groote kloof, die van den top van den berg in schuine helling voortloopt tot het strand. Daarlangs banen zich nog bij tusschenpoozen de conglomeraten, door den vulkaan uitgestooten, een weg. Bij een onzer tochten hebben wij het geluk gehad, om acht uur ’s avonds een kleine uitbarsting bij te wonen. De kegel van den Mont Pelé, nu vrij van wolken, vertoonde ons zijn vuurbol, terwijl gloeiende conglomeraten in het ravijn vloeiden. De kegel van den veelbesproken vulkaan, die onder voortdurende observatie wordt gehouden door den heer Lacroix, verandert ieder oogenblik. Nu eens wordt hij hooger, dan lager naar gelang van de optredende uitbarstingen en instortingen. Gedurende mijn verblijf op Martinique had hij een neiging, om in te schrompelen; later heb ik gehoord, dat hij in Maart weer een hoogte van 1566 M. had bereikt. Eens, toen wij met de Jouffroy vóór den berg langs kruisten, hebben wij hem gezien met een spleet door den top, zoodat het leek, alsof twee vingers rechtop in de lucht wezen.
Op een nacht blijven wij bij Carbet voor anker liggen, waarschijnlijk op dezelfde plek, waar Columbus aan wal ging op zijn vierde reis, in 1502. Het dorp heeft zeer weinig te lijden gehad onder de uitbarsting van 8 Mei, want de moordende hoos hield stil bij de eerste huizen; maar de plaats is later verwoest door een enorm hoogen vloed, die op 20 Mei zich heeft vertoond. De zee is toen over een ruimte van 150 M. op het land gestort met golven van ongeveer twee meter hoogte. Er wordt mij een huis gewezen, op welks dak een boot gestrand is. De commandant Dieulafé kwam er den dag na de ramp en voerde naar Fort de France tweehonderd-veertig kustbewoners mee.
Hoe goed kan ik mij, staande op het dek der boot en kijkend naar het wegje, dat Saint-Pierre met Carbet vereenigde, het drama voorstellen, dat daar moet zijn afgespeeld. De bewoners van den buitenkant der stad, doodelijk verschrikt door de zwarte wolk, die zich in hunne richting bewoog, vluchtten allen naar het naburige dorp. De ongelukkigen hebben maar eenige oogenblikken langer in angst geleefd, want zij konden het niet bereiken. Men heeft een massa lijken op dien weg gevonden, allen liggend naar denzelfden kant met het gelaat ter aarde.
In de laatste dagen van Januari zette een toeristenstoomboot uit New-York met honderd-vijftig passagiers, die eerst Sint-Vincent en Sint-Lucia hadden aangedaan, de menschen aan wal tegenover de ruïnen van Saint-Pierre. Plotseling komt er een dichte wolk uit den krater, lost zich op in onmetelijke dampkrullen en werpt steenen en asch uit, gelukkig in de richting van de Rivière Blanche. De heele troep wordt als razend, uit kreten van wanhoop en tracht de booten te bereiken. Een half dozijn stort zich als zinneloos in zee, terwijl een fotograaf uit Sint-Vincent, die aan den tocht deelneemt, maar aan boord gebleven is, op de menigte zijn objectief richt.
Ik wil graag het verwoeste gedeelte in het Noorden van het eiland gaan zien; maar om dat te doen, zal ik een grooten omweg moeten maken. De huurrijtuigen zijn schaarsch op Martinique en zijn over ’t algemeen zoo oud, dat men zich er niet aan durft toevertrouwen; bovendien zijn er in de meeste plaatsen geen hôtels. De gouverneur heeft de buitengewone vriendelijkheid, een rijtuig van de artillerie te mijner beschikking te stellen en laat bevelen geven, opdat ik in alle gendarmerie-kazernes een kamer beschikbaar zal vinden en mijn plaats aan den disch. Dus zal ik de reis kunnen doen onder uitstekende omstandigheden.
De vulkaan, uit zee gezien, met den in ’t midden van den krater gevormden kegel.—Uitbarsting van den Mont Pelé, gezien van Morne Rouge.
Ik trek het eiland dwars door tot La Trinité, en [ 6 ] langs Sainte-Marie, Marigot en Lorrain kom ik den derden dag bij Basse-Pointe. Overal op die route valt de weelderige plantengroei van het land te bewonderen en de vruchtbaarbeid van den grond, waarop alles zou kunnen worden verbouwd, als maar de kolonist aan den eenen en de vlijtige boer aan den anderen kant de plaats wilden innemen van den neger, dien treurigen arbeider. ’t Is waar, dat ik op het laatste deel van het traject wat aanplantingen ontmoet, vooral van suikerriet, en meer vee, dan ik eerst waarschijnlijk had geacht.
Hier ziet men geen spoor van de verwoestingen door den vulkaan; maar te Basse-Pointe begint weer de droevige aanblik. Het dorp is verwoest geworden door geweldige vloeden, veroorzaakt door de overvloedige regens, die in de maand Mei op de uitbarstingen zijn gevolgd. Daar alle plantengroei op de hellingen van den berg verdwenen was, heeft het door niets tegengehouden water het tufgesteente in beweging gebracht, evenals de conglomeraten en de steenen, heeft boomen ontworteld en den grond opgebroken. De stroomen hebben de huizen doen instorten, terwijl ze hoopen steenblokken en boomstammen voortstuwden, en de bedding der rivier is opgevuld tot een hoogte van bij de 5 M. Ik zie huizen, waarvan alleen het dak boven den verschrikkelijken chaos opsteekt. Op het strand heeft de neergestorte massa belangrijke inzakkingen teweeggebracht, zoodat de delta grooter is geworden; de baai is over een lengte van 120 M. volkomen verstopt geraakt. De bewoners van het dorp hebben zich kunnen redden met uitzondering van een vrouw, die ziek te bed lag.
Langs een vrij bezwaarlijken weg bereik ik het dorp Ajoupa-Bouillon, den 30sten Augustus tegelijk met Morne-Rouge verwoest door een nieuwe en vreeselijke uitbarsting van den Mont Pelé. De beide plaatsen, met nog een paar andere uit de buurt, zijn in een enkel oogenblik overdekt geworden met stortvloeden van kokend slijk en water; de eerste buitendien nog getroffen door een massa steenen en heete asch. Deze ramp heeft aan ongeveer 1500 slachtoffers te Morne-Rouge het leven gekost en aan 400 te Ajoupa-Bouillon. In laatstgenoemd dorp is het zuidelijk deel gespaard gebleven, en enkele bewoners hebben, ondanks de raadgevingen, hun bij herhaling toebedeeld, hun huizen weer betrokken. Ik heb gelegenheid, met een van hen te praten, een man, die, in zijn huisje opgesloten, de ramp heeft overleefd.
De wolk, die volgens hem bestond uit heete asch en kokend water, zonder eenige toevoeging van steenen, kwam van den berg naar beneden met verwonderlijke snelheid, alles wat zij op haar weg vond, op zij schuivend en vernielend. Veel menschen werden oogenblikkelijk verstikt; anderen kregen afgrijselijke wonden, waarin de asch een korst vormde. Er waren er, die neus en ooren hadden verloren en verscheiden van deze ongelukkigen bezweken na eenige dagen van afschuwelijk lijden. Als men zich tusschen de ruïnen beweegt en een blik werpt op de hoopen puin, is het, of men de uitwerking van een cycloon vóór zich ziet. Er zijn huizen totaal versplinterd, alsof ze in een vijzel waren fijngestampt.
Van Morne-Rouge, dat coquette dorpje, dat ieder toerist vroeger ging bezoeken, is nu niets anders over dan een deel der kerk en een paar huizen.
Voordat ik Lorrain weer bereikte, hield ik mij te Assier op, waar de heer Lacroix een tweeden post heeft opgericht, om den gevaarlijken buurman te kunnen observeeren. Het hoofdobservatorium is bij Fond-Saint-Denis op een hoogte, van waar men het verwoeste gebied geheel beheerscht; het is een soort van kazemat, een echt fort, met den ingang natuurlijk aan de van den vulkaan afgekeerde zijde. Men kijkt er op een deel van den krater, en onophoudelijk wordt de bewaking volgehouden. Elken dag wordt een bulletin naar Fort de France getelefoneerd, waar het wordt aangeplakt en van waar het wordt bekend gemaakt in alle gemeenten van het eiland.
Toen ik in Assier was, stond de post onder leiding van den franschen zeeofficier Le Cerf, die zoo vriendelijk was mij te vergezellen op mijn tocht door de omstreken. Ik daal zelfs af in de kleine onderaardsche schuilplaats, waarvan de toegang door een zeer stevige steenen deur is afgesloten en die in geval van onraad dienst moet doen. Nog had ik het geluk, te Assier bij toeval den top vrij van damp te zien; maar de beide vingers zijn verdwenen; ik zie nu slechts een reuzensuikerbrood, dat opsteekt in de lucht.
De brave gendarmen deelen mij, zoowel te Lorrain als op de andere plaatsen, waar ik hun gastvrijheid heb genoten, zeer aangrijpende bijzonderheden mee omtrent allertreurigste tooneelen, die zij hebben bijgewoond. Hun taak is zwaar geweest en hun toewijding is alle lof waard. Velen van hen zijn omgekomen, zoowel te Saint-Pierre als te Morne-Rouge, en herhaaldelijk hebben zij geweervuur moeten doorstaan van plunderende benden. Bedreigd door den vulkaan en tevens door de gloeiend heete en gespleten terreinen, waar zij van den morgen tot den avond moesten bezig zijn en vaak ook ’s nachts, gebroken van vermoeienis, waren zij maar blij, als ze hier en daar een gewonde ontdekten, die nog door dadelijke hulp misschien te redden was. Als deze flinke kerels er niet waren geweest, zou er veel meer geplunderd zijn, en tal van ongelukkigen, die geen hulp kregen en geen lafenis, zouden omgekomen zijn, zonder dat een menschenoor hun klachten en hun smartkreten opving. Het ambt van gendarme in de koloniën is een moeilijke post, vooral omdat men ieder uur en in allerlei weêrgesteldheid naar groote afstanden kan worden geroepen, en eerst na zes jaren dienst heeft deze bescheiden landsdienaar recht op een verlof van zes maanden, terwijl de kantoorman, eenige uren per dag over zijn lessenaar gebogen, en bijna altijd door de politiek in beslag genomen alsook door de zorg, zijn sigaret niet te laten uitgaan, eindelooze malen verlof krijgt...... tot herstel van gezondheid!
Mijne vrienden, de gendarmen, vinden nog den tijd, om in hun vrije oogenblikken een tuintje in orde te houden en een formeel tegenbewijs te leveren tegen de bewering van de ledigloopers, dat het klimaat niet geschikt is voor het kweeken van europeesche groenten. Ik zie die echter niet enkel groeien, maar ik proef ze aan den disch, zoowel knolletjes als doperwten, tomaten, salade, wortelen, kool en druiven zelfs. [ 7 ]
“En de slang, de beruchte Trigonocephalus, de gevaarlijke met den driehoekigen kop, die eertijds altijd op Martinique onderwerp van gesprek was, komt die nog evenveel voor als vroeger?” vroeg ik op een dag aan een brigadier, die mij vergezelde op een uitstapje te paard, waar we een met dicht struikgewas bezet terrein hadden te passeeren .
“Veel minder dan vroeger ,” zei hij mij, “sedert men hier en op Sint-Lucia den ichneumon heeft ingevoerd, die onrustbarend snel in aantal toeneemt en een ware slachting aanricht onder de gevaarlijke kruipende dieren. Maar diezelfde ichneumon, die geen slangen genoeg meer vindt om te verslinden, begint nu kippen te verorberen en wordt de schrik van den landbouw.”
De weg van Lorrain naar La Trinité is zeer schilderachtig en loopt aan dezen kant van ’t eiland langs de altijd fel bewogen zee. Vaak is Marigot het eenige punt aan deze kust, waar men aan land kan gaan. Toen ik er passeerde wendde zich een schoener naar de baai; maar de vlag, juist door een beambte aan de haven geheschen, geeft aan, dat ze moet terugkeeren. Mijn koetsier vertelt mij, dat men dikwijls, om fusten rhum te kunnen inschepen, ze in zee moet werpen en ze dan met een boot al duwend naar het schip moet brengen, waar ze aan boord worden genomen. Na de verwoesting van Saint-Pierre hebben verscheidene in deze streken gevestigde planters van suikerriet het plan opgevat, een nieuwe stad in ’t leven te roepen op de oostkust of ten minste de inrichting van een groote haven te La Trinité te ondernemen. Ik heb echter ter plaatse vernomen, dat men hiervoor weinig steun vindt bij de autoriteiten. Maar wat zou een spoorweg, die Fort de France met de oostkust verbond, groote diensten bewijzen en wat zou hij een zegen zijn voor de ontwikkeling der kolonie! Helaas! De spoorwegen worden, naar het schijnt, op dit arme Martinique nog ad calendas graecas verschoven.
Ik word te Sainte-Marie verwacht door een vriendelijken planter, die mij te déjeûneeren heeft gevraagd, en die vóór den eten mij zijn groote bezitting rond leidt. Hier zie ik ten minste wijde velden suikerriet en word er vervoerd in een klein wagentje op rails met smal spoor, dat “truc” heet en door een muilezel wordt getrokken. In dit gastvrij huis ben ik in gezelschap met een eerbiedwaardig grijsaard, die met zijn vrouw en twee dochters bij zijn schoonzoon inwoont, eigenaar van de suikerplantage. Hij is wel echt een slachtoffer van de uitbarsting van den vulkaan, een door de ramp getroffene, zooals ik er verscheiden in de laatste weken heb ontmoet, volkomen geruïneerd door het gebeurde, vóór de catastrophe een welvarend man, thans tot den bedelstaf gebracht. Zijn bezitting te Prêcheur is geheel verwoest, en de ongelukkige lijdt alleen geen gebrek, omdat de familie zich over hem heeft ontfermd.
Weldadigheid is hier op schitterende wijze aan den dag gelegd, zoodra de berichten van de ramp de harten luider hebben doen kloppen door de gansche wereld, en millioenen zijn gegeven, om de ongelukkigen te helpen. Wie zijn echter de werkelijk door de ramp getroffenen, en welke sommen heeft men aan hen uitgekeerd? En daarentegen, wie hebben ’t meest geprofiteerd van de algemeene edelmoedigheid?
Een zeer sectarische geest heeft bij de uitdeelingen den toon aangegeven. Vóór zij hulp verleenden, onderzochten de ambtenaren niet, hoe de gesteldheid van het slachtoffer, maar welke zijn politieke overtuiging was, want alles is politiek in dit arme land, en de blanke bevolking, die gestadig in aantal teruggaat, wordt overstemd door de meer en meer veldwinnende negerklasse. Die menschen zijn kiezers vanaf den man, die eenig onderwijs genoten heeft, tot den eersten den besten straatslijper, die u onbeschaamd aanstaart, die allerlei gebreken heeft, niets liever wil dan stelen en wiens traagheid en onverschilligheid aan het ongeloofelijke grenzen. De uitbarstingen van den Mont-Pelé zijn een bron van inkomsten geworden voor die bende leegloopers, die maar al te blij zou zijn, als zoo’n ramp zich herhaalde.
Wat hebben zij, met uitzondering van een klein aantal van hen, verloren? In ’t geheel niets, omdat zij niets bezaten dan de enkele vodden, die zij om zich hadden hangen en omdat hun behoeften zeer beperkt waren; zij zijn plotseling welvarend geworden doordien zij gratis voedsel, woning en kleeding kregen. Een schip, dat van Fort de France kwam, heeft geen arbeiders kunnen krijgen, om de lading te lossen, want de door de ramp getroffenen weigerden te werken, zelfs voor vier francs per dag. Een boot, uit Amerika gekomen met levensmiddelen, verkeerde in hetzelfde geval; de bemanning heeft toen zelve het werk moeten verrichten. Daarentegen vonden de toeristen altijd gidsen gereed, zooveel ze maar verlangden, om hen te vergezellen naar de ruïnen van Saint-Pierre; dat was een middel om op de verboden terreinen te komen en daar ongemerkt hun slag te slaan.
De politiek, de verkiezingen, ziedaar de spil, waar alles om draait. Er moesten den 9den Mei verkiezingen te Saint-Pierre plaats hebben; men wilde niet, dat de bevolking de stad zou verlaten ondanks het dreigende gevaar. De commissie van geleerden(!) stelde haar gerust en beweerde, dat er niets te vreezen was. De verwoesting van de fabriek Guérin, de hevige overstroomingen van de Rivière Blanche, de ontploffingen in den vulkaan, al die onrustbarende voorteekenen, die het een na het ander zich voordeden, waren onbeteekenende incidenten. En den volgenden dag waren tweeduizend blanken, kooplieden met hun gezin, zij die tezamen het crediet en de traditie in de stad vertegenwoordigden, de slachtoffers der gruwelijke ramp geworden.
Bij mijn vraag aan verschillende blanken en creolen, hoeveel zij ontvangen hadden van de weldadigheidsmillioenen, was het antwoord steeds precies hetzelfde: niets, volstrekt niets. Ik heb te Fort de France een ouden planter gesproken, dien ik op een vorige reis had ontmoet, en die nu geheel geruïneerd was. Hij mocht zich gelukkig rekenen, omdat hij een bescheiden plaats als employé in een handelshuis had gekregen, terwijl een neger, die vroeger bij hem in dienst was geweest en die nooit een stuiver had bezeten, thans in omstandigheden verkeerde, die hij zich nooit had kunnen droomen, in zijn soort een renteniertje met een huis en twee hectaren gronds. En hoeveel van de millioenen is er gebruikt voor de verkiezingspropaganda? Zelfs gedurende de ramp en daarna waren de autoriteiten vol van dit eene: de verkiezingen.
Alleen de inboorlingen hebben van het vette hapje [ 8 ] geprofiteerd; beheerders van de fondsen hebben een deel van den buit weten te bemachtigen. Een dorpsburgemeester, verkiezingsagent, die op den voorgrond trad, had de opdracht gekregen, zorg te dragen voor het onderhoud van twee duizend slachtoffers der ramp; hem werden zeventig centimes per hoofd en per dag verstrekt. Die weldoener tegen contante betaling wist het zoo in te richten, dat hij ze in ’t leven hield met twee of drie stuiver per dag en aldus vergaarde hij een aardig spaarpotje voor zijn ouden dag.
Ruïnes van een rumfabriek.
De tegenwoordige gouverneur, de heer Lemaire, van wien het alle eerlijke menschen spijt, dat hij niet vroeger is gekomen, om den Augiasstal te reinigen, heeft een zware taak, en hoewel hij de goedkeuring wint van allen, die belangstellen in den vooruitgang der kolonie, staat hij bloot aan de aanvallen der pers, die hem heftige beleedigingen toevoegt. Ook komt hij natuurlijk in botsing met de leegloopers, die bij de anarchie van eenige maanden zijde hebben gesponnen. Zijn plaats daar is geen sinecure, dat heb ik kunnen waarnemen gedurende de maand, toen ik op het eiland vertoefde.
Het is mij dikwijls gebeurd, dat ik aangesproken werd door een neger of een negerin, die een aalmoes vroeg. Die lastige wezens zeggen dan met huilerige stem, dat ze tot de verongelukten behooren, en hebben mogelijk gewoond ergens heel ver van het tooneel der ramp verwijderd. Men zou meenen in het Oosten te zijn, waar altijd “baschish” wordt gevraagd.
De gouverneur is met allen mogelijken ijver zich gaan toeleggen op het stichten van nieuwe dorpen en centra van landbouw voor wie werken willen en zich weer een positie willen veroveren. Er zijn daarvan reeds zes of zeven, en ik heb aan de voornaamste een bezoek gebracht. In het begin was het aantal zwarten van goeden wille heel klein; ze gaven de voorkeur aan een bedeeling in geld, waarbij ze in luiheid hun dagen konden slijten. Maar toen ze zagen, dat de tijd van giften en gaven voorbij was, heeft een zeker aantal van hen besloten, de spade ter hand te nemen en onder goed ingericht toezicht het huis, de gereedschappen en het hoekje grond te aanvaarden, die hun gratis worden verstrekt. Te Tivoli, op den weg naar Balata, ga ik door een gloednieuw dorp, van ongeveer 150 H.A. oppervlakte, waar een duizendtal inwoners over 170 zindelijke huisjes zijn verdeeld.
Daar ik het Zuiden van Martinique niet ken, neem ik met ingenomenheid de uitnoodiging aan van den heer Lemaire, om hem te vergezellen op een inspectiereis, die hij heeft te maken. Aan boord van de Jouffroy begeven wij ons naar Trois-Ilets en naar Anse d’Arlet. Het eerste is de geboorteplaats van Joséphine de Beauharnais; op eenigen afstand van het dorp wijst men u nog het nu geheel vervallen huis, waar zij het eerste levenslicht aanschouwde, terwijl de oude dorpskerk het graf van haar moeder bevat. De streek is weinig bewoond en ik ontdek slechts schaarsche sporen van landbouw, ofschoon men kan zien, dat de grond overal vruchtbaar is. Als ik het laatste jaarverslag van de kolonie opsla, vind ik slechts een opbrengst van 40 millioen kilo suiker, 14½ millioen liters tafia en rhum en bijna ½ millioen kilo cacao. Anders niets. Dit diepe verval staat niet met economische toestanden in verband, maar met traagheid en gebrek aan geest van initiatief bij de bewoners. [ 9 ]
Te Trois-Ilets stelt de maire aan den gouverneur de eenige vrouw voor, die de ramp van Saint-Pierre heeft overleefd. Aan den buitenkant der stad wonend en verschrikt door de nadering der wolk, heeft zij zich in haar huis gebarricadeerd en is onder een tafel flauw gevallen. Tot bewustzijn gekomen, zag ze alle leden van haar gezin dood om haar heen liggen. Ofschoon ze hevig gebrand was, is ze door de zorgen, die men aan haar heeft besteed, ten slotte behouden gebleven. In zulk een ongelukkige kan men belang stellen; zij is wat anders dan die lastige individuen, die mij vervolgden met hun eeuwig: “Een kleine gave! Door de ramp getroffen! enz.”
Kingstown, de hoofdstad van Sint-Vincent.
Te Anse d’Arlet heb ik, terwijl de gouverneur een onderhoud heeft met de dorpsautoriteiten, nog een mooie gelegenheid voor zedestudiën. Op drie verschillende plaatsen passeer ik groepjes, die in levendig gesprek zijn. Het onderwerp der discussie is niet moeilijk te raden, ’t is altijd politiek, hun eenig stokpaardje, waarop zij van ’s morgens tot ’s avonds draven. Als ik dan, bij het aanhooren van de verhandeling van een ouden neger, niet nalaten kan te glimlachen, werpt de man mij een woedenden blik toe en voegt erbij: “Ik zeg, wat ik wil; ik ben even goed kiezer als jij.” Wanneer zal men in regeeringskringen eens begrijpen, dat het stemrecht, aan al die zwarten geschonken, een anomalie, een dwaasheid is, en dat de politiek de kanker is, die knaagt aan de ontwikkeling en de welvaart der arme koloniën?
Als de neger van Martinique nog alleen maar de geïncarneerde luiheid vertegenwoordigde, zou men hem kunnen beschouwen als een drukfout in het boek van de natuur, maar dit treurige product meent, dat hij onze gelijke is en de wetten stijven hem in die opvatting, want zij erkennen hem als zoodanig. Hij is kiezer, dit wezen zonder opvoeding en onderwijs, verstoken van zedelijkheidsgevoel en van wat niet al meer! Wat doen de Engelschen en Nederlanders er toch goed aan, dat zij hen op hun rechte waarde schatten, dat ze in de rechtbanken slechts europeesche magistraatspersonen plaatsen, aan de inboorlingen geen stemrecht verleenen en ’t stellen zonder Eerste en Tweede Kamerleden uit de koloniën!
Nadat ik alle ellende en alle gruwelen van de ongeëvenaarde natuurramp met de gruwelijk vele sterfgevallen heb gezien, rust ik drie dagen uit op een ideaal eiland, Trinidad, dat een zeer gunstige tegenstelling vormt met het pas verlaten oord. Ik vind er een zeer comfortabel hôtel, goede rijtuigen, electrische trams, een politie op zijn europeesch, die den neger in bedwang weet te houden. Een uitstekende boot, annex aan de Royal Mail , brengt mij vervolgens naar Tabago, daarna naar Grenada en ten slotte naar Sint-Vincent, waar een ramp, gelijk aan die van Martinique, bijna de helft van het eiland heeft verwoest.
Sint-Vincent is een der kleinste eilanden van de Antillen; het is slechts 27 K.M. lang van ’t Noorden naar het Zuiden en de gemiddelde breedte bedraagt maar 17 K.M. Na van Grenada te zijn vertrokken, vaart men langs een geheele reeks van kleine, slechts zeer schaars bewoonde eilandjes. De hoofdstad van Sint-Vincent, Kingstown, ligt op het zuidelijk uiteinde; het is een onbeteekenend stadje. Buiten Château-Belair op de westkust en Georgetown op de oostkust, heeft het eiland enkel nog een paar kleine dorpjes; de totale bevolking blijft nog een weinig beneden vijftig duizend zielen.
In vroegeren tijd waren de suikerplantages er betrekkelijk bloeiend; nu beteekenen ze weinig. De planters doen in hoofdzaak aan den verbouw van arrowroot; het zetmeel van den wortel wordt gebruikt bij de bereiding van cacao en chocolade en [ 10 ] doet in de apotheken dienst; wat het eiland aan maniok, cacao en vruchten oplevert, is van weinig belang. Nauwelijks een derde van den grond is in cultuur, ook al doordien een groot gedeelte van het eiland ingenomen wordt door een vulkanenketen, waar op vele plaatsen de natuur een woestijnkarakter draagt. Verscheiden toppen reiken tot een hoogte van 600 à 1000 M; de voornaamste, de Soufrière, in het Noorden, juist op dezelfde plek als de Mont-Pelé op Martinique, bereikt 1130 M.
De eilanden Grenada en Sint-Vincent hebben denzelfden gouverneur, die om beurten op het eene en het andere eiland verblijf houdt, het meest op Grenada. Tijdens zijn afwezigheid wordt de leiding der staatszaken toevertrouwd aan een administrateur, die in het gouvernementshuis woont. Ik haast mij, den heer Cameron een visite te brengen, want de gouverneur, Sir Robert Llewellen is op het oogenblik op Grenada geïnstalleerd, en hem den brief ter hand te stellen van het ministerie van koloniën te Londen, mij in zijn welwillendheid aanbevelend. De heer Cameron stelt zich op de hoffelijkste manier te mijner beschikking en biedt mij in het regeeringsgebouw gastvrijheid aan.
Om in het verwoeste gebied te komen, zal ik mij in een boot naar de westkust hebben te begeven tot Château-Belair, en later per rijtuig moeten gaan naar Georgetown op de oostkust, waarbij ik het eiland op het breedste gedeelte doortrek, van de kust die onder den wind is tot de windkust toe. Ik zal dezen keer reizen, niet met den beminnelijken heer Lacroix, maar met een geleerden Duitscher, den heer Sapper, 1 dien ik reeds op Martinique had ontmoet en die op een studiereis naar de beide eilanden is uitgezonden, nadat hij de vulkanen van Guatemala heeft bezocht. Wij hebben het noodige proviand meegenomen, en wij vertrekken vroeg in den morgen uit Kingstown in een roeiboot met krachtige mannen aan de riemen.
Terwijl we dicht langs de kust voeren, kreeg ik een indruk van de geweldige schokken en woelingen, waarvan Sint-Vincent het tooneel moet zijn geweest in ver achter ons liggende eeuwen. Het eiland is eerst in 1498 door Columbus ontdekt, en de geschiedenis gewaagt slechts van één hevige uitbarsting in 1812. Hier heeft men mij evenals op Martinique boeken laten zien en geschriften, die van den Soufrière en den Mont-Pelé spreken als van uitgedoofde vulkanen!
Wij gaan voorbij lagen lava van vele meters hoogte, in twee verdiepingen liggend, waartusschen een laag plantengroei duidelijk aantoont, dat er waarschijnlijk eeuwen zijn verloopen tusschen de vorming van het eerste plateau en die van het tweede.
Op enkele plaatsen bevat de compacte massa tufgesteenten en groote steenen, hoopen asch, tot een vaste substantie geworden, zelfs zoogenaamde bommen, gloeiende kogels, als de vulkaan ook verleden jaar heeft uitgeworpen. Het is gemakkelijk te zien, dat die vroegere uitbarstingen gepaard zijn gegaan met sterke lavastroomen, ’t geen in 1902 noch hier, noch op Martinique het geval is geweest.
Wij komen te Château-Belair. Er is geen hôtel, maar toch een woning voor vreemdelingen, een rest-house, als de Engelschen zeggen. Het ziet er zeer zindelijk uit en dient tot verblijfplaats voor de weinige vreemdelingen, die aankomen, alsook tot politiebureau, post- en telegraafkantoor. Een vriendelijke bediende brengt mij in een behoorlijke kamer, pakt mijn voorraad uit en voltooit het menu van mijn maaltijd met versche eieren en thee. De duitsche geoloog geniet gastvrijheid bij een wesleyaanschen geestelijke, die in de plaats woont en brengt den avond met zijn gastheer door, waarbij zij samen toebereidselen maken voor de bestijging van den Soufrière op den volgenden dag. Daar ik de volharding en het uithoudingsvermogen van den echten Alpenbeklimmer mis en noch den moed, noch den wensch heb, mij te wagen aan een zoo gevaarlijke expeditie, zal ik slechts tot een zeker punt met hen meegaan. Ik ben bij ’t eerste aanbreken van den dageraad al bij den steiger, waar het bootje ons wacht.
Weer een lavakust met veel bazalt; iets verder doen zich plateaux voor, vol asch, waarop de resten van een paar fabrieken zijn te zien, verwoest bij de uitbarsting van 7 Mei. De roeiers zetten ons af in een bocht, en wij beklimmen een wand, uit min of meer vast geworden asch bestaande, en waarin wij treden uithouwen met onze houweelen, steunend op onze stokken. De top van den vulkaan is in dampen verscholen, en de hellingen zijn verlengd in een dikke laag asch, die buitendien de geheele vlakte overdekt.
De asch is over ’t algemeen van een grijze kleur, hier en daar vrij donker van tint en is afkomstig van de laatste uitbarstingen. Die van 7 Mei had juist de parelgrijze kleur der asch van den Mont-Pelé, ook bij latere uitbarstingen steeds die tint vertoonend, en voelt bij aanraking verrassend zacht aan, zoo iets als poudre de riz. Veel asch van den Soufrière uit de maanden Juni, September en October is korrelig; ik heb er in de buurt van Georgetown wel opgeraapt, die den indruk maakte van jachthagel. Sedert ik in Europa ben teruggekeerd, is er nog op Sint-Vincent een vrij hevige uitbarsting geweest, namelijk den 22sten Maart. De gouverneur heeft mij een staaltje gestuurd van de toen in de stad Kingstown zelve gevallen asch; die was heel fijn, bijna zwart en vertoonde een lichten metaalglans.
Ik ben één en al verbazing over de woestijn, die zich naar alle kanten uitstrekt, en een paar uur lang loop ik in verschillende richtingen, voorzichtig om de spleten, die de grond vertoont. De hevige regens van zomer en herfst hebben de enorme laag asch gescheurd en gespleten en in die massa, die daar zich uitbreidt, zoo ver het oog reikt, hebben ze op sommige plaatsen echte kloven doen ontstaan. Mijn metgezellen zijn al lang weggegaan met een zak op den schouder en den met ijzer beslagen stok in de hand. Ik bereik weer het strand, en mijn roeiers krijgen, nadat ze mij naar Château-Belair hebben teruggebracht, de opdracht, naar de baai terug te keeren en de terugkomst van de bergbestijgers af te wachten.
Château-Belair, dat gespaard was bij de uitbarsting van 7 Mei, daar die haar uitwerking had doen gevoelen [ 11 ] drie kilometer meer naar het Noorden, is minder gelukkig geweest een veertien dagen later. Een regen van gloeiende brokken en steenen heeft alle daken vernield, maar ze waren bij mijn bezoek al voor het meerendeel vernieuwd. Er zijn geen dooden gevallen, wel werden velen gewond. Het verwoeste deel van Sint-Vincent wordt begrensd door een lijn, die bijna recht van ’t Westen naar het Oosten loopt. Het geheele noordelijke deel, dat ik op 45 procent van ’t eiland schat, is totaal verwoest; het zuidelijk gedeelte, dat dan 55 procent zou zijn, is ongedeerd gebleven. De verwoeste oppervlakte wordt op 48 vierkante mijlen geschat door professor Hovey, terwijl hij haar op Martinique op 36 rekent. De engelsche mijl is 1609 M.
Deze schatting ten opzichte van Martinique leidt mij tot de opmerking, dat men zich gewoonlijk een zeer overdreven denkbeeld vormt van de afmeting der verwoeste streek. Dat stuk is voor de totale oppervlakte van Martinique, wat Bretagne en een deel van Normandië voor heel Frankrijk zouden zijn.
Toen ik tegen zonsondergang eens naar den horizon keek, zag ik bij de bocht van een rots de boot, die de beide moedige onderzoekers thuis bracht. Terwijl de heer Sapper zijn zak met vulkanische materie, op den tocht verzameld en die minstens 25 K.G. weegt, neerzet, vertelt hij mij bijzonderheden van de gevaarlijke bergbestijging. De krater, dien hij met zijn metgezel bijna geheel is rondgetrokken, heeft zich nog al genadig getoond in dien zin, dat een luchtstroom, die de nevels verjoeg, de kanten heeft blootgelegd. De uitbarsting heeft inderdaad plaats gehad uit den oudsten krater, den grooten.
De monding is ongeveer 5 K.M. in omtrek en 150 M. diep; vroeger zag men in de diepte een melkkleurig meer.
Hoewel de uitbarstingen van Mei het hebben geledigd, heeft zich sedert dien tijd een ander meer gevormd, dat naar schatting 600 of 630 M. boven het niveau der zee moet zijn gelegen. De kleur van het water is zwartachtig door de massa asch, die erin uitgestort is. Op eenigen afstand van den grooten krater is er een kleinere; die werkte in 1812 bij de uitbarsting van den Soufrière, de laatste eruptie vóór de groote ramp van 1902.
De heer Sapper had de aanwezigheid geconstateerd van verscheiden fumarolen in den omtrek van den krater, en hij had zich op één plek omringd gezien door uit den grond opstijgende verstikkende dampen. Datzelfde was waargenomen door de geleerde Amerikanen, de professoren Hovey en Heilprin, die beiden bij herhaling den vulkaan hebben bestegen tijdens hun verblijf op het eiland, in Mei en Juni.
Wat de hoeveelheid asch betreft, op ’t eiland Sint-Vincent gevallen, die is veel grooter dan de massa, die het noorden van Martinique heeft bedekt. Ik zal er later iets van zeggen bij het bezoek aan de omstreken van Château-Belair. Een engelsch schip, dat zich 275 mijlen ver naar het Zuiden bevond, acht uur na de uitbarsting van 7 Mei, heeft op het dek een halven centimeter hoogte opgevangen, en een amerikaansch zeilschip bijna één centimeter, toen het den dag na de uitbarsting van 6 Juni zich 102 mijlen ten westen van Martinique bevond. Drie uren lang voer dat schip door een wolk van stof. De heer Hovey, die denzelfden dag te Georgetown was, heeft die wolk gezien en schat haar hoogte op meer dan 2000 M. boven de zee. Schokken, door de uitbarsting veroorzaakt, zijn waargenomen tot Sint-Kitts en Trinidad.
De gouverneur, dien ik later het genoegen heb gehad op ’t eiland Grenada te ontmoeten, heeft mij verteld, dat hij op 7 Mei aan zijn schrijftafel zat, toen de eerste uitbarsting van den Soufrière weerklonk. Hij meende, dat het een oorlogsschip was, dat onverwachts aankwam en ’t gewone kanonschot loste. Maar toen de donderslagen aanhielden, vroeg hij den persoon, die bij hem zat te werken, eens te gaan informeeren, “of er een heel eskader was gekomen!” De geleerden zijn het er nog niet over eens, hoe hoog de asch in de lucht is geslingerd, en de beweringen van de enkele waarnemers, die op beide eilanden de formidabele uitslingering van die stoffen hebben gezien, zijn niet afkomstig van in voldoende mate betrouwbare personen, om de juiste kromme te kunnen aangeven.
Maar vast staat, dat die asch tot ontzagwekkende hoogte is opgedreven, en dat zij boven de grens, waar de passaatwinden merkbaar zijn, gedreven is geworden in een geheel tegenovergestelde richting. Als de asch slechts tot matige hoogte was opgevoerd, zouden de winden, die in het gebied der Antillen heerschen, haar naar het Westen hebben gestuurd, terwijl juist het ten oosten gelegen Barbados er het diepst onder bedolven is geworden.
Een geneesheer op dat eiland, verbaasd over de hoeveelheid asch, die op zijn grond viel, breidde een beddelaken uit over een grasveld, in zijn tuin. Twee dagen later kon hij, na de grijze massa, die op het laken lag, te hebben verzameld en gewogen, gemakkelijk uitrekenen, hoeveel asch in datzelfde tijdsverloop op het geheele eiland moest zijn gevallen. Hij kwam tot de slotsom, dat het twee millioen ton geweest moet zijn. Sint-Lucia, ten noordoosten van Sint-Vincent gelegen, heeft asch opgevangen zoowel van den Soufrière als van den Mont-Pelé, en bij de hevige Soufrière-uitbarsting van 3 September bleef de helft van Martinique nog den geheelen morgen van den volgenden dag in een halve duisternis gehuld door de onmetelijke stofwolk, die van Sint-Vincent erheen overwoei.
Ik heb een aanbevelend schrijven voor een planter, tijdelijk gevestigd dichtbij Château-Belair, wiens bezitting voor een deel verwoest is geworden bij de ramp van 7 Mei. Die vriendelijke eigenaar, de heer Macdonald, dezelfde die den heer Hovey vergezelde bij diens eerste bestijging van den Soufrière, is zoo goed met mij een rit te paard te doen ten noorden van het dorp. Wij brengen een bezoek aan de plaatsen, waar vroeger de dorpen Richmond en Waliboe hebben gelegen aan rivieren van denzelfden naam. Er is geen spoor meer over, noch van de rivieren, noch van de dorpen; alles is begraven geworden onder diepe aschlagen, nadat het vuur de huizen had verteerd in een even heftige en plotselinge ontbranding als bij Saint-Pierre zich had voorgedaan. Toch hebben in deze streken de bewoners zich bijtijds kunnen redden met uitzondering van een klein aantal ongelukkigen, die bij de ramp het leven hebben gelaten. [ 12 ]
In de beide dorpen zie ik de overblijfselen van suikerfabrieken, waarvan alleen een paar brokken muur nog staan en waarbij het verbogen en geroeste ijzerwerk omhoog steekt uit den chaos. Onmiddellijk bij de fabriek te Richmond ziet men de ruïnen van de woning des eigenaars. Wij hebben op sommige plaatsen ware duinen te beklimmen; de asch ligt enorm hoog opgestapeld. De heer Macdonald wijst mij een berg asch van wel twaalf meter hoog. De meeste der hoopen staan als heuveltjes op een vroeger geheel vlak terrein; verderop zie ik heele aschvelden met bobbels en hoogten en ook met breede, diepe spleten, veroorzaakt door de stortregens van de laatste maanden van het jaar. Ze zijn elders weer door de regens, waar een felle zonneschijn op volgde, veranderd in een harde, weerstandbiedende substantie.
Mijn geleider deelt mij veel bijzonderheden mee over de reeks verschijnselen, die de laatste maanden zich op ’t eiland hebben voorgedaan. Hij is er steeds gebleven en heeft sedert de eerste uitbarsting in Mei het eiland in verschillende richtingen doorkruist. Het geheele noordelijke gedeelte is verwoest en is nu te vergelijken bij een onmetelijk braakliggend terrein. Daar woonden nog afstammelingen van den ouden volksstam der Caraïben, waarvan ook eenige weinige vertegenwoordigers op Sint-Lucia en Dominica wonen. Op den 7den Mei en volgende dagen heeft de regen van asch en kokend water eigenlijk onafgebroken voortgeduurd. Het water van de zee was zoo warm in de buurt van Sint-Vincent, dat een schipper, die zich op twee mijlen afstands van de noordkust bevond, zich de hand bijna brandde, toen hij de temperatuur van het water eens wilde onderzoeken. Tallooze doode visschen lagen in mijlenlange rijen aan de oppervlakte. Zij moeten evenals op Martinique door onderzeesche uitbarstingen gedood zijn.
De stoffen, die in September uit den vulkaan zijn gekomen, waren van uiteenloopenden aard. Behalve lapilli, de slakken, die er als steentjes uitzien, waren het asch en steenen en conglomeraten, terwijl men uit den hoofdkrater een breeden stroom van een geelachtige stof heeft zien komen, hoofdzakelijk uit zwavel bestaande. Die vloeibare massa ging in breede, zigzaglijnen bij den berg neer en liep in zee, waar zij ten gevolge harer hooge temperatuur een dof gesis veroorzaakte en wolken damp deed opstijgen. De zee was over een onmetelijke oppervlakte geel en geleek ’s nachts op een stroom van zilver. Volgens een reiziger, dien ik op Sint-Lucia ontmoette en die zich aan boord bevond van een engelsche paketboot, was de aanblik van die vloeibare massa’s, die langs de zijden van den vulkaan zich voortbewogen, allermerkwaardigst. De maan en de sterren wierpen er een zilveren schijnsel over; het leek, of men in Zwitserland was, waar ’s avonds de watervallen worden verlicht met Bengaalsch vuur. Eerst hield men die brandende massa voor lavastroomen, en eerst later heeft men ingezien, dat bij geen der uitbarstingen van het vorige jaar lava zich heeft vrijgemaakt, noch uit den Soufrière, noch uit den Mont-Pelé.
De ontploffingen, waarmee de uitbarstingen van de maand September vergezeld gingen, zijn zoo hevig geweest, dat te Kingstown de bewoners doodelijk ontsteld waren, terwijl de electrische ontlading, die in de dampwolken plaats had, sterker was dan den 7den en den 18den Mei.
Hoewel de geheele streek, die ik bereis, zich voordoet als een vlakte, waar alle plantengroei verdwenen is, waar de boomen weggemaaid en weggeveegd zijn als door den onmeedoogendsten van alle cyclonen, ontdek ik iets vreemds, dat ik ook in de omstreken van Saint-Pierre heb opgemerkt. Niet ver van Château-Belair hebben enkele boomen op ééne zijde de takken afgestaan tot op den stam, terwijl aan den anderen kant de takken nog groene bladeren dragen, ’t leven aan den eenen, de dood aan den anderen kant.
Wat mij ten zeerste heeft verwonderd, is dat de engelsche regeering tot nu toe nog niet het besluit genomen heeft, op ’t eiland Sint-Vincent een observatiepost te vestigen. Het verband, waarin de beide vulkanen tot elkander staan, is nu wel boven allen twijfel verheven, en de waarnemingen, op Martinique en Sint-Vincent te doen, zouden elkander aanvullen, terwijl men wederkeerig elkaâr zou kunnen waarschuwen. Onlangs vernam ik, dat de heer Lacroix zich uitgesproken heeft ten gunste der vestiging van een post op Guadeloupe, waar men in de laatste tijden allerlei seismische verschijnselen heeft opgemerkt.
Nu de samenhang tusschen de talrijke aardbevingen, die in 1902 een groot deel van het amerikaansche vasteland geteisterd hebben, en de uitbarstingen van Mont-Pelé en Soufrière tegenwoordig onbetwistbaar zijn, en nu zooveel seismische verschijnselen tusschen April en September zijn waargenomen in streken, zeer ver verwijderd van de plek, die ons nu bezighoudt, zoodat nog eens te meer bewezen is, dat er een nauwe betrekking bestaat tusschen uitingen, op duizenden kilometers afstands van elkander aan den dag getreden, nu is het vóór alles noodig, zooveel mogelijk op de waarschuwingen te letten, gegeven op die reeks van dichtbij elkaâr gelegen eilandjes, die als de kralen van een rozenkrans begint bij Grenada en eindigt aan de noordpunt van de Eilanden onder den Wind.
Sint-Lucia, juist tusschen Sint-Vincent en Martinique gelegen, is verleden jaar gespaard gebleven, hoewel de oude krater op het eiland enkele teekenen van werkzaamheid gegeven heeft, en op Dominica is de bevolking herhaaldelijk opgeschrikt door meer of minder onrustbarende verschijnselen. Het schijnt dus zeker verstandig, dat men op zijn hoede zij, en dat men door alle middelen, waarover de wetenschap beschikt, nagaat, wat er daar voorbereid wordt in ’t inwendige dier vulkanische gebieden, zoodat men, binnen de grenzen van het mogelijke, zal kunnen waarschuwen voor het gevaar, dat de bewoners dreigt.
Evenals op Martinique heeft men op Sint-Vincent toevluchten voor de door de ramp getroffenen ingericht in den vorm van kleine dorpen. Ik heb er drie gezien, terwijl ik langs de kust ging tusschen Kingstown en Château-Belair, met ongeveer een honderdtal hutten. Ze zijn ingericht, zoo zei men mij, naar de plannen, door den heer Lemaire ontworpen. In een dier toevluchten hebben de verongelukten van Richmond een schuilplaats gevonden. De liefdadigheid heeft, zoowel voor Sint-Vincent als voor Martinique, over de geheele wereld gesproken. Ik heb geen bijzonderheden gehoord over de wijze, waarop de uitdeeling [ 14 ] der verleende hulp op het britsche eiland is geschied.
Op Sint-Vincent. De vroegere weg van Waliboe naar den Soufrière.
Voor zoover ik weet, heeft de fransche regeering zich niet gehaast, een in de Kamer voldoende som te doen aannemen, om de ongelukkigen van haar kolonie te hulp te komen, terwijl Engeland zich ernstig heeft beziggehouden met diegenen, die plotseling hun eigendommen vernield hebben gezien en die hun broodwinning hebben verloren. De eigenaar van een der suikerfabrieken, waarvan ik de puinhoopen heb gezien, heeft een ondersteuning van 600 pond sterling genoten en buitendien 170 H.A. grond zich zien toegewezen. Daarbij heeft men hem de niet geheel verwoeste fabriek afgestaan van een anderen planter die bij de ramp is omgekomen, terwijl aan de kinderen van den overledene een som is uitgekeerd, gelijk aan de waarde van de onderneming en de terreinen. De engelsche regeering is gewoon, zich met de koloniën en de kolonisten te bemoeien; ik behoef er slechts aan te herinneren, dat bij den laatsten grooten cycloon op het eiland Mauritius het terstond bijeengeroepen Parlement de zending van één millioen pond sterling toestond. In 1891, toen een dergelijke ramp Martinique teisterde, leende de hoofdstad enkele millioenen, in jaarlijksche termijnen af te doen, zoo werd mij te Fort de France verteld.
Nadat ik dat deel van de streek gezien heb, dat eenigszins toegankelijk is, besluit ik naar de hoofdstad terug te keeren. Weer langs de kust varend, de rotsen onderzoekend, de enorme, op elkaâr gestapelde lagen lava en conglomeraten, waar mijn boot langs gaat, kom ik tot het besluit, dat de schok van 1902, hoe verschrikkelijk hij ook geweest zij, niet te vergelijken is bij de geweldige omwentelingen, waarvan deze grond het tooneel is geweest in achter ons liggende tijden. Op Martinique heeft hetzelfde mij getroffen, als ik het oog liet gaan over de talrijke bergen, gegroepeerd rondom de oude haarden van vulkanische werkzaamheid, waar het eiland zijn ontstaan aan te danken heeft. Guadeloupe, Dominica, Sint-Lucia, Grenada verkeeren in hetzelfde geval; maar deze archipel is nog slechts sinds een viertal eeuwen bekend, zoodat de geschiedenis zwijgt over de titanische krachten, die vroeger er den grond hebben omgewoeld.
De Soufrière wil mij ten afscheidsgroet nog een bewijs geven van zijn werkzaamheid, die nog niet tot rust is gekomen; op het oogenblik, dat de berg uit mijn oogen zal verdwijnen, zie ik een dichte wolk uit den krater opstijgen, in dikke dampkrullen zich oplossen en zoo langs de zijden van den vulkaan afglijden. De Engelschen hebben aan die wolken den naam van cauliflower , bloemkoolen, gegeven, en die vergelijking is tamelijk goed gekozen, als men let op den vorm, dien ze hebben bij ’t verlaten van den krater.
Georgetown, gelegen op de oostkust, dat is de windzijde, is moeilijk van uit zee te bereiken. De golven komen gewoonlijk onstuimig af op de rotsen, die een gordel vormen rondom dit gedeelte van het eiland en maken een landing buitengewoon moeilijk. Langs een vrij goeden weg van een twintigtal kilometers is de stad beter te bereiken. De heer Cameron is zoo welwillend geweest, voor mij te zorgen en het rijtuig, waarvan ik gebruik maak, zal te mijner beschikking blijven al den tijd, dien ik aan de tournée besteed. Een ambtenaar uit Kingstown, die reeds meermalen de verwoeste streek heeft bezocht en die bijna het slachtoffer van een uitbarsting was geworden bij een tocht in de omstreken van Château-Belair, besluit mij te vergezellen. Zijn gezelschap is mij des te nuttiger en aangenamer, daar hij mij veel inlichtingen kan geven en de streek, die wij gaan bereizen, ter dege kent.
Dit eilandje Sint-Vincent is wezenlijk bekoorlijk. Al dadelijk treft mij dat bij het verlaten van de stad, als wij een weg volgen, die in een zigzaglijn de heuvels bestijgt, waar liefelijke bloemen met veelkleurige tinten de laagten sieren. Het verbaast mij zeer, de ruïnen van een fabriek te zien op korten afstand van de hoofdstad, lang vóór wij de grens der verwoesting hebben bereikt; maar ik hoor, dat deze vernieling te wijten is aan een gansch andere ramp, waardoor het eiland vier jaren geleden werd getroffen. ’t Is, dat die arme Antillen niet alleen het vuur der vulkanen als een zwaard van Damocles boven hun hoofd hebben hangen, maar dat bij tusschenpoozen vreeselijke orkanen hen treffen en er verwoesting aanbrengen. De fabriek in quaestie is vernield door een hevigen cycloon, die in 1898 over een groot deel van het eiland is getrokken en die aan 600 menschen het leven heeft gekost, een groot aantal huizen heeft verpletterd en zestien kerken heeft vernield van de achttien, die in de kolonie waren; stukken koraal van de banken uit de diepte der zee werden losgerukt en op het strand geworpen.
Ook Martinique is, meer zelfs nog dan Sint-Vincent, geteisterd door meedoogenlooze cyclonen. Ik reisde er eenige maanden na dien van 1891, den laatsten, die het land trof. Er werden toen 300 personen gedood, en de schade, door den storm aangericht, schatte men op bij de 100 millioenen francs. Fort de France en Saint-Pierre geleken op steden, verwoest door een bombardement. De hevigste orkaan, waarvan men op de Antillen de herinnering heeft bewaard, was die van het jaar 1780. Er waren er zelfs twee in dat jaar met zes weken tusschenruimte. Ook toen werd Martinique het ergst bezocht, hoewel Guadeloupe, Sint-Lucia en Sint-Vincent ook voor een deel werden verwoest. Alleen op Martinique stierven 9000 menschen, waarvan 1000 te Saint-Pierre, waar geen huis overeind bleef staan. De zee was door een hevigen springvloed tot acht meter gestegen en veegde met één slag een honderdvijftigtal woningen weg. Te Fort de France werden de kathedraal, zeven andere kerken en honderd-veertig huizen met den grond gelijkgemaakt; meer dan 5000 zieken werden begraven onder de puinhoopen van het hospitaal.
En daar begint de asch zich weer te vertoonen, als wij Sans-Souci naderen; zij wordt al hooger, naar gelang wij dichter bij Georgetown komen. Er is daar evenmin een hôtel als te Château-Belair; maar wel een resthouse , waar ik het tamelijk goed zou hebben gehad, als mijn reisgezel, bevriend met een inwoner van Kingstown, niet gevraagd had, of wij de villa mochten betrekken, die deze heer aan zee hier bezit. De bedienden zijn gewaarschuwd; wij installeeren ons in een weelderig ingerichte woning en pakken de meegenomen mand met voorraad uit. [ 15 ]
Het bleek echter, dat al wat mij te zien gegeven werd in de omstreken van Georgetown, bij de uitstapjes, die wij daar hebben gedaan, oude kost moest worden genoemd, asch en altijd weer asch, nu eens gelijk aan die, welke mijn voet in den laatsten tijd betreden heeft, dan korreliger en op jachthagel gelijkend. Dezelfde doodsche, uitgestorven vlakten, waar een enkele boom, van takken beroofd, uit oprijst als een spook; dezelfde ruïnen in de troostelooze eenzaamheid. En toch zal de kracht van den tropischen plantengroei, daar ben ik zeker van, zich weldra openbaren; reeds begint hier en daar de stronk van een banaan, die door den storm is omgeworpen, uit te botten; de asch, waarop de regens hebben ingewerkt, en die in deze vulkanische landen uit de tropenwereld een onvergelijkelijk goede humuslaag vormt, wordt reeds zoo zoetjesaan op vele plaatsen getooid met kleine spruitjes, mossen en lage houtige plantjes, en in een niet veraf zijnde toekomst zullen deze sombere, zwarte en grijze plateaux, waar de dood schijnt te heerschen, opnieuw bedekt zijn met een kleed van groen, een nieuwen plantengroei.
Groeit niet op Bourbon de vanille, op Mauritius het suikerriet, op Java de koffie krachtig en gezond op lava en op slakken, in vervlogen eeuwen door vulkanen uitgeworpen? Laat ons dus niet wanhopen aan de toekomst van deze ongelukkige landen, die nu wreed geteisterd werden, als maar de onderaardsche vuren lang in rust willen blijven en eindelijk eens voldaan zich willen toonen met de ellende, die zij reeds hebben aangericht onder weerlooze menschenkinderen.
Terwijl ik te Georgetown verblijf, heb ik gelegenheid eenige slachtoffers te ontmoeten van de uitbarstingen in Mei. Ze zijn afschuwelijk gebrand geweest; maar, opgenomen in het dorpshospitaal, hebben ze van hun wonden kunnen herstellen door de goede zorgen, waarmee men hen omringde. Eerst waren hun wanstaltige gezichten vreeselijk geweest om te zien, zelfs de verplegers in het hospitaal deinsden van schrik achteruit, toen zij dat zagen.
De wonden zijn in de meeste gevallen veroorzaakt door een fijn, gloeiend heet grint, dat, opgeworpen in de lucht met ondenkbare snelheid, in het gelaat drong en onder de opperhuid vastraakte.
Een oude negerin verzekerde mij, dat op 7 Mei veel personen op 6 en 8 K.M. afstands van den krater door groote steenen verpletterd waren geworden. Een dier steenen gevaarten zou zelfs tien menschen hebben gedood, die in een hut een toevlucht hadden gezocht. Diezelfde vrouw daarentegen had een terrein bezocht, dat bij de eerste uitbarsting niet getroffen was geworden, maar dat in de catastrophe van den 18den onder gloeiend zand bedolven was, zonder dat zij de minste sporen van steenen heeft kunnen ontdekken. Zij schatte de hoogte van de aschlaag in die buurt op ongeveer een meter; de arrowroot was totaal bedorven, want de planten waren tot op den wortel verschroeid.
Twee zeer kalme dagen slijt ik nog in ’t gouvernementshuis vóór de paketboot, die mij naar Grenada en Trinidad terug moet brengen, verschijnt. Ik heb ze wel verdiend na zooveel vermoeiende tochten. Het paleis grenst aan den Botanischen tuin van Kingstown, die terecht bekend is als een der mooiste van de Antillen. Ik wandel er veel in de schaduw van de heerlijke tropische plantenwereld en bewonder boven alles de prachtige collectie waaierpalmen.
Op Sint-Vincent was ik in de gelegenheid kennis te maken met een Engelschman, die sinds drie maanden de kleine eilanden van de groep der Antillen bereisde met het oog op eene propaganda, waarvoor ik veel belangstelling gevoel en die men zich in Frankrijk misschien ten voorbeeld stellen kon. Enkele weken daarna ging ik op mijn terugreis naar Europa met hem op dezelfde boot, waardoor ik onderweg allerlei inlichtingen kon erlangen over de door hem gemaakte campagne.
Daar Engeland bezorgd is over de geringe ontwikkeling, men mag eigenlijk wel zeggen, over het verval van de meeste der kleine eilanden in Middel-Amerika, zou het hun graag wat steun verleenen en de bevolking willen opwekken tot den verbouw van producten, voornamelijk vruchten, die in het moederland te gebruiken zijn en waarvan de consumptie zoowel in Europa als in Amerika van jaar tot jaar toeneemt.
De heer S., de reiziger, van wien ik spreek, was met een opdracht van zijn regeering gegaan naar Dominica, Sint-Lucia, Grenada, Sint-Vincent, Antigua en Sint-Kitts, en na een bespreking met de verschillende gouverneurs had hij er lezingen gehouden en aankondigingen gezet in plaatselijke bladen over de voordeelen, die de kleinere eilanden zouden kunnen trekken uit een geregelde en verstandige aankweeking van de verschillende vruchten, die geregeld aftrek konden vinden in Engeland. Daar de medewerking van de londensche stoombootmaatschappijen verkregen was, zoowel in zake verlaging van de vrachten, als wat betreft de inrichting van verkoelingsapparaten aan boord, hing het slechts van de bewoners af, zich een degelijke bron van inkomsten te openen en terzelfdertijd mee bij te dragen tot de verheffing van hun land, dat zeer beslist achteruitgaande is, sedert de aanplanting van suikerriet om voldoend bekende redenen niet meer dezelfde voordeelen oplevert als vroeger.
Het voornaamste artikel, waarop de heer S. de aandacht vestigt, is de banaan, die zeer gemakkelijk vervoerbaar is, als men ten minste een voorbeeld wil nemen aan Jamaica, de Kanarische eilanden en andere streken en de vrucht niet gaat inschepen, dan wanneer zij dien graad van rijpheid heeft verkregen, waarvan de ervaring leert, dat hij geëischt moet worden. Maar buiten deze uitstekende en meer en meer op den juisten prijs gestelde vrucht, heeft men dan nog de oranje, de ananas en zelfs de manga, waarvan men nog niet lang geleden het vervoer voor onmogelijk hield en die tegenwoordig in zeer goeden staat in Europa wordt aangevoerd.
Het voorbeeld, dat Jamaica heeft gegeven, is treffend. Als zooveel andere koloniën ging het eiland sinds verscheidene jaren sterk achteruit. De energie der planters, samen met den krachtigen steun van den vorigen gouverneur, hebben deze kolonie geheel doen opleven. Men heeft zoo goed als geheel afstand gedaan van het planten van suikerriet en is begonnen, op groote schaal bananen te planten. De Vereenigde [ 16 ] Staten zijn eerst de voornaamste afnemers geweest; daarna is Europa gevolgd, en op dit oogenblik beloopt de jaarlijksche uitvoer drie-en-een half millioen trossen bananen. Ik noem slechts pro memorie den uitvoer van honderd millioen oranjeappelen per jaar en van een kolossaal aantal ananassen.
Negers en negerinnen bij ’t vervoer van trossen bananen.
Ik was verbaasd, toen ik in Maart jl. Jamaica bezocht, waar ik in twintig jaren niet was geweest, alles zoo veranderd te vinden. De kolonie van toen vergelijkend met het bloeiende land van heden, vond ik in de hoofdstad, in plaats van de bescheiden herberg, waar ik was afgestapt indertijd, twee groote hotels, geheel europeesch ingericht, verscheiden tramlijnen, een aanzienlijke drukte en in één woord een stad, zesmaal grooter dan de plaats, die in mijn herinnering leefde, en jaarlijks stroomen van toeristen lokkend, zoowel uit Amerika als uit Engeland. Iemand, die er lang had gewoond, en wien ik mijn verbazing te kennen gaf over de groote veranderingen in die betrekkelijk korte periode, antwoordde mij laconiek: “Dat komt alleen van het telen van bananen; daar hebben wij dat alles aan te danken en ook aan onzen gouverneur, Sir Henry Blake, die overal goede wegen heeft laten aanleggen.”
Een der meest gewaardeerde variëteiten op de amerikaansche markten is de banaan van Martinique, die bij uitstek geurig is, en toch is Martinique juist het eenige eiland der Antillen, dat ze niet uitvoert. Ik beweer volstrekt niet, dat ik iets nieuws vertel aan de autoriteiten, die in deze zaak iets te zeggen hebben; verschillende schrijvers hebben het reeds gehad over de quaestie, die ik hier heb aangeroerd en in enkele koloniën heeft het openbaar gezag de aandacht der planters op de cultuur van bananen gevestigd. Maar kan het overbodig zijn thans, met het gezag van cijfers tot steun, de resultaten aan te wijzen, die Jamaica heeft verkregen, in dezen tijd juist, nu het arme Martinique meer dan ooit behoefte eraan heeft, zich te verheffen? En is het geen tijd voor de opmerking, dat de centra van cultuur, daar op verstandige wijze in het leven geroepen door den gouverneur Lemaire, zich zeer goed zouden leenen voor proefnemingen, waarvan het groote belang een ieder in het oog moet springen?
Wat men dan terzelfder tijd moet trachten te verkrijgen, is de medewerking der goede stoombootmaatschappijen; want het is noodig, dat zij hun paketbooten voorzien van de noodige inrichtingen voor ’t vervoer van vruchten van de Antillen naar Europa.
1 Dit is de heer Sapper, wiens reisverhaal “ Uit Middel-Amerika” wij voor eenige maanden, blz. 337 vlgg. van den vorigen jaargang, gaven.
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org .
Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net .
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org .
This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net .
Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.
Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Bladzijde | Bron | Verbetering |
---|---|---|
3 | [ Niet in bron ] | “ |
7 | passeerem | passeeren |
7 | ”, | ,” |
7 | verscheiden | verscheidene |
7 | de | De |
10 | « | “ |
15 | onderaarsche | onderaardsche |
15 | KM. | K.M. |
15 | Jamaïca | Jamaica |
15 | verscheiden | verscheidene |
16 | Jamaïca | Jamaica |
16 | Jamaïca | Jamaica |