The Project Gutenberg eBook of In het Hol van den Leeuw: Reisschetsen uit Sovjet-Rusland

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org . If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title : In het Hol van den Leeuw: Reisschetsen uit Sovjet-Rusland

Author : J. Fabius

Illustrator : Piet C. Wagner

Release date : February 13, 2018 [eBook #56561]

Language : Dutch

Credits : Produced by R.G.P.M. van Giesen

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK IN HET HOL VAN DEN LEEUW: REISSCHETSEN UIT SOVJET-RUSLAND ***

  
Cover
[Illustratie: voorkant kaft met de tekst:

J. FABIUS

IN HET
HOL VAN DEN LEEUW

REISSCHETSEN
UIT
SOVJET-RUSLAND

A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ
LEIDEN

illustrator: PIET C. WAGNER '20 ]




IN HET HOL VAN DEN LEEUW





In het Hol van den
Leeuw

REISSCHETSEN UIT SOVJET-RUSLAND




DOOR

J. FABIUS

Eerste-Luitenant der Veld-Artillerie


Cover
[Logo: ALTYT WAEK SAEM]



A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ
LEIDEN — MCMXX



Inhoudsopgave


CHAP.
OP WEG NAAR HET OOSTEN - Bartenstein, 15 Mei 1919
UIT OOST-PRUISEN - Koningsbergen, 18 Mei
DE VEROVERING VAN RIGA - I. Riga, 23 Mei
DE VEROVERING VAN RIGA - II. Riga, 22 Mei
LETLAND - Libau, 23 Mei
LITAUEN - Kowno, 4 Juni
OP WEG NAAR HET OOSTEN - Kowno, 16 Juni
TE WILNA AANGELAND - Wilna, 18 Juni
UIT LITAUEN - Wilna, 20 Juni
DOOR POLEN - Warschau, 23 Juni
WARSCHAU - I. Warschau, 28 Juni
ECONOMISCHE VOORUITZICHTEN IN POLEN - Warschau, 2 Juli
IN AFWACHTING - Warschau, 5 Juli
POOLSCH ALLERLEI - Warschau, 8 Juli
OP WEG NAAR RUSLAND - Bogdanof, 15 Juli
EEN ONDERHOUD MET TSJITSJERIN

EEN BEZOEK AAN BOLSJEWISTISCH RUSLAND - Berlijn, 30 Augustus, 1919

MIJN DAGBOEK - I. Krosne, 28 Juli
Aan het poolsch-bolsjewistische front - II. Radoskowitsj, 29 Juli
Door het bolsjewistische front - III. Slavino, 3 Augustus
Naar Smolensk - IV. Polosk, 5 Augustus 1919
Op weg naar Moskou - V. Smolensk, 7 Augustus
In Moskou - VI. Moskou, 9 Augustus
Te Moskou - VII. Moskou, 11 Augustus
De terugreis - VIII. Kowno, 26 Augustus

DE OOSTZEEPROVINCIËN - Berlijn, 3 September
DE STRIJD TEGEN DE SOVJET-REPUBLIEK - Berlijn, 16 September




OP WEG NAAR HET OOSTEN

Bartenstein, 15 Mei 1919

's Avonds aan het station Charlottenburg, Berlijn. Om 8.40 moet de trein naar Oost-Pruisen vertrekken, ik ben er al om acht uur, maar geen denken aan om een kaartje te krijgen, er staan nog wel een honderd menschen voor het loket. Ik heb een pas, zonder welken ik niet eens het recht had een kaartje te koopen, maar wat geeft me dat op dit ogenblik? Gelukkig heb ik niet veel bagage, een handkoffer en een pels, hoe zou ik het anders klaar spelen door de menigte te dringen.

Ik besluit het nu maar zonder kaartje te probeeren, en het gedrang is zoo groot, dat het me werkelijk lukt door de eerste controle heen te komen, maar aan de trap die naar het perron leidt word ik weer tegengehouden "Fahrschein bitte".

Nu komt het er op aan brutaal te zijn. In de eene hand mijn koffer, over den anderen arm mijn pels loop ik haastig door, zonder den beambte een blik te gunnen, hem snel toeroepend: houd me niet op, je weet toch — meer zei ik maar niet, want wat hij weten moest, wist ik natuurlijk ook niet; in elk geval, de overbluffingstheorie, voor de zooveelste maal in practijk gebracht, voldeed ook hier uitstekend, en ongehinderd kwam ik op het gelukkig niet zoo volle perron.

De stationschef, tot wien ik mij wend, weet raad, de twee achterste rijtuigen van den trein zijn gereserveerd voor de commissie die bij president Ebert namens Oost-Pruisen geprotesteerd heeft tegen de vredesvoorwaarden. Daarbij mag ik mij aansluiten, en zoo tref ik het in alle opzichten. Ik krijg een mooi plaatsje voor deze nachtelijke reis zonder slaapwagen en tegelijk kan ik me van den toestand al direct op de hoogte stellen, aangezien ik met louter kenners van land en luiden in de coupé zit.

Een stukje kwatta doet wonderen en eer wij een uur onderweg zijn, zit ik dan ook zoo familiaar mogelijk met de heeren te praten.

Ik moet mij nog volkomen op de hoogte stellen. Een kaart van Oost-Europa heb ik te Berlijn gekocht, maar dat is dan ook alles. Verder weet ik niets. Ik maak dien avond echter ongetwijfeld groote vorderingen, maar ik zal eerst nogeens een betere kaart moeten zien te krijgen en dan eens een brief wijden aan de balkaniseering van Oost-Europa, want dit is een vraagstuk op zichzelf. Mijn reisdoel is het juist, door eigen aanschouwing hiermee kennis te maken en zoo boegseer ik daarom naar het noorden om mij zoo langzamerhand naar het zuiden te laten afzakken tegelijkertijd zoekend het gaatje, om door de linies heen naar het Verre Oosten een kijkje te nemen.

Mijn reisgezelschap behoort niet tot hen die de revolutie gemaakt hebben, een bankdirecteur, een grootgrondbezitter, een "regeeringsrat". Wanneer het gesprek dan ook op de vredesvoorwaarden komt, waartegen zij heftig protesteeren, neem ik toch de vrijheid hen te vragen: maar hoe denkt de bevolking er nu over? Mijn vraag wordt begrepen, dan zegt me een der heren: ga eens naar Wennig, den Rijkscommissaris voor het Oosten en spreek met hem, hij is meerderheidssocialist, en door de revolutie op dezen post gekomen.

Dan verflauwt het gesprek, we wikkelen ons in onze jassen (hoe dankbaar ben ik een pels meegenomen te hebben) en zoo dommel ik in.

Om tien uur zijn wij in Koningsbergen en dank zij de goede zorg der militaire autoriteiten, vond ik een hotelkamer met bad voor mij beproken.

Na hiervan eerst te hebben genoten, ga ik natuurlijk mijn opwachting bij de verschillende autoriteiten maken en de officieren van den generalen staf, wien ik mijn plannen voorleg. Zij kijken eerst wel wat bedenkelijk, maar wanneer ik hen mijn papieren getoond heb, komen zij bij en beloven mij hun medewerking bij al mijn plannen.

Dat is al veel, en nu naar den regeeringspresident.

Ik laat mij aandienen en een oogenblik later sta ik tegenover een stevige, ik zou haast zeggen hollandsche figuur; rood haar, energiek gezicht, kleine roode snor.

Ik vertel hem het doel van mijn komst en onderwijl bekijken wij elkaar even; een wederzijdsch opnemen, dan gaan wij zitten.

De brandende quaestie is op het oogenblik natuurlijk: wat zal er gebeuren, wordt er onderteekend of niet? Ik vraag dan ook direct: wat denkt u van den toestand?

Het antwoord is zeer beslist, want Pruisen geeft niet toe, men kan in Berlijn doen wat men wil — de bevolking hier, uitgezonderd misschien een handjevol Spartaciërs, zal zich niet door de Polen laten ringelooren.

Dus, zeg ik, als de regeering te Berlijn teekent, zullen Oost- en West-Pruisen zich dan losscheuren?

Zeker, is het antwoord. Deze provincies zijn landbouw-gewesten, wij kunnen ons zelven voeden, uithongeren kan men ons niet, wij hebben kolenvoorraad voor eenige maanden en wij hebben, wat de hoofdzaak is, vastberaden, energieke mannen, die, net als in 1813, er alles op zullen zetten, dit land duitsch te houden.

De machtige toon waarop dit gezegd wordt, maar toch zonder eenig pathos, maakt indruk.

Maar hoe staat het met de Polen, die hier wonen? vraag ik dan weer.

Laat ik eerlijk zijn, zegt de rijkscommissaris, er zijn hier poolsche districten, eilandjes in de overigens absoluut voor de meerderheid duitsche bevolking, maar deze zijn zoo weinig poolsch, dat zij hun krant in 't duitsch drukken, en zij zouden ook niets voor Polen voelen, wanneer de Entente-propaganda niet eenigen indruk gemaakt had. Zij, die tot Polen overgaan, zullen n.l. vrij zijn, van den geweldigen belastingdruk, die op Duitschland zal rusten.

Het is zoo langzamerhand etenstijd geworden, en als ik weg wil gaan, noodigt de rijkscommissaris mij uit met hem te middagmalen.

Zoo leer ik dezen merkwaardigen man, eerst arbeider, later journalist, sociaal-democraat, bij alle partijen hier in 't Oosten zeer gezien en populair, beter kennen.

Hij vertelt me, hoe de keizer hem liet ontbieden om de stemming der bevolking te weten, maar hoe Z.M. hem toen niet aan het woord liet komen; hoe hij eerst tegen het eind der vorige regeering als gezant naar Litauen gestuurd werd, tot de revolutie hem op zijn tegenwoordigen post bracht. De eerste jaren van den oorlog soldaat in hetzelfde gebied, waar hij nu regeert, zegt hij nu in te zien, hoe dikwijls een regeerder gedwongen wordt, maatregelen te nemen, zonder dat hij het er zelf geheel mee eens is; de omstandigheden zijn dikwijls te machtig. Ik bemerk dat hij daarbij, van zichzelf sprekend, op den keizer doelt.

Ik krijg uit dit alles den indruk, dien ik in de laatste dagen meer kreeg, ook onder het volk, dat men de revolutie eenigszins betreurt, of beter, het moment waarop zij is uitgebroken. De vredesvoorwaarden schijnen de Duitschers wakker te schudden, en ten minste hier in 't Oosten laait de vlam van het patriottisme hoog op.

Ik voel, met dien regeeringscommissaris pratend, hoe ik met een man te doen heb, met een figuur, geschikt om te regeeren en te handelen in moeilijke tijden, en het is misschien de grootste fout van het vroegere régime, dat het dergelijke figuren te weinig gelegenheid bood om naar voren te komen.

's Avonds ben ik te gast bij een majoor van den generalen staf, die mij in een allergezelligst familiemilieu meeneemt. Met hem bespreek ik dan mijn plannen voor de reis.

Ik moet eerst nog eens goed bedenken, hoe ik zal gaan; het front is zoo ingewikkeld: hier vechten Duitschers tegen Bolsjewisten, geholpen door de Polen, een eind verder staan Duitschers en Polen weer tegenover elkaar; waar moet ik nu naar toe? Maar daar hoor ik opeens, dat een heel goede vriend, dien ik al jaren ken en met wien ik al zoo menig avontuur beleefde, heel in 't Noorden zit. Dat maakt aan al mijn weifeling een eind. Ik ga ook naar het Noorden.

*
*    *




UIT OOST-PRUISEN

Koningsbergen, 18 Mei

Het is hier in 't Noorden op het oogenblik nog koud en als men eenige uren in een open auto heeft doorgebracht, zegent men de centrale verwarming op zijn hotelkamer.

Ik ben vanmiddag naar het hoofdkwartier-Oost geweest, in gezelschap van een majoor van den generalen staf.

Langs den gladden breeden weg suisden wij voort, door het prachtige voorjaarslandschap, vlak, hier en daar toch even een golving, net genoeg om relief te geven. Veel weiden passeerden wij met hollandsch vee, zwart-bont, en hier en daar stond een molen, net als bij ons.

Heel vroeger schijnen hier ook hollandsche nederzettingen te zijn geweest, landverhuizers, onder den Grooten Keurvorst hierheen getogen. De huizen zijn groot en welvarend, nu en dan een klein kasteeltje, meer echter nog buitenhuizen.

Wij zijn hier in 't land der groot-grondbezitters, met bijna geen kleinen boerenstand.

De verhoudingen zijn nog patriarchaal, en ook de adel zelf is nog eenvoudig, nog weinig doende aan luxe, meer nog de heereboer.

Kijkt men op de kaart, dan is het land bedekt met historische namen; Eylau en Friedland doen aan Napoleon terugdenken. Wij passeerden het slagveld van Eylau, waar op de plaats, waar Napoleon stond, een eenvoudig gedenkteeken is opgericht; maar dan lezen wij een eindje verder Gumbinnen-Stallupönen en ineens zijn wij weer midden in den tegenwoordiger wereldbrand.

In het hoofdkwartier werd ik heel vriendelijk ontvangen en toen ik mededeelde, dat het mijn plan was door de linies te gaan, bleek men daartegen in 't geheel geen bezwaar te hebben.

De politieke toestand is hier in 't Oosten anders wel buitengewoon ingewikkeld. Ik begin er nu zoo langzamerhand eenig beeld van te krijgen en aangezien het den waarden lezer wel net zoo gegaan zal zijn als mij, n.l. dat hij er niets van weet, zal ik trachten u een klein beeld van den toestand te geven.

Ik voeg er vooraf aan toe, dat dit geen eigen aanschouwing is, maar dat komt later, eerst is het toch wel noodig een algemeen overzicht te geven.

Sedert den wapenstilstand in November is hier in 't noord-oosten een eigenaardige toestand ontstaan doordat de Polen, in afwachting van den vrede, reeds een gedeelte van Duitschland bezet hebben. De Duitschers hebben daartegenover hun maatregelen genomen door hun in de oostelijke garnizoenen gedemobiliseerde troepen met vrijwilligers weer op sterkte te brengen. Tezamen vormen die troepen de "Landesschutz Ost." Deze Landesschutz heeft echter ook nog te waken tegen de bolsjewiki, waarmede de Polen echter ook op voet van oorlog staan. Gedeeltelijk vechten hier dus Duitschers en Polen tegen elkaar, en gedeeltelijk naast elkaar.

De Polen zelf hebben echter nog meer te doen, want ook met Tsjecho-Slowaken en Oekrainers staan ze op niet al te besten voet.

De Bolsjewiki, dat eigenlijk een verzamelnaam is voor troepen op zeer heterogene wijze samengesteld, worden door de Duitschers tegengehouden in Koerland, Estland en Litauen, vroeger russisch gebied dus.

Het front loopt ongeveer van Riga, precies in zuidelijke richting, tot in de buurt van Lyck, waar het duitsch-poolsche, poolsch-bolsjewistische en duitsch-bolsjewistische front tezamen komen.

Dat is ook het punt, waar de liefhebber zich voor duizend roebel naar Rusland kan laten overzetten; er zijn nog wel meer gaatjes in het front, maar dit schijnt een van de meest gebruikte.

In dit vroegere russisch gebied is tusschen de Letten, die daar sedert den vrede van Brest-Litofsk een eigen staat hebben, en Litauen, door het optreden der bolsjewiki een scheuring ontstaan en daar schijnen de eigenaardigste toestanden te heerschen.

Ik hoop er morgen heen te vertrekken en kan u dus binnenkort uit eigen ervaring meedeelen hoe de vork in den steel zit.

De entente schijnt nu geëischt te hebben dat de Duitschers zich uit dit gebied terugtrekken.

Goed, zeggen de Duitschers, weet dan echter wel dat wanneer wij hier weggaan en ons achter de grens van 1 Augustus 1914, d.i. dus ongeveer bij Memel, terugtrekken, de bolsjewiki hier onmiddellijk zullen binnenvallen en dan moet je zelf maar zien hoe je ze er uit krijgt.

De voor de hand liggende oplossing zou zijn dat de Entente er dan troepen heen stuurde, maar dat gebeurt niet, en dientengevolge blijven de Duitschers er rustig zitten.

Te Koningsbergen zelf hoort men van niets anders dan van protestvergaderingen tegen de vredesvoorwaarden, hetgeen zeer begrijpelijk is als men bedenkt, dat Oost-Pruisen te land geheel en al van het duitsche rijk zal worden afgesneden en daardoor in een heel moeilijke positie komt.

Litauen schijnt, hoewel niet bepaald poolsch gemaakt, toch wel door sterke banden met Polen te zullen worden verbonden.

Men beweert in oost-pruisische handelskringen, dat het een schijn van onafhankelijkheid zal behouden, omdat de Engelschen er een goed oogje op hebben om er het hout voor hun mijnen vandaan te halen.

Hoe het zij, de verbittering is groot, en kan aanleiding geven tot zeer eigenaardige gebeurtenissen.

Men schijnt zich tot Hindenburg gewend te hebben om hem te vragen de leiding te nemen bij een algemeen verzet. Die schijnt er echter niet aan te willen en thans hoort men andere namen noemen.

Wij zijn hier in Oost-Pruisen op historischen bodem, en ook in 1813 begon hier de beweging die Duitschland bevrijdde.

Ik sprak dezer dagen een ouden Duitscher, die mij zeide: wij mogen blij zijn dat de entente met zulke voorwaarden voor den dag is gekomen, daardoor vinden wij onszelf terug, en dat hadden wij na de Novemberdagen noodig.

Voor Oost-Pruisen is het dan ook wel om wanhopig te worden. Afgesneden niet alleen van het eigen land, maar ook van Rusland, waar het zooveel handelsbetrekkingen had, want niet alleen in de Oostzee-provinciën leven heel veel duitsche families, groot grondbezitters ook, die, hoewel trouw aan het russische rijk, veel relaties met de Oost-Pruisen onderhielden.

Dat de Polen zeer fel gehaat zijn, blijkt m.i. ook wel uit de plakkaten, die men overal aangeplakt ziet om de doortrekkende poolsche troepen van generaal Haller niet te beleedigen. Daar waar Franschen, Engelschen, Amerikanen overal ongehinderd in uniform door Berlijn loopen, lijkt mij dit toch wel typeerend.

*
*    *




DE VEROVERING VAN RIGA

I

Riga, 23 Mei

Woensdagavond kreeg ik plotseling bericht, dat er een extra-trein naar Mitau zou rijden; of ik lust had om mee te gaan. Ik pakte in allerijl mijn boeltje en kwam nog juist bijtijds aan het station. Daar hoorde ik wat er aan de hand was. De baltische landweer zou den volgenden dag Riga bestormen en men was zoo vriendelijk mij uit te noodigen om er bij te zijn.

Wij zaten den heelen nacht in den trein en kwamen 's ochtends om 8 uur te Mitau aan.

Toen destijds, na de revolutie, de duitsche troepen werden teruggetrokken, bezetten de bolsjewiki dadelijk na de ontruiming Mitau en Riga, waar een letsch sovjetbestuur werd ingesteld. In Mitau heeft dat bestuur slechts kort geduurd, doch in Riga wist het zich te handhaven. Wat er te Riga voorviel, wist men eigenlijk niet, ofschoon de letsche autoriteiten wel op de hoogte waren. De tegenwoordige minister-president had namelijk, als bolsjewiek vermomd, eenige bezoeken aan de stad gebracht en er met verscheidene personen onderhandeld. Daardoor was den ingewijden bekend, dat de bevolking van Riga met het nieuwe bewind allerminst ingenomen was.

Aangezien Riga met haar 500,000 inwoners, waarvan ongeveer 75,000 Duitschers zijn, de invloedrijkste stad van Letland is, was er de regeering veel aan gelegen, ze weer in haar macht te hebben en zoo kreeg de baltische landweer opdracht, de stad te veroveren. Intusschen konden de Letten daarbij de hulp van de duitsche troepen niet missen, want zoodra één deel van de linie in beweging kwam, moest natuurlijk alles voorwaarts. Daar de bolsjewiki juist de laatste dagen hevige aanvallen deden, hadden de Duitschers echter zelf de handen vol; zij beloofden niettemin, als de baltische landweer oprukte, ook hun vleugel zoover mogelijk naar voren te schuiven, om den samenhang te bewaren.

Bij de verovering van Mitau op de bolsjewiki was gebleken, dat de bolsjewistische letsche bevolking een waar schrikbewind tegen de baltische families — met name den adel — en tegen de letsche bourgeoisie had uitgeoefend. Meer dan duizend menschen waren weggesleept of gedood en bijna elke baltische familie heeft het verlies van een of meer leden te betreuren. In de meeste gevallen waren de vrouwen, die door de letsche bolsjewiki in een vrouwenbataljon waren ingedeeld, de hoofdschuldigen.

De verbitterde stemming, die wegens het gebeurde te Mitau aan weerszijden heerschte, maakte den strijd om Riga buitengewoon hardnekkig, daar men over en weer wist dat geen pardon zou worden gegeven.

Van Mitau gingen we — een duitsch majoor van den generalen staf, die bij de bestorming tegenwoordig wilde zijn, een ordonnans-officier en mijn persoon — per auto verder. De oude linie van de bolsjewiki lag weinig meer dan 5 K.M. van Mitau, maar wij wisten dat de aanval die bij 't aanbreken van den dag was begonnen, snel was opgeschoten en dat de bolsjewiki, blijkbaar overrompeld, overhaast terugtrokken.

Wij konden gemakkelijk uitmaken waar gevochten werd, omdat de baltische kabelballon ons de plaats wees vanwaar de staf den strijd leidde en wij zagen dadelijk dat de landweer in enkele uren zeer aanzienlijk was opgeschoten. Wij snorden in snelle vaart langs den weg, voorbij de twee oude linies en daarna door het gebied dat pas nog in handen der bolsjewiki was geweest. Hier was klaarblijkelijk niet hard gevochten, want wij zagen maar weinig sporen van strijd en de weg was nagenoeg leeg. Hoe meer wij echter den kabelballon naderden, des te voller werd het op den rechten weg; wij passeerden treinkolonnes, troepenafdeelingen (alle soldaten droegen duitsche stalen helmen), batterijen, keukenwagens enz., alles zwaar beladen en met stof bedekt. Het leek meer op een volksverhuizing dan op een legermacht, maar niettemin kon een vakman dadelijk waarnemen dat er goede orde heerschte en dat de Balten, aangevoerd door officieren die vroeger in het duitsche leger hadden gediend, hun werk kenden. Wij reden ook een vliegtuig voorbij, dat enkele oogenblikken tevoren met twee officieren te pletter was gevallen. Het terrein was doorsneden met loopgraven en prikkeldraadversperringen; hier lagen namelijk de slagvelden uit den wereldoorlog en nergens was dan ook een huis meer te zien, doch slechts puinhoopen; zelfs de bosschen waren grootendeels vernield.

De kolonnes aan den rechterkant van den weg trokken alle zoo snel mogelijk voorwaarts en toen wij den staf bereikten, die zijn tenten op een weide naast den weg had opgeslagen, hoorden wij dat de bolsjewiki na een achterhoedegevecht nog altijd terugtrokken.

De baltische troepen waren reeds weer in kolonneformatie gebracht en alles stormde voorwaarts om de voeling met den vijand niet te verliezen en hem geen tijd te laten de bruggen over de 800 M. breede Duna te vernielen.

Nadat wij ons eenigen tijd bij den staf hadden opgehouden, waar alle berichten inkwamen — met estafetten, auto's of vliegtuigen — reden wij verder. Het was een schouwspel als uit den ouden bewegingsoorlog; hier waren geen loopgraven, slechts naast en achter elkaar marcheerende kolonnes. Na eenigen tijd zagen wij de eerste huizen der aan deze zijde van de Duna gelegen voorstad van Riga. Toen wij die voorstad binnenreden sprong een jong kapitein op onze auto toe en riep "rijd niet verder! De weg ligt onder machinegeweervuur. Er wordt nu om de brug gevochten."

Wij volgden den goeden raad op, stapten uit en slopen langs de huizen verder naar voren. Het was een breede straat waar wij doorkwamen; angstige bewoners gluurden hier en daar uit de vensters. In het midden was de straat vrij, daar lagen eenige dooden op den rug. Aan beide kanten trokken de troepen voorwaarts met het geweer in den aanslag. Tusschen de gelederen in werden de machinegeweren gedragen; ik zag ook eenige gevangenen die als munitiedragers dienst deden. Van de brug weerklonk hevig vuur.

Opeens viel vlak bij ons een schot uit een tuin; dadelijk drong een patroelje er binnen en even later zagen wij een bolsjewiek den tuin uitrennen en meteen neervallen, door een kogel getroffen.

De officieren, die de Balten aanvoerde; hadden allen geweren genomen en naar beide kanten van de straat werd nu front gemaakt. Men zei dat er nog meer bolsjewiki in de naastgelegen tuinen zaten, en dat bleek ook juist want overal om ons heen werd geschoten. Niettemin bleef de orde in de steeds voortrukkende kolonne voorbeeldig.

Plotseling, na een hoek te zijn omgeslagen, zagen wij de bruggen over de Duna, een voor de spoorlijn en de andere voor voetgangers, voor ons liggen met op den achtergrond de stad Riga. De bruggen waren ongeschonden in handen der baltische troepen gevallen, die reeds op den overkant der rivier in gevecht gewikkeld waren. Men kon duidelijk zien hoe uit de huizen op hen gevuurd werd. Tot mijn verbazing bewoog zich, ondanks het groote gevaar, een dichte menigte burgers, o.w. vele vrouwen en kinderen, op de kade. Toen daarop echter de machinegeweren begonnen te ratelen en de zware slagen der mijnwerpers weerklonken, renden allen weg en zochten dekking achter muren.

Het gevecht was zeer goed te volgen, zelfs met het bloote oog. Het ging om de huizen waaruit geschoten werd, waarin men de projectielen der mijnwerpers kon zien inslaan. Steeds nieuwe troepen trokken over de bruggen en in omgekeerde richting begon reeds de stroom van gevangenen, die aan onzen kant van de rivier werden verzameld. Dan werden de leiders, die verantwoordelijk werden gesteld voor de begane wreedheden, er uit gezocht en na kort verhoor standrechtelijk neergeschoten. Bijna allen stierven koelbloedig; slechts één trachtte, natuurlijk te vergeefs, te vluchten.

Middelerwijl was vlak bij ons een batterij opgesteld, die de huizen aan den overkant onder vuur nam.

Nadat wij het onvergetelijke schouwspel geruimen tijd hadden gadegeslagen, zochten wij onze auto weer op en slaagden er in, daarmee over de brug te komen.

Op den anderen oever, in de stad, lagen overal dooden. Wij hadden in onze auto enkele met karabijnen gewapende officieren medegenomen en toen wij de stad binnenreden woedde de strijd nog aan alle kanten. Er hing een verstikkende reuk van gas, dat uit de kapotgeschoten leidingen ontsnapte, in de straten. De winkels waren overal gesloten; hier en daar waren verordeningen der sovjetregeering aangeplakt en wapperde de roode vlag nog.

Baltische patroeljes trokken evenwel reeds door de straten en bevalen alle vensters te sluiten, en toen wij in een rustiger wijk kwamen, werd onze auto met luid gejuich begroet. Uit alle vensters wuifde men ons met zakdoeken toe. Men kon het den menschen aanzien dat hun een pak van het hart viel, toen zij de bevrijders zagen. Een oude dame kwam op ons toe en snikte "God heeft ons toch niet verlaten. Maar wat hebben we geleden. De citadel zit nog vol gijzelaars en ook de centrale gevangenis. Haast u, anders worden ze doodgeschoten."

Ook de soldaten werden met geestdrift begroet. Hun intocht was een ware triomftocht.

*
*    *




II

Riga, 22 Mei

Het begint te schemeren, een eigenaardige schemering, daar het op deze breedte om dezen tijd van het jaar bijna geen nacht wordt.

Het motregent; bij het trieste weer treft te meer de geweldige somberheid, die over deze groote, haast uitgestorven stad is gekomen. Nergens brandt licht. De huizen maken een uitgestorven indruk, daar alle gordijnen verdwenen zijn.

Aan alle kanten wordt nog geschoten; uit oostelijke richting, waar de vijand in de voorstad nog stand houdt, klinkt zelfs 't geweervuur als van een veldslag met er tusschendoor het geschutgedonder.

Soms ratelt plotseling een machinegeweer door de straten; wij zijn er zelf in den auto ook bijna het slachtoffer van geworden, maar het vuur ging over onze hoofden heen.

Onmiddellijk wierp alles zich tegen de huizen, een mijnwerper reed op, werd afgelegd, en het huis, waaruit de vuurstralen kwamen er mee beschoten.

In de straten waar het rustiger was, en alle huizen onderzocht waren, verzamelde zich een dichte menigte die met onbeschrijfelijk gejubel de nu aan alle kanten binnenstroomende troepen begroette.

Onze auto wordt ook herhaaldelijk bestormd; hoeveel handen ik in dien korten tijd gedrukt heb weet ik niet. Alle vrouwen huilen.

Overal liggen lijken, het meest op de hoeken der straten. Soms een paar boven elkaar, lang uitgestrekt met een bloedvlek tegen den muur. Dat zijn de standrechtelijk neergeschotenen.

Allen dragen ze de eigenaardige, bruingekleurde, russische militaire jas. De meesten hebben geen schoenen meer aan; die heeft men ze afgenomen, om ze zelf te dragen.

Overal heerscht groote angst omtrent het lot van de 1500 gijzelaars. Een oud dametje komt naar me toe, en vraagt me snikkend of ik iets weet; haar man en haar zoon zijn in handen der bolsjewiki. Wij rijden dus naar het Hotel Petersburg, waar de staf zijn intrek heeft genomen, en vernemen daar dat het gelukt is de 1500 gijzelaars uit de gevangenis te bevrijden; maar bij de citadel is men te laat gekomen: daar lagen 30 doodgeschoten gijzelaars. De lijken waren nog warm. Verder zijn er nog een aantal meegenomen, omtrent wier lot niets bekend is.

Men vraagt mij of ik mee wil, om den lijkenstapel te gaan zien, maar daar heb ik geen zin meer in. Ik ben doodmoe, en moet bovendien mijn brieven nog schrijven en dan nog telegrafeeren en dan tevens zien hoe ik mijn berichten weg krijg.

Het zal echter moeilijk zijn in de stad kwartier te krijgen en daarom besluiten wij met den auto terug naar Mitau te gaan, om dan den volgenden morgen weer vroeg hierheen te komen.

In de hall van het hotel begint zich een angstige menigte te vormen, vrouwen in 't zwart, met bleeke gezichten, die komen vragen hoe het met hun familieleden , die gevangen genomen zijn, staat. Helaas moet men eenigen mededeelen dat er geen hoop meer is. Zoo zijn o.a. zes protestante geestelijken vermoord.

Dan stappen we in onzen auto, om den terugtocht te aanvaarden.

Het heeft opgehouden te regenen, de zon is al onder, maar in 't noorden is nog een eigenaardige glans aan den hemel, die maakt dat het niet geheel duister is.

De twee officieren, die mede in den auto zitten, ontzekeren hun revolvers, de soldaat naast den chauffeur houdt zijn geweer klaar.

Met moeite komen we tusschen de kolonnes door over de brug. Wij gaan nog even naar 't station. Daar is een heele trein met artillerie buitgemaakt, doordat de voorste wagens derailleerden, en de trein zoodoende niet meer weg kon. Er zijn een paar paarden bij verpletterd, een groote bloedige massa. Maar overal ligt bloed en stukken paardenvleesch: de uitgehongerde bevolking heeft in een paar uur alle artilleriepaarden in de wagens geslacht.

Vrouwen met lange messen en armen tot aan de ellebogen rood van 't bloed loopen nog rond of niet hier of daar wat te halen is.

Dan stappen we weer in, en na een snelle vaart van een uur zijn wij weer in Mitau. Ik ben zoo gelukkig iemand te vinden die naar Libau teruggaat en mijn brief en telegrammen mee neemt. Want van hieruit is noch post noch telegraaf.

Ik ben in langen tijd niet zoo uitgeput geweest, en aangezien ik geen ander kwartier kan krijgen, en nergens meer een bed over is, wikkel ik me in mijn pels en slaap een looden slaap op een rustbank.

Den volgenden morgen gaan we alweer vroeg op 't pad. De zon schijnt en thans biedt Riga een heel wat vroolijker aanblik dan den dag tevoren. Er zijn eenige winkels geopend. Wel wordt hier en daar nog geschoten, maar het is toch al veel minder geworden.

Wij gaan te voet de stad in en verwonderen ons over de enorme prijzen der levensmiddelen: een half pond boter kost 150 mark, een pond meel 100 mark. Het is dan ook niet te verwonderen, dat er in de laatste drie weken ongeveer 5000 menschen van honger zijn omgekomen.

Op straat is het druk, wij worden nog overal met vreugde begroet. De lijken zijn nog niet opgeruimd en trekken vooral de aandacht van jonge meisjes. Het maakt een zeer eigenaardigen indruk, een paar elegant gekleede jonge vrouwen om zoo'n meestal erg verminkt, bloederig lijk te zien staan; ze betasten het zelfs.

Ik zoek het adres van den nederlandschen consul, want ik ben natuurlijk zeer benieuwd om te vernemen hoe het onzen landgenoten gegaan is. Als ik er aanbel, wordt de deur zeer voorzichtig geopend, en groot is de verbazing van den heer Henmark, als ik hem plotseling in 't hollandsch aanspreek.

Hij is geen geboren Hollander, maar van huis uit een Riga'er, die echter gedurende de zeven jaren, die hij in Nederland heeft vertoefd, zich heeft laten naturaliseeren. Hij deelt mij direct mede, dat het den ongeveer 20 Hollanders allen goed gaat. Hij heeft het nog al met de letsche sovjet-regeering kunnen stellen.

Hij deelde mij verder mede, dat alleen nog de deensche consul met hem gebleven was. Samen hebben zij toen de belangen van alle vreemdelingen, en niet zonder succes, behartigd. De Zwitsers en Zweden waren onder de hoede van onzen consul gekomen en ook nog een aantal fransche leeraressen aan een fransche school.

De consul maakte op mij een zeer goeden indruk, en naar ik van andere, zoowel hollandsche als buitenlandsche, zijde hoorde, heeft hij de aan hem toevertrouwde belangen met energie verdedigd.

De meeste meubels uit de welgestelde huizen zijn weggehaald, minder om te plunderen, dan wel om er in de Oekraine graan voor te koopen, aangezien men daar het bolsjewistische papier geld niet in betaling wenschte te nemen.

Van soldaten hoorde ik, dat op de bolsjewistische lijken groote sommen gelds gevonden werden, die dan meestal onder de soldaten van een compagnie verdeeld werden.

Aan geld scheen geen gebrek te zijn, maar wat heeft men aan geld wanneer men er het allernoodigste niet voor kan koopen.

De bolsjewiki schenen door den aanval geheel verrast te zijn en zoodoende is de inneming dan ook zoo vlot gelukt, al mag daarbij een woord van hulde aan de troepen niet vergeten worden, die in veertien uur al vechtend ongeveer 60 KM. hebben afgelegd.

De straatgevechten hebben nog de meeste slachtoffers gekost, vooral onder den baltischen adel.

Men mag over dezen adel denken zooals men wil, maar moet erkennen dat zij haar rechten met energie verdedigt, en lang zijn dan ook de lijsten van hen die in den strijd tegen de bolsjewiki gesneuveld zijn.

De man die den staatsgreep van 10 April ensceneerde, baron Manteuffel, behoort ook tot de gedooden.

Het bolsjewistische bewind heeft een groote toenadering gebracht tusschen de niet radicale Letten en de Balten, en bij een vrijzinnige politiek van deze laatsten en afstand van het fabelachtig groote grondbezit zou al veel gewonnen zijn. Of de Balten tot zulke concessie bereid zullen blijken, is echter nog een open vraag.

Als ik in de stad wil lunchen, blijkt mij dat de prijzen nog steeds stijgende zijn, en moet ik voor een allerschraalst maal met wat bier 200 mark neerleggen.

Men is vooral gebeten op de vrouwen uit de vrouwenbataljons, aangezien men gelooft dat deze de gijzelaars hebben doodgeschoten.

Het standrecht is over de stad afgekondigd en overal hebben nog huiszoekingen plaats, aangezien beweerd wordt dat de meeste bolsjewiki niet gevlucht, maar in de stad gebleven zijn, na zich te hebben verkleed.

*
*    *




LETLAND

Libau, 23 Mei

De verovering van Riga heeft het letsche vraagstuk in een acuut stadium gebracht, en vooral de vraag: wat zal de Entente nu doen? houdt de gemoederen hier druk bezig.

Het is anders een eigenaardig leven hier. Vandaag loop ik even buiten de stad en daar schieten ze mij eensklaps vijf kogels om de ooren. Ja, zeide mij daarop iemand aan wien ik het vertelde, daar moet je hier maar aan zien te wennen; we hebben op die manier een stuk of drie dooden of gewonden per week.

's Middags loop ik in de hoofdstraat, en daar schiet plotseling een heer, die ongenoegen scheen te hebben met een ander, er lustig met een revolver op los, en treft daarbij, dat is nog het wonderlijkst van de heele geschiedenis, niemand.

Van avond staat er in de libausche courant, dat het kurhaus aan het strand, met het oog op 't treurige voorval, dat de heer X. den heer Z. een paar dagen geleden tijdens het concert heeft doodgeschoten, en mede om de kolenbesparing, een uur eerder gesloten zal worden.

Het verband tusschen die schietpartij, de kolenbesparing en de vroegere sluiting is mij wel niet geheel duidelijk, maar het geheel werpt toch wel een typischen kijk op het leven hier.

Toch is er geen gebrek aan besturende lichamen. Hier is in de eerste plaats generaal Von der Goltz, de commandant van de duitsche troepen, en gouverneur van de stad. Aangezien hij de eenige is die over een behoorlijke strijdmacht beschikt, heeft hij vermoedelijk wel het gezag in handen, in zooverre hij niet wordt belemmerd door een der drie ententemissies.

Dan hebben wij de nieuwe regeering, het kabinet-Needra, dat decreten uitvaardigt waaraan geen mensch zich stoort, en zijn macht tracht te ontleenen aan de letsche troepen, die geen soldij krijgen en daarom ook verder niets uitvoeren.

Verder hebben wij één schip in de haven, d.w.z. een koopvaarder (oorlogsschepen zijn er genoeg) en daarop troont de door den staatsgreep van 16 April door de Balten afgezette minister-president Ulman. Hij durft er niet afkomen, uit angst aan land te worden gevangen genomen en daarom blijft hij rustig aan boord onder bescherming van de oorlogsbodems der Entente.

Men mompelt in de stad, dat hij bezig is aan een zeer radicaal program omtrent de verdeeling van het grootgrondbezit, waarbij hij de bosschen reeds aan de Engelschen verkocht zou hebben.

Men ziet hier ontbreekt alleen nog de prins Von Wied, om er een grootsche herhaling van Albanië te kunnen geven.

Dan zijn er drie entente-missies : een engelsche, die Ulman schijnt te steunen, een amerikaansche, die de nieuwe regeering niet ongunstig gezind is, en nog een fransche, die in mooie pakjes over straat loopt. Wij zouden haast de hoofdzaak nog vergeten: de Balten en de Letten, die elkaar ook weer niet al te best kunnen zetten, en dit alles te zamen heet "Latvija", zooals op de postzegels staat. Men heeft bij de voortschrijdende balkaniseering van Oost-Europa niet vergeten, dat ook de Zuid-Amerikaansche republieken in vele opzichten de navolging waard zijn, en zoo komen er steeds weer nieuwe series postzegels uit.

Minister Needra heeft wel een zeer zware taak, nog vermeerderd doordat hij nu en dan gedwongen is onvrijwillig vacantie te nemen. Hij was laatst n.l. op een gegeven morgen verdwenen, en bleek opgelicht door eenige letsche officieren. Het gelukte hem echter, zij het ook in zijn hemd, te ontkomen en daarop herriep hij onmiddellijk de acte van afstand die men hem gedwongen had te teekenen.

De heer Needra beschouwt het als zijn voornaamste taak het bolsjewisme te bestrijden. Van hem ging dan ook de krachtige druk uit om Riga te bevrijden. Verder tracht hij, naar het schijnt niet zonder eenig succes, een compromis met de baltische baronnen te sluiten om tot een betere verdeeling van den grond te geraken. Om daarmee een begin te maken heeft de regeering aan de rijksduitsche onderdanen, die in de baltische landweer dienst nemen, onder voorwaarde dat zij zich als Letten laten naturaliseeren, tachtig morgen land beloofd, ten einde op die wijze tot de schepping van een kleinen boerenstand te komen.

Voor den strijd tegen het bolsjewisme heeft de regeering op het oogenblik de beschikking over de duitsche troepen, de baltische landweer, die v.n.l. uit duitsche Letten is samengesteld, en de letsche troepen. Het gedeelte van deze laatste, dat aan het front staat, schijnt uitstekend te vechten; de letsche troepen, tot dusver in Libau, schijnen te veel verpolitiekt te zijn.

Hoe goed de inheemsche troepen ook vechten, hun aantal is veel te gering om het alleen tegen de bolsjewistische troepen te kunnen opnemen, en daarom is men hier zeer benieuwd hoe lang de Duitschers nog zullen blijven. Want niet alleen dat de Duitschers de bolsjewiki aan het front tegenhouden, ook in Libau zelf zijn zij uiterst noodig om daar de regeering te handhaven.

Het is dezer dagen door een toeval aan het licht gekomen, dat het laatste offensief der bolsjewiki, dat door de verovering van Riga gestuit werd, ondersteund had moeten worden door een opstand der libausche bevolking.

Men heeft het complot nog bijtijds ontdekt en toen een grooten voorraad wapens en ontplofbare stoffen, waaronder veel handgranaten, in het centrum van de stad verborgen gevonden.

Trekken de Duitschers zich uit Letland terug, dan is het ook na een paar dagen weer in de handen der bolsjewiki.

De Engelschen denken er anders over. Ik had dezer dagen een onderhoud met een der leden van de engelsche missie, die meende dat het alleen een kwestie van voedsel was en dat de duitsche troepen best gemist konden worden. Waarop ik hem antwoordde: wanneer er dan tenminste engelsche troepen voor in de plaats komen. Dit schijnt echter niet de bedoeling van de Engelschen te zijn.

Merkwaardig is wel dat de Amerikanen den laatsten tijd tegenover de Duitschers een heel andere houding hebben aangenomen en ook het kabinet Needra schijnen te steunen.

Achter dit alles ligt echter een strijd van groote tragiek verborgen, de strijd n.l. van de duitsche Letten voor het behoud hunner cultuur, die eigenlijk de eenige cultuur van het land is. Want de Letten zelf zijn altijd overheerscht, en hebben nooit iets beteekend. Het waren alleen uitstekende soldaten onder het tsarenrijk, zooals nu nog de geregelde letsche regimenten de garde van Trotzky vormen.

Het is merkwaardig hoe weinig de Russen zelf hier hebben achtergelaten; men bespeurt nergens meer de teekenen der russische heerschappij, ook in Riga niet, dat een geheel duitsche stad is. Er worden hier dan ook maar twee talen gesproken, duitsch en letsch. Nu moeten het intellect en de middenstand, die beide duitsch zijn, en de meerderheid der duitsche Letten vormen, echter lijden onder den haat der bevolking tegen de grootgrondbezitters, de baltische baronnen.

Wel heeft in den laatsten tijd het gedeelte der Letten, dat zich eveneens door het bolsjewisme bedreigd voelt, zich bij de Balten aangesloten, maar tezamen zijn ook die niet sterk genoeg om de in de laatste jaren krachtig uit Rusland met bolsjewistische propaganda bewerkte bevolking in toom te houden. Het is dan ook mijn vaste overtuiging, dat op het oogenblik, waarop de Duitschers weggaan, het geheele land bolsjewistisch zal worden.

Ondertusschen is men druk bezig, het heele land van den druk der letsche sovjet-regeering te bevrijden en binnen korten tijd zal dat over het geheele land wel gelukt zijn.

Maar wat nu?

De regeering verplaatst binnenkort haar zetel naar Riga en zal van daar uit het land verder regeeren, wanneer zij er in slaagt zich staande te houden.

Doch ook in dit geval geloof ik niet aan de toekomst van dit land, omdat het uitsluitend een kustgebied is, en zijn vroegeren bloei ontleende aan de gunstige ligging der havens Libau en Riga, met het geheel westelijke Rusland als achterland.

Bekijkt men de kaart, dan ziet men, dat Litauen in het noorden zoover vooruitspringt, dat Letland in twee deelen wordt gesplitst, door een kleine kuststrook verbonden, waar juist Riga ligt.

Het land is dan ook onafscheidelijk met Litauen, dat nochtans weer een geheel andere cultuur heeft, verbonden.

In de aan Duitschland voorgelegde vredesvoorwaarden moet het Memel afstaan en dit is gedaan om Litauen, dat, hoewel het niet geheel poolsch, daaraan toch door tal van banden gehecht zal worden, een eigen haven, al dan niet onder contrôle der entente, te verschaffen.

Dit zou natuurlijk voor Libau en Riga zeer ongunstig zijn. Men ziet dit in letsche kringen ook wel in, en vandaar, dat men er de hoop heeft gevestigd op een niet-bolsjewistisch Rusland.

Een deel der baltische baronnen ziet dan ook met vreugde den steun, dien de Russen van het oude regime bij den strijd tegen het bolsjewisme bieden.

Het meest schijnt men te hopen op een federatief Rusland, waarin dan Letland als bondsstaat zou worden opgenomen en waartoe dan natuurlijk Litauen zelf ook zou moeten behooren.

Ik heb maar enkele stemmen gehoord, die een nauwere aansluiting bij Duitschland bepleitten.

Het is echter voor Duitschland van veel belang, dat het land niet bolsjewistisch wordt, want dat zou den ondergang der duitsche cultuur beteekenen en Duitschland berooven van een kolonisatiegebied, dat het, nu het zijn koloniën misschien zal verliezen, voornamelijk voor zijn middenstand niet zal kunnen ontberen.

Intusschen zit ik hier gevangen, want in Oost-Pruisen staken de spoorwegen en dientengevolge komen ook hier geen treinen aan en kan ik niet weg.

Ik behoef mij echter niet te vervelen, want er zijn eenige theaters en tingeltangels, terwijl ook het badleven aan het strand, nu het weer wat beter wordt, heel aardig is.

Het leven is echter duur, te meer, omdat alles berekend wordt in Oost-roebels, waarvan de koers vastgesteld is op twee mark.

Na tien uur mag tengevolge van den staat van beleg niemand zich meer op straat vertoonen. Ten einde nu toch het bezoek aan theaters, enz. mogelijk te maken gelden de toegangsbewijzen tevens als nachtpermissie.

*
*    *




LITAUEN

Kowno, 4 Juni

Als paddestoelen zijn zij hier in Oost-Europa uit den grond verrezen, de nieuwe staatjes, Estland, Letland en Litauen.

Van Letland heb ik u 't een en ander medegedeeld en thans wil ik 't hebben over Litauen, waar ik op 't oogenblik vertoef en nog wel in de tijdelijke hoofdstad en zetel der regeering, sinds Wilna door de Polen is ingenomen.

Hoe lang Litauen als staat met een eigen regeering bestaat, weet ik niet precies, ik geloof een maand of zeven, maar in dien tijd heeft het reeds vier regeeringswisselingen gehad en al dien tijd met het in wording zijnde leger naar twee kanten front moeten maken, n.l. tegen de bolsjewieken en tegen de Polen.

Litauen heeft wel is waar een eigen taal, maar het is er mee als met het letsch; voordat van een onafhankelijk Litauen gesproken werd, was het niet meer dan een boerendialect, terwijl in de steden russisch en poolsch gesproken werd.

Het intellect is hier dan ook niet, zooals in Letland, duitsch, maar poolsch, en ook de grootgrondbezitters zijn Polen, waarnaast men echter een vrij talrijken kleinen boerenstand aantreft. Dit en ook het ietwat liberaler optreden der poolsche magnaten maakt, dat de tegenstellingen minder scherp zijn dan in Letland, en Litauen is dan ook veel minder bolsjewistisch gezind.

Het groot aantal joden (in Kowno zijn zij zoo talrijk, dat het jiddisch er als een der erkende talen is toegelaten) helpt de tegenstellingen verzwakken, daar de joden hun eigen politiek voeren. Aan den anderen kant toch ook weer niet, omdat zij een voortdurende neiging hebben met de meerderheid mee te gaan.

Litauen, zonder Polen, Joden of Russen, kan slechts op heel weinig intellectueelen bogen, vandaar dat men bij de vorming van een nationaal ministerie op de grootste moeilijkheden stuitte, want men had ternauwernood genoeg krachten beschikbaar om het aantal zetels te bezetten.

Maar dan die regeeringswisselingen, zult ge vragen?

Dat is ook heel merkwaardig.

Men zou met een kleine variant op een bekend Simplicissimus-aardigheidje over Montenegro, kunnen zeggen: de Litauers leven, zooals bekend is, van regeeringswisselingen; daar er echter in geheel Litauen maar materiaal voor één regeering is, blijven dezelfde mannen steeds aan 't roer.

In tegenstelling met de Letten die protestant zijn, zijn de Litauers voor het meerendeel katholiek, waarnaast men nog een vrij groot aantal orthodoxen aantreft.

Aangezien de priesters echter voor een groot deel Polen zijn, hebben zij niet dien invloed als in Polen zelf, hoewel men toch met hun invloed rekening moet houden.

De poolsche grondbezitters missen het scherpe, hoekige karakter der Balten, maar ook het heroïsche, want terwijl deze laatste met het zwaard in de vuist hun rechten verdedigen, wonen de Polen rustig in Warschau, wachten daar betere dagen af en maken alleen een kolossale propaganda om Litauen bij Polen in te lijven.

Dat lijkt echter niet in de plannen der entente te liggen, die ook hier hun missies heen hebben gezonden, en met behulp der plaatselijke pers een geweldige campagne tegen de Duitschers, de eigenlijke stichters van den staat, begonnen zijn.

Men zal zich afvragen, wat de Duitschers eigenlijk nog in Litauen doen, waar ze niet, zooals in Letland, hun eigen kultuur helpen verdedigen, en dan is het antwoord: ze houden den jongen staat op de been en helpen het litausch leger organiseeren.

Trokken de Duitschers weg dan zou het noordelijk deel onmiddellijk door de bolsjewiki, en de rest door de Polen worden bezet.

Bovendien is het voor de Duitschers van groot belang, dat Litauen niet poolsch wordt, aangezien Rusland dan meer binnen hun bereik blijft, en zoodoende het plan der entente om Duitschland door een groot Polen geheel van Rusland af te scheiden, niet uitvoerbaar zal zijn.

De Entente wil Litauen noch aan Polen noch aan de Duitschers geven, doch deze politiek van halfheid maakt dat de Polen zich in het geheel niet storen aan hetgeen er in Parijs besloten wordt en kalm hun gang gaan.

Dat ze daarmee echter te veel hooi op hun vork laden is duidelijk. De Litauers zijn wel is waar niet zeer gevaarlijke tegenstanders, maar het aantal vijanden van den jongen poolschen staat groeit met den dag: Duitschers, Bolsjewiki, Tjecho-Slowaken, Ukrainers, enz. Daarbij komt dan nog, dat de bolsjewiki een kolossale propaganda in het poolsche leger maken, waaraan de Polen zelf hard meewerken doordat ze de duitsche krijgsgevangenen uit Rusland, en de russische uit Duitschland, die bij hen de grens over trekken, naar Warschau voeren, en naar men beweert voor een gedeelte in hun leger aanwerven.

De gevangenen zijn de beste propagandisten die de sovjetregeering heeft, en ik denk dat dat wel een der redenen zal zijn, waarom de duitsche regeering de Polen in dezen, zonder al te veel protest, maar kalm hun gang laat gaan, want daardoor raken zij ze kwijt en hebben hun vijanden er last van.

Ondertusschen moet de gevolmachtigde voor Litauen, dat is een soort gezant, trachten de vraag op te lossen wat Duitschland nu eigenlijk is, een bezettende mogendheid of de leverancier van een hulpkorps. Men schijnt in deze een modus vivendi te hebben gevonden in het begrip "bevriende mogendheid".

Ondertusschen een bevriende mogendheid die er de lakens uitdeelt.

De Litauers gaan echter bijzonder onafhankelijk doen door een eigen paspoort-centrale op te richten, met het gevolg natuurlijk dat de arme reizigers er de dupe van worden, aangezien zij thans een dubbel visum noodig hebben, een van de Duitschers en een van de Litauers.

Het litausche leger in statu nascendi vertoont het beeld, dat men in 't oosten overal kan aantreffen, n.l. bijna geen troepen maar wel een groot aantal keurig gekleede officieren, die den geheelen dag in de koffiehuizen doorbrengen.

Wanneer men dan ook in 't vaderland een litausch legerbericht leest, b.v., zooals laatst, dat Uzjani door de litausche troepen bezet is, dan wil dat zeggen, dat de Duitschers Uzjani veroverd hebben en de Litauers er den volgenden dag zijn binnengerukt, nadat alle gevaar geweken was.

De Duitschers doen werkelijk hun best er van te maken wat er van te maken is, maar het gebrek aan intellectueelen is bij de kadervorming het groote bezwaar en de Polen denken er natuurlijk niet aan zich bij het litausche leger te laten inlijven.

Het zal dus wel een tijdje duren voor men met recht van een litausch leger kan spreken.

Kowno zelf is een vrij groote stad, in een heel mooi dal, door groene heuvels omgeven, gelegen.

Er zijn een paar hoofdstraten, met een eigenaardige bestrating, daar de Duitschers overal flinke trottoirs hebben aangelegd, aangezien in den winter de modder en sneeuw het verkeer anders geheel onmogelijk zouden maken.

Men vraagt zich met verbazing af, hoe het mogelijk is, dat Kowno vroeger tot de groote russische steden gerekend werd, als men de kleine, voor 't meerendeel houten huizen ziet, en verder de geweldige armoede, die 't grootste deel van de stad ten toon spreidt, en die niet het gevolg van den wereldoorlog schijnt te zijn.

Het geheel is typisch russisch. Vooral ook de kleine voertuigjes met de gebaarde koetsiers en de kleine op vreemde wijze ingespannen paardjes.

Voor reizigers die naar Rusland willen, is Kowno een belangrijke pleisterplaats, vanwaar men dan door de linies moet trachten Dunaburg te bereiken, waar de spoorlijn naar Moskou begint.

De Polen zijn echter druk bezig een poging te doen deze sterke vesting te veroveren, en dan wordt het moeilijker, omdat dan de heele reisroute veranderd wordt en over het naaste groote russische station Minsk, dat van uit Duitschland veel moeilijker te bereiken is, gaat loopen.

Aan het front is de toestand zeer eigenaardig; in de vesting Dunaburg vechten Duitschers en Polen naast elkaar tegen de bolsjewiki; in het zuiden echter staan ze tegenover elkaar. Alles wijst er op, dat de poolsche troepen het vaste plan hebben tot de bezetting van geheel Litauen over te gaan.

Daar zij tegenover Duitschland hetzelfde voornemen koesteren, vraagt men zich met verbazing af waar dat heen moet, en, gelijk ik ook reeds telegrafeerde, ziet de toekomst van Oost-Europa, en daarmee van ons geheele werelddeel, er inderdaad zeer somber uit.

*
*    *




OP WEG NAAR HET OOSTEN

Kowno, 16 Juni

Ik tracht mij steeds voor te stellen, dat ik alleen en uitsluitend voor mijn pleizier op reis ben, en dikwijls gaat dat ook heel goed, maar zoo nu en dan wordt het toch wel lastig, vooral als de derde klasse coupé, waarin geen ruit meer heel is, overvol is met menschen, die in alle mogelijke houdingen tegen elkaar geleund trachten te slapen.

Zoo'n heelen nacht in zittende houding door te brengen op een harde bank, terwijl je je bijna niet bewegen kunt, maakt dat men zich den volgenden morgen als geradbraakt voelt, en dan komt daarbij, dat alle waschgelegenheid ontbreekt en men tot zijn schrik gaat ontdekken, dat alle middelen, waarmee de kleeren volgedrenkt zijn, niet geholpen hebben en een bezoek aan de "Entläusungs"-inrichting toch noodzakelijk zal blijken.

Het is echter ook alweer een zaak van wennen, en ik heb de gelukkige eigenschap altijd te kunnen slapen, hetgeen in deze dagen op reis naar het oosten niet genoeg te waardeeren is.

Over afstanden krijgt men wel een ander idee dan bij ons thuis, waar we nu eenmaal niet langer dan zeven uur in een trein kunnen zitten. Tweehonderd kilometer noemt men hier vlakbij, een treinreis van drie dagen is een kleinigheid, een reis van vierentwintig uur is heelemaal niets.

Heeft men zich daar eenmaal ingedacht, en dat is noodzakelijk, dan gaat alles ook vanzelf, en dat is maar goed ook, want naast de reismoeilijkheden zijn er nog zooveel andere van heel wat meer beteekenis te overwinnen, dat alles er bij in het niet verdwijnt.

Er is nu bijna vijf jaar oorlog in Europa, bij ons te lande is men het al weer haast vergeten, maar hier in het Oosten, waar we nog in de oude, toch alweer voor een serie nieuwe oorlogen staan, herinnert alles er aan. Langer dan vierentwintig uur van te voren een plan maken gaat niet, want dan is de militaire en politieke toestand alweer zooveel veranderd, dat niets meer klopt.

Ik wil naar Rusland, naar Moskou. Dat is te doen; het allereerste wat noodig is, is passen en geld.

Goed, ik ga een paar dagen naar Berlijn, verschaf mij de noodige passen, met al de noodige visa, krijg geld gestuurd, huur een tolk en wij gaan op reis, om te beginnen terug naar Kowno.

Mijn tolk, een brave jonge man, die uitstekend poolsch en russisch spreekt, wil zijn vrouw, een Russische, naar Rusland brengen, nu bewijzen wij elkaar een dienst: ik zal hem door de linies, hij moet me in Rusland verder helpen.

Het jonge paar, dat voor deze gelegenheid geheel in mijn dienst komt, zij als secretaresse, hij als tolk, zal met mij de reis van Berlijn uit maken.

Daar begint het al: terwijl ik, mijn Pappenheimers en de reisgelegenheid kennend, niet anders mee heb dan een leeren jekker, een overjas, een rugzak en een handkoffer, hebben de brave echtelieden ongeveer een taxi vol bagage bij zich.

Ik kijk natuurlijk direct bedenkelijk, maar zwicht voor de gevaarlijkste aller elementen, n.l. vrouwentranen, die opwellen als ik drie-vierde wil achterlaten.

Gelukkig helpen de spoorwegbeambten goed mee, en toen wij gisteren in Kowno aankwamen, was juist de helft al zoek, tot mijn heimelijk genoegen natuurlijk.

Zij zijn echter wijs geworden en houden hier op 't oogenblik uitverkoop.

Nu moeten wij zien hoe wij hier vandaan komen, en liefst zoo spoedig mogelijk, want het oorlogsgevaar komt met den dag dichterbij.

De Oost- en West-Pruisische pers geeft hoofdartikelen, die aan duidelijkheid niets te wenschen laten, en de poolsche troepen worden met den dag roeriger.

Ik reken dan ook met alle mogelijkheden; er is dan ook nu geen terug meer mogelijk, voorwaarts dus!

In groote lijnen staat mijn plan vast. Moskou is het einddoel, hoe ik vandaar terug kom weet ik nog niet; dit is ook niet vooruit te zeggen.

Het eenige wat te doen is, is de kaart van het land kennen, iedereen, die in Rusland geweest is, ieder ambtelijk bureau, waar ze ook maar iets weten, uithooren.

Elken dag bestudeer ik de kaart, lees alle mogelijke bladen, mijn notitieboekje is bijna vol.

Ik moet weten, hoe de stemming in Rusland is tegenover vreemdelingen, hoe de treinverbindingen zijn, of Dunaburg een betere verbinding met Moskou heeft dan Minsk. Welke waarde de Kerenskyroebel op het oogenblik heeft. Wat zijn de plannen der Duitschers Wat doet de Entente? Wat de Polen?

Zoo groeit een plan; het wordt gewijzigd, nog eens gewijzigd, dan staat het vast. De reis zal gaan over Wildomir—Dunaburg. Voor Dunaburg staan de bolsjewiki, daar moet ik er door zien te komen.

Dan ineens komt het bericht: over Dunaburg is het onmogelijk te reizen, want de Litauers en Polen vallen aan.

Waarschijnlijk; nooit krijg je een zéker bericht; dus er op uit om te vernemen wat er van waar is.

Zoo is het mij heden ook gegaan; alles was klaar om over Dunaburg te reizen, en nu komt het bericht: Dunaburg wordt dezer dagen aangevallen.

Den geheelen middag ben ik er op uit geweest om te onderzoeken wat er waar aan is, en het resultaat is, dat het in elk geval onraadzaam zal zijn dezen weg te nemen.

Nu moet een ander plan gemaakt worden; de kaart wijst aan over Wilna-Minsk; nu er weer op uit om te onderzoeken of het mogelijk zal zijn, eerst door de duitsch-poolsche, dan door de poolsch-russische linies te geraken.

Dat geeft weer heel wat arbeid — de weg moet verkend, de noodige visa verschaft, poolsch geld gewisseld, geïnformeerd worden hoe ik gaan moet, per trein of per wagen, en dan komt weer het voornaamste: de militaire en politieke toestand.

Wanneer zal de poolsch-duitsche oorlog uitbreken, hoe zal het front daar loopen, wat doen de bolsjewiki Daar tusschen door hoor je duizend en een nieuwtjes, die soms gelijkluidend, soms geheel tegenstrijdig zijn, en dan moet er geschift, gecombineerd worden, en dan nog eens een of andere autoriteit die het weten kan geïnterviewd, en dan eindelijk besluit ik, weer eens een telegram naar Nederland te zenden.

Men zal vragen: maar wat heeft het voor iemand in Kowno voor beteekenis of Koltsjak verslagen is of niet, wat beteekent het voor hem of de tsaar al dan niet dood is.

Toch zijn dit uiterst gewichtige zaken. Is Koltsjak verslagen, wat ik thans als zeker moet aannemen, dan moet er rekening mee gehouden worden, dat er binnen drie weken russische versterkingen naar het westfront komen en dat dus ongeveer binnen een maand Russische aanvallen te verwachten zijn.

Leeft de tsaar, zoo is de kans op reactie in Rusland veel grooter, hetgeen natuurlijk voor een buitenlander van zeer veel beteekenis is.

Zoo ben ik den ganschen dag druk bezig en schiet er bijna geen tijd over om eens rustig een brief te schrijven en eens indrukken te geven van deze typisch russisch-oostersche omgeving.

Misschien krijg ik er den tijd voor, want hoewel ik het plan heb overmorgen naar Wilna te trekken, ben ik in een ernstig conflict geraakt met de litausche autoriteiten.

Mijn pas is n.l. niet voorzien van een litausch visum, dat bij een gezantschap in Berlijn te verkrijgen schijnt te zijn. Nu was het echter niemand in Berlijn bekend, dat daar een litausche vertegenwoordiger zijn tenten heeft opgeslagen. Men weigerde mij daarom hedenmorgen een permissie te geven om door het front te komen en stuurde mij, volgens het in het heele Oosten bekende recept, van het kastje naar den muur.

Ik heb de noodige ervaring op dit gebied, en al sigaretten aanbiedende kwam ik toch langzaam voorwaarts, totdat ik ontdekte dat de helft van het beambtendom niet lezen of schrijven kon.

Toen werd de zaak lastiger en aangezien de heeren niet erg vast in de geografie bleken te zijn, was ook het feit dat ik Hollander was voor hen van weinig beteekenis. Een toeval bracht mij echter in contact met den litauschen opperbevelhebber.

Ik heb onder niemand minder dan mannen als Bennett Burleigh, Ludovic Naudeon, Barzini en anderen geleerd, hoe men als journalist de rechten van de pers verdedigen moet en heb dan ook dien generaal behoorlijk de waarheid gezegd; ik ben wat de Duitschers zouden noemen "saugrob" geworden en heb mij vervolgens direct beklaagd bij den duitschen gezant en bij de entente-missies, om neutraal te blijven.

De heeren Litauers zullen moeten leeren dat er ergens in Rotterdam een wereldblad verschijnt, welks vertegenwoordigers verlangen behoorlijk behandeld te worden.

Ik heb heden den minister-president laten aanzeggen dat ik hem morgen spreken wil, en dan zullen we hem eens behoorlijk à faire nemen.

Het is te hopen dat de man kan lezen, hetgeen hoogst vermoedelijk van alle ministers niet gezegd kan worden.

Het is hier erger dan ik ooit beleefd heb, niettegenstaande ik, sinds ik den minister van buitenlandsche zaken van een Baltenland eens achter een toonbank in een soort snoepwinkeltje aantrof, niet gauw meer verbaasd sta.

Een duitsch boekje over Litauen begint dan ook met de opmerking: na de Albaneezen zijn de Litauers het domste volk ter wereld.

Hetgeen m.i. beslist onjuist is; de Albanees is n.l. volstrekt niet dom, de Litauer echter zeer, ook in zijn politiek, want hij maakt het de Duitschers zeer onaangenaam, terwijl hij het tegelijkertijd ook bij de Entente verbruit.

De gelegenheid om die twee tegen elkaar uit te spelen, gebruikt hij absoluut niet, vandaar dat de Polen zeer wel gewonnen spel zullen hebben, en het land kalmweg inrekenen, hetgeen wel niet in de lijn der Amerikanen en Engelschen schijnt te liggen, maar den Franschen niet onwelgevallig zal zijn.

Ik maakte heden kennis met den chef der fransche missie, die uiterst vriendelijk en voorkomend was, maar die uitnemend de kunst verstond om even charmant als gesloten te blijven, terwijl ik hem juist graag eens aan 't praten had gehad over de poolsche plannen.

Het is echter wel merkwaardig, hoe verschillend de opvattingen bij de Duitschers en bij de entente zijn omtrent de militaire kracht der Russen.

De Duitschers meenen dat de bolsjewiki een zeer goed en sterk leger hebben, dat alle aanvallers de baas zal blijven; de entente denkt er blijkbaar juist anders over.

M.i. is er meer kans dat de Duitschers gelijk hebben en schijnt het niet uitgesloten dat van dien kant nog allerlei verrassingen te wachten zijn.

*
*    *




TE WILNA AANGELAND

Wilna, 18 Juni

Zooeven ben ik in Wilna aangekomen, na een tocht van 75 KM., gedeeltelijk per wagen, gedeeltelijk te voet afgelegd, en thans haast ik mij om nog voordat hier 't licht wordt uitgedraaid mijn ervaringen te boek te stellen, in de hoop dat deze brief aankomt, want morgen vroeg gaat de man, die mij hierheen bracht, weer terug, en neemt dan dit schrijven mee. Wanneer het dus in Rotterdam zal aankomen, zal mij voorloopig wel een raadsel blijven, geheel afgesneden als ik hier van elke verbinding ben. Ik moet er dus maar op vertrouwen, dat mijn bode dezen brief niet verliest en hem al dan niet opzettelijk niet vergeet te posten.

Het is nu eenmaal het lot van den correspondent in deze streken, dat hij nooit weet of al zijn geschrijf wel ooit de redactie bereikt.

Mijn plan om over Dunaburg Rusland binnen te trekken moest ik op het allerlaatste oogenblik opgeven, aangezien de Litauers bezig zijn een poging te wagen om het te veroveren, en daarom schoot mij niets anders over dan te trachten over Wilna naar Minsk te komen. Hetgeen al dadelijk dit bezwaar had, dat ik nu twee maal een front moest passeeren, n.l. te het duitsch-litausch-poolsche en 2e het poolsch-bolsjewistische.

Vanmorgen om vier uur gingen wij er dus op uit, mijn dolmetscher met zijn vrouw, nog altijd belast en beladen met veel te veel bagage, en ondergeteekende met een minimum dat tegelijkertijd het maximum van zijn draagvermogen is.

De trein bracht ons naar Koschedory, waar we voor 't laatst de duitsche linie passeerden, hetgeen zonder eenig bezwaar gebeurde, omdat het front veel meer naar voren ligt en bezet is door Litauers.

Nu kwam het er op aan een voerman te vinden, genegen om ons door de linies naar Wilna te brengen.

Gelukkig bleek er eenige concurrentie, zoodat dank zij mede het pingeltalent van mijn dolmetscher de brave "panje" aannam om mijn heele gezelschap met bagage en al voor 1000 roebel te vervoeren.

Het daarvoor bestemde vehikel was niets anders dan een eenvoudig panje-wagentje, zooals ze hier zeggen, op vier wielen, zonder veeren natuurlijk en met een klein, maar ongelooflijk taai paardje bespannen.

Wat het natuurschoon betreft was het een van de mooiste tochten die ik ooit gemaakt heb, maar mijn verwachting dat het een van de meest romantische zou zijn — denk maar eens aan, dwars door twee elkaar vijandelijke linies — werd niet verwezenlijkt, om de eenvoudige reden dat de linies om te beginnen al ontbraken; alleen de hoofdwegen zijn door enkele posten afgezet.

Toen we dan ook het punt, in mijn gedachten reeds het fatale punt, naderden, bleken de vijandelijke voorposten op 10 M. van elkaar, langs den weg, in de zon te zitten knikkebollen.

Wij werden eerst door de Litauers aangehouden, daarna, om zoo te zeggen, een seconde later door de Polen, lieten onze passen zien, deelden, om het nazien der bagage te voorkomen, eenige cigaretten uit, en de gevaarlijke tocht dwars door de linies was volbracht en we sjokten en hotsten nog 30 KM. verder door naar Wilna.

De moeilijkheid ligt ook volstrekt niet in het passeeren der fronten, maar veel meer is het kunnen vertoonen van de juiste visa op je paspoort.

Want dat is eigenlijk de heele zaak, het visum, zoowel van de eene partij als van de andere, en dat is lang niet gemakkelijk, vooral in deze streken die vroeger onder russisch bewind stonden, en die, als erfenis, een geweldige dosis bureaucratisme hebben overgenomen.

Dat is voor mij een vaststaand feit geworden: elk normaal ontwikkeld persoon, die langer dan vijf jaar ambtenaar is, is niet heelemaal normaal meer, en wanneer hij dan nog aan een pascentrale werkt, is zijn toestand hopeloos.

Spreek mij niet tegen. Ik heb in zes weken tijd 87 visa op mijn passen verzameld, en meen dus over eenige ervaring te kunnen beschikken.

Het meest dramatisch moment had dus een eenigszins alledaagsch verloop, en hoewel 't mij aan den eenen kant speet, was ik toch ook maar weer blij dat het zoo afliep.

Intusschen ben ik geradbraakt, door een heelen dag door te brengen op een wagentje zonder veeren, in de gloeiende zon, op deze meer dan ellendige wegen, waarbij dan, en dat was per slot van rekening nog maar gelukkig, heele einden geloopen moesten worden, tegen de hellingen op, want het terrein in deze streken is zeer heuvelachtig.

Zooals ik boven reeds schreef, is het een buitengewoon mooi landschap, maar zeer eenzaam; de enkele dorpjes, die men tegenkomt, uit een paar verspreide, armelijke houten woninkjes bestaande, maken een triestigen indruk.

Overal langs den weg vindt men soldatenkerkhofjes; sommige zijn al oud, ze dateeren van 1915. Dit was in 't begin van den wereldoorlog; dat zijn we nu bijna weer vergeten.

Tegen het donker bereikten wij Wilna, en of het daardoor komt, maar de stad, die anders schitterend mooi op en tegen een paar heuvels gelegen is, maakte een uiterst triestigen en verwaarloosden indruk.

Er zijn zoo van die oogenblikken, zelfs wanneer je veel gereisd hebt, dat er een melancholieke stemming over je komt als je met niemand spreken kunt die je verstaat; je hebt een heelen dag niet gegeten, en bent moe, en dan kom je daarbij een stad als Wilna binnen, in zooverre niet typisch russisch, aangezien er veel hooge en steenen huisjes zijn, maar voor de rest toch ook al weer geheel aziatisch, het meer dan middeleeuwsche plaveisel, de vele joden met lange baarden en kaftans, het stof, de vuilnis op straat enz. enz.

Maar als je eenmaal weer eens goed gegeten hebt, in een goed verlicht lokaal, met veel menschen, vooral officieren, om je heen, dan verandert de stemming toch al weer gauw en wordt besloten den brief toch maar voor het naar bed gaan te schrijven, ten einde hem nog bijtijds den volgenden morgen weg te sturen.

Goedkoop is het leven hier anders ook niet; mijn middagmaal, zij het ook het eenige dat ik heden genoot, was wel is waar goed maar kostte toch alweer 100 roebel. Toen ik af wilde rekenen werd het me geel en groen voor de oogen, want de kellner gaf me van zooveel landen zooveel verschillend geld terug, dat ik er geen steek meer van begreep.

De vriendelijke poolsche luitenant hielp me er mee, en met mijn reeds opgedane ervaring in deze richting kan ik u thans een verhandeling geven over den roebel. Er zijn in Rusland drie soorten: de oude roebel van voor de revolutie, d.i. de czaren-roebel; daarvan is de waarde iets meer dan een mark; dan heeft men het doemageld, dat wel in Rusland voor hetzelfde moet gelden als de czaren-roebel, maar toch maar de helft van dezen waard is. Daarnaast staat de door het duitsche gouvernement uitgegeven z.g.n. Oostroebel, die een gedwongen koers van twee mark heeft en merkwaardigerwijze daarvoor in Polen ook wordt aangenomen, en dan is er nog de Kerenskyroebel; dien kan men bij het pond krijgen, of zoo men wil bij de el, want hij is als naamkaartje gedrukt en heeft practisch geen waarde meer.

19 Juni

Het is vanmorgen prachtig weer en in een heel wat betere stemming dan gisteravond ontwaakte ik; ik kon tot mijn genoegen constateeren dat mijn hotelkamer alleen door mij bewoond werd, en dat is in deze streken zeer veel waard.

Het schijnt vandaag een poolsche feestdag te zijn; processies trekken door de straten, en troepen soldaten met volle muziek aan het hoofd.

Deze laatsten maakten een zeer goeden indruk, en waren op het eerste gezicht niet van Duitschers te onderscheiden, aangezien zij ook allen den bekenden duitschen helm dragen.

Wilna schijnt op 't oogenblik een sterk garnizoen te hebben en men ziet veel officieren, vooral uhlanen, langs de straten flaneeren.

Of het aan mij ligt weet ik natuurlijk niet, maar het geheel maakt op mij een zeer Napoleontischen indruk, de wijze waarop de officieren hun lange kromme sabels dragen, hun eigenaardige hoofddeksels, hun geheele optreden enz.

Het zou ook niet zoo verwonderlijk zijn, want de laatste keer, dat ze zoo ongeveer onafhankelijk waren dateert ook uit die dagen.

Met passen is men hier bijzonder streng en daarnaast zeer antisemitisch. Mijn Dolmetscher, die een half joodje is, zat vanochtend dan al direct vanwege deze reden in 't arrest, waaruit ik hem niet dan met veel moeite kon bevrijden. Gelukkig is hij voor 't oogenblik weer vrij, maar nu zijn ze bezig zijn heele bagage te onderzoeken.

Het gebeurt in de kamer vlak naast mij, en ik ga er nu en dan eens even bij kijken; met de grootste minutieusheid wordt alles onderzocht, maar vinden zullen ze wel niets, want de enkele dingen die verdacht zouden kunnen zijn, zitten in mijn koffer, en die wordt niet onderzocht.

Thans help ik mijn braven Dolmetscher en over een paar dagen moet hij 't in Rusland mij doen.

*
*    *




UIT LITAUEN

Wilna, 20 Juni

Vandaag is het hier feestdag, een katholiek-nationale feestdag, en zijn dus alle bureaux gesloten, zoodat er niet aan mijn passen gewerkt kan worden, en nu wil ik deze gelegenheid gebruiken om u eenigszins met de geschiedenis van Litauen vertrouwd te maken. Schrik echter maar niet, ik zal niet in geleerde bespiegelingen vervallen, maar onderweg kort ik mij meest den tijd, en vooral de lange avonden, met het bestudeeren van al de boeken die ik machtig kan worden en die mij behulpzaam kunnen zijn bij mijn, zij het ook zeer oppervlakkige, studie van land en volk.

Dat is wel noodig, want zij hebben er hier een handje van om in het verleden te leven, waar een normaal mensch van om zou vallen. Ik ken dat echter; dat kunnen ze in Bulgarije en Servië precies zoo. Ook daar kan een Bulgaar je met het ernstigste gezicht van de wereld verzekeren, dat deze of gene stad eigenlijk bulgaarsch moest wezen, omdat in het jaar 1200 Tsaar zooveel die stad op de Serviërs veroverd had; en precies zoo doen ze hier.

Toen ik het laatst met een Litauer over de grenzen van Litauen had, kwam hij met een kaart aanzetten waarop het litausche rijk in het jaar 1200 afgebeeld was, en op grond daarvan wilde hij o.a. Koningsbergen eigenlijk tot Litauen rekenen.

Of men wil of niet, men moet hier wel eenigszins van de geschiedenis van het land op de hoogte zijn, omdat deze bij de tegenwoordige generatie nog zoo'n groote rol speelt.

Ik laat mij de hoofdartikelen uit de poolsche pers door mijn dolmetscher vertalen en telkens vindt men daarin toespelingen op de geschiedenis.

Nu moet het mij van 't hart, dat men hier wel wat al te hard van stapel loopt, en het jonggeboren Polen al te veel naar het verre verleden wijst, aangezien het heel Polen van voor de eerste deeling terug wil. Nu kan men m.i. 150 jaar wereldhistorie wel niet absoluut negeeren, en ook is het waar dat de Polen alle recht hebben op een onafhankelijk nationaal bestaan, — zij hebben er genoeg voor geleden —, maar ik vind in de duitsche argumenten, die wijzen op hun 150-jarigen cultureelen arbeid in Posen, Silezië en Oost- en West-Pruisen, ook veel waars en het is wel zeer hard om hun dit gebied nu toch maar weer ineens af te nemen.

Helaas, de mogelijkheid om tot een compromis te komen is daarom zoo gering, omdat de fransche missies hier overal met alle mogelijke middelen een zeer krachtige anti-duitsche campagne voeren, en niet zonder succes.

Wilna, de eigenlijke hoofdstad van Litauen, met ongeveer 200,000 inwoners, heeft al heel wat meegemaakt. Duitschers, Franschen, Zweden, Tartaren, Polen, Russen hebben er op hun beurt den scepter gezwaaid. Zoo was het voor 100 jaren het hoofdkwartier van Napoleon toen hij zijn tocht naar Rusland begon.

Wij hebben, en dat is bij den tegenwoordigen politieken toestand nog altijd van groot belang, met drie verschillende volken te doen, n.l. de Litauers, de Wit-Roetenen en de Polen, waarvan alleen de laatsten, niet alleen door hun overwegend aantal maar ook door hun kultuur, in aanmerking komen tot het vormen van een zelfstandigen staat.

Bij de Litauers en Wit-Roetenen is het nationale bewustzijn eerst in de laatste jaren wat wakker geworden, door den druk der russische regeering.

In het verleden heeft Litauen wel is waar een groote rol gespeeld, maar die tijden zijn voorbij.

In de middeleeuwen bestond het russische rijk uit drie groote slavische volksgroepen — de groot-Russen, die in het centrum woonden — de klein-Russen, die in de Oekraine thuis hoorden en nog hooren en de Wit-Roetenen in het Westen.

De litausche vorsten slaagden er in om de Wit-Roetenen aan hun gezag te onderwerpen en zoo een tijd lang een groot rijk te vormen, dat zich echter niet lang staande hield; de Wit-Roetenen kwamen onder russische overheersching. Litauen werd in 't eerst door een gemeenschappelijken koning met Polen verbonden, en ongeveer 1500 werd het geheel een met Polen.

Van 1500 af tot de derde deeling van Polen in 1795 was Litauen poolsch en men kan dus gerust zeggen, dat, daar het litausch eigenlijk niet veel meer dan een boerendialect is, een unie met Polen de meest voor de hand liggende oplossing zou zijn, te meer, daar de cultuur geheel en al poolsch is.

Er is weliswaar in Litauen een strooming, die voor de onafhankelijkheid is, maar m.i. zal die op den duur toch niet krachtig genoeg blijken.

De groote moeilijkheid bij de oplossing van het Oost-Europeesche probleem ligt m.i. voor het grootste gedeelte hierin, dat de entente elke oplossing, die Duitschland gelegenheid zou geven contact met Rusland te krijgen, wil vermijden.

Men heeft, dit is duidelijk voelbaar, in Parijs dezelfde fouten gemaakt, die men in 1815 op het Weener Congres en in 1878 op het Berlijner Congres beging.

Daardoor is ook alle mogelijkheid op een vreedzame oplossing in de toekomst uitgesloten.

Men treft hier dan ook niemand aan, die aan den volkerenbond gelooft, en de poolsche stafofficier die mij op de kaart de poolsche eischen aanwees, ging daarbij ook van de onderstelling uit dat Polen naar twee zijden in de toekomst front zal moeten maken, n.l. tegen Rusland en Duitschland.

Uit strategische overwegingen willen de Polen dan ook het land der Wit-Roetenen, d.i. dus het oostelijk deel van Rusland, bij hun land inlijven opdat o.a. Wilna niet te dicht bij de russische grens gelegen zal zijn.

Geheel ongelijk kan men hun daarbij niet geven en de vredesvrienden die op ontwapening rekenden, zullen dan ook zeer onthutst zijn, als zij de legerplannen der poolsche regeering vernemen.

Over het algemeen kan men dan ook zeggen dat met de tegenwoordige constellatie in Oost-Europa de wereldvrede verder verwijderd is dan ooit.

Over het conflict der Oekrainers en Polen ben ik nog niet voldoende georiënteerd; ik hoop u daarover een volgende maal te kunnen schrijven, evenals over de binnenlandsche politiek.

Een bijzonder gedeelte daarvan is wel het joodsche vraagstuk.

De geschiedenis geeft ook al weer antwoord op de vraag, hoe komen hier in 't Oosten toch zooveel Joden? In Wilna zijn er zoowat 100.000 op de 200.000 inwoners. Ze zijn in de middeleeuwen niet uit Rusland, zooals ik altijd gedacht had, hierheen getrokken, maar van uit Duitschland, waar men ze met geweld gedwongen heeft naar het oosten te trekken.

Door alle eeuwen heen hebben ze hun eigen karakter zeer sterk bewaard en zelfs een eigen taal behouden, een mengsel van duitsch en hebreeuwsch, dat met hebreeuwsche letters geschreven wordt.

Door de russische wetten, die hen verboden zich met akkerbouw in te laten, werden ze wel gedwongen zich alleen tot den handel te beperken en vormden zij daardoor een intermediair tusschen de groot-grondbezitters en de landbouwers.

Ze hebben echter de eigenschap met de meerderheid mee te gaan, en zoo daar een haat tegen de groot-grondbezitters of tegen de overheerschende Russen ontstond, leden zij mede daaronder en waren per slot van rekening bij geen der partijen gezien, hetgeen hen nog meer in hun isolement dreef.

Toch worden de Joden in Polen niet direct gehaat, en komen de moeilijkheden m.i. op het oogenblik daaruit voort, dat zij niet meegaan met het laaiende nationaliteitsgevoel der Polen en zich als natie met hun eigen taal en rechten in Polen erkend wenschen te zien, en daar willen de Polen niets van weten.

Daarbij komt nog iets: de Polen bekijken het bolsjewisme minder van den sociaal-economischen kant, dan wel als een zuiver nationaal-russische beweging en wel speciaal als een semitisch aziatische. Waardoor zij in elken Jood eigenlijk min of meer een bolsjewist zien.

De Polen, die ik ontmoette, weerlegden met nadruk dat er pogroms plaats gehad zouden hebben. Ik kan er niet over oordeelen, omdat ik er niets van gezien heb. Wel heb ik bij de Amerikanen een eenigszins anti-poolsche stemming ontdekt, die haar oorzaak vindt in deze beweerde pogroms .

Nu zeggen de Polen weer, dat dit uitvindsels zijn van een joodsch-amerikaansch comité, dat in de Amerikaansche pers een campagne tegen de Polen voert.

Ook heb ik al gehoord, dat men de Duitschers van deze agitatie beschuldigt, zooals trouwens de entente Duitschland beschuldigt de voedster van het bolsjewisme te zijn.

Een Engelschman zeide mij nog voor eenige dagen: bolsjewism does not exist, it is nothing but something made in Germany.

Trouwens, het heele doen der entente is mij een raadsel. Men spreekt ervan Koltsjak te erkennen, en wat zeggen de Polen openlijk?: Koltsjak, c'est du blague.

Verder nemen de Polen het bolsjewisme echter in 't geheel niet au serieux, hetgeen hun m.i. nog wel eens een bittere ontgoocheling zou kunnen bezorgen.

Wel nemen zij zeer sterke anti-bolsjewistische maatregelen, maar of dat alles helpt?

*
*    *




DOOR POLEN

Warschau, 23 Juni

Mijn voorlaatsten brief zond ik uit Wilna op dezelfde wijze als ik in Polen gekomen ben, n.l. met den panje (boer) die mij er door de linies bracht.

Ik heb natuurlijk geen flauw idee of deze brief wel ooit Nederland zal bereiken, en daarom vertel ik u nog even, dat ik van uit Kovno, gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk met een wagen, behouden in Wilna, en daarmede in Polen, aankwam, met het doel van uit Wilna door het poolsche front naar Minsk te gaan, van waaruit een directe treinverbinding met Moskou bestaat. Het lot besliste echter anders en zoo schrijf ik u nu van uit Warschau, de hoofdstad van het nieuwe poolsche rijk, waar ik gisteravond na een avontuurlijke reis door het noordoostelijke deel van Polen aankwam. De poolsche militaire autoriteiten wilden mij n.l. wel alleen doorlaten, maar niet met mijn dolmetscher, en aangezien ik geen woord russisch versta besloot ik eerst naar Warschau te trekken om daar voor mijn reisgezelschap de permissie, om met mij Rusland binnen te trekken, te gaan halen. Aangezien ik toch het plan had hierheen te komen, zij het ook op de terugreis, hindert het mij niet erg, en op een zoo lange reis komt het per slot van rekening op een paar dagen meer of minder niet aan. Ik heb bovendien van hieruit nog weer eens gelegenheid een paar brieven naar patria te sturen, en ook dit is op zichzelf al weer heel wat waard. Zij zullen echter een heelen omweg moeten maken, aangezien ik zal trachten ze per koerier naar onzen gezant in Weenen te sturen, met het verzoek, ze wel verder te willen doen transporteeren. De weg Warschau—Krakau—Weenen is n.l. op het oogenblik de eenige verbinding die Polen met de buitenwereld heeft, aangezien het feitelijk aan alle kanten meer of minder oorlog heeft.

In mijn vorigen brief deelde ik u reeds mede, dat Wilna geen bijzonder mooie stad is, en bij nadere beschouwing viel het nog eer tegen dan mee. Wel is het een typische stad, met zijn vele kerken en synagogen, want ook hier wonen naast de zeer katholieke bevolking een groot aantal joden. De commandant van Wilna, een gewezen oostenrijksch officier, ontving mij heel vriendelijk, maar deelde mij direct mede, dat hij mij geen permissie kon geven om door het front te trekken, aangezien alleen de commandant van het heele oostelijke front in Lida mij die kon geven. Deze commandant bleek de voormalige oostenrijksche militaire-attaché in Rome, graaf Sceptyzhi, te zijn dien ik daar in 1913 toevallig ontmoet had; dat kon dus al niet mooier; en zoo besloot ik naar Lida te vertrekken. Daartoe had ik echter een groot aantal papieren noodig en het bleek een heele last, die machtig te worden, te meer aangezien mijn dolmetscher een Jood is en de Joden in Polen niet bepaald populair zijn. Op mijn gang door al die bureaux deed ik de ontdekking, dat de Polen een leelijk ding van de Russen hebben overgenomen, n.l. een geweldige bureaucratie, met de daarbij behoorende orientalische achterdochtigheid. Gedeeltelijk vindt men die beide in het leger terug, maar ook slechts gedeeltelijk, n.l. voor zoover het uit Russen, d.w.z. Polen die vroeger in Rusland gediend hebben, is samengesteld. Rusland, onder den Tsaar, werd geheel centraal geregeerd; geen enkel ambtenaar in de provincies was in staat zelfstandig een beslissing te nemen, altijd moest te St. Petersburg om advies gevraagd worden. Dat had natuurlijk het gevolg, dat alle ambtenaren niet meer dan werktuigen werden, met geen greintje zelfstandigheid. Precies zoo is het op 't oogenblik in Polen.

In het leger treft men, naast de vroeger in russischen dienst gediend hebbende officieren, veel Oostenrijkers, voornamelijk onder de stafofficieren en generaals, en zelfs een vrij groot aantal gewezen duitsche reserveofficieren uit Posen aan. Het is dus wel een merkwaardig amalgama, met voor 't oog dit resultaat, dat er geweldig stram gediend wordt; een stramheid, die men vroeger zelfs tevergeefs in Berlijn of Weenen gezocht zou hebben. Het merkwaardigste vond ik wel, dat de officieren der fransche missie deze stramheid overgenomen hebben en men kan hier fransche luitenants de hakken tegen elkaar hooren slaan op een wijze waarop ieder Pruis trotsch zou zijn. Ook de soldaten maken een vrij goeden indruk. Alleen zijn zij over het algemeen zeer jong. Ik zag n.l. vrij veel jongens van misschien 14 of 15 jaar als soldaat rondloopen. Ofschoon het bolsjewistische Rusland hier zoo dichtbij is, beweren de officieren dat het op hun soldaten totaal geen vat zal hebben. Hetgeen ik zoo vrij ben te betwijfelen, en ik vraag mijzelf af, of niet het nemen van zulke jonge soldaten een maatregel is, om alleen nog niet besmette elementen in het leger op te nemen.

Tegen bolsjewistische propaganda worden verder drastische maatregelen genomen, en in Wilna was dan ook op iedere twintig inwoners er een in 't gevang gestopt, en daarmede stemt het nieuwe Polen met het oude Rusland wonderwel overeen: je komt er heel makkelijk in 't gevang, maar uiterst moeilijk weer uit. Ook mijn dolmetscher werd al spoedig in het hok gezet, maar ik slaagde er in hem weer op vrije voeten te krijgen, en zelfs lukte het mij hem mee te krijgen naar het hoofdkwartier in Lida. Ik kreeg z.g.n. om mij de reis te vergemakkelijken een gendarm mee; inderdaad bleek zulks echter gedaan om ons beter in de gaten te houden. Ik vond het echter heel makkelijk, want nu had ik den heelen tijd een kruier bij mij, aangezien ik mijn braven bewaker met mijn koffers liet sjouwen, hetgeen hij voor een handvol sigaretten met genoegen deed. 's Middags om vier uur zou de trein naar het zuiden vertrekken, maar om zeven uur eerst vertrokken we, aangezien de locomotief defect was geraakt. De Hollanders hebben in ons brave vaderland geen idee, hoe de oorlog eigenlijk in Europa heeft huis gehouden hier in 't Oosten, waar de beschaving er toch altijd maar als een vernis op gelegen heeft, merkt men het echter geweldig. Niet alleen aan de hotels, die vuil en verwaarloosd zijn, met kapotte tapijten, vervallen muren en trappen, met van ongedierte wemelende bedden, ook niet alleen op de straat, aan de huizen met opschriften, waarvan de helft der letters weggevallen is, het in jaren niet onderhouden plaveisel, de in lompen gehulde bedelaars, meest verminkte soldaten, maar het ergste bespeurt men het op de stations en in de treinen. Geen enkele locomotief, die meer heel is, 1ste en 2de klasse wagens ziet men niet meer, alleen vervuilde 3de en 4de klasse wagens, gedeeltelijk zonder ruitjes; de wachtkamers, met allerlei opschriften, nog uit den oorlogstijd dateerend, onbeschrijfelijk vuil, alleen hier en daar een enkel meubel, een buffet, dat nog aan vroegere betere dagen herinnert. De reis van Wilna naar Lida, die vroeger niet meer dan twee uur geduurd zal hebben, duurde thans ruim zeven uur, nadat de locomotief, die met hout gestookt werd, onderweg nog een paar maal defect was geraakt. Het was dan ook twee uur in den nacht toen wij in het poolsche hoofdkwartier, niet veel meer dan een groot dorp, bestaande uit houten huizen te midden van tuinen gelegen, behouden aankwamen, en het werd drie uur alvorens wij een onderdak kregen.

Het was dan ook je onderdak wel; ik moest me tevreden stellen met een matras op den vloer van een gelagkamer van een joodsch herbergje, waar ze n.b. 20 mark voor vroegen.

Nu wat betreft het aantal wansen en luizen, dat er in die kleine ruimte opgehoopt bleek, om van de vlooien nog maar niet eens te spreken, was het logies, als het per ongedierte berekend werd, zijn geld ten volle waard. Ik ben dan ook maar niet gaan slapen, en bestudeerde de rest van den nacht een meegebrachte russische geschiedenis. Den volgenden morgen zou ik echter met het meest verstokte bureaucratisme kennis maken. De officier voor wien we gevoerd werden verstond n.l. alleen russisch en poolsch, en op mijn verzoek om bij den chef van den staf toegelaten te worden, kon hij niet beslissen, aangezien hij daartoe permissie aan zijn chef moest vragen, en deze chef was natuurlijk afwezig. Toen ik zoo drie uur gewacht had gaf ik er den brui van, en stapte regelrecht naar het bureau van den chef van den staf, waar het mij lukte binnen te dringen. De chef van den staf, een gewezen oostenrijksch officier, was, toen hij mijn verhaal aangehoord had, dadelijk zoo buitengewoon vriendelijk, dat het mij moeite kostte, om mijn protest op den toon voor te dragen zooals ik mij dat had voorgenomen, maar het besef van hetgeen ik aan de waardigheid van de N.R.C. verschuldigd ben, deed mij toch den juisten toon vinden om de heeren onder het oog te brengen dat ik mij een dergelijke behandeling als tot nu toe, niet liet welgevallen. Op slag veranderde dan ook alles. Ik werd direct bij den generaal geroepen, die zich mijner ook dadelijk herinnerde. Ik kreeg direct een uitnoodiging om in het officierscasino te komen etc. Er werd een speciaal kwartier voor mij aangewezen en zoo was ik op eens weer het heertje. Helaas bleek ook de generaal onmachtig om mijn dolmetscher vergunning te geven de linies te passeeren, en schoot er niets anders over of alleen naar Rusland te gaan of eerst naar Warschau en daar de papieren in orde te laten brengen; ik besloot tot het laatste. Een der adjudanten van den generaal, die uitstekend engelsch sprak, was zoo vriendelijk mij 's avonds in zijn kamer op de thee te noodigen en wij bespraken natuurlijk den politieken toestand van het oogenblik. Voor mij was het daarom zoo interessant omdat ik voor eenige dagen in het duitsche hoofdkwartier in Kovno met de duitsche officieren een dergelijk gesprek gehad had. Zooals in Kovno overal kaarten hangen met de opstelling der poolsche troepen, hingen ze hier natuurlijk met die der Duitschers en ik kon dus een vergelijking maken. Ik kon niet onder stoelen of banken steken, dat ik voor de wederzijdsche spionnage een bijzonder respect had, want de gegevens der beide partijen klopten buitengewoon goed.

Het was toch wel vermakelijk zoo kort na elkaar de beide vijandelijke hoofdkwartieren te bezoeken. Had ik echter bij de Duitschers den indruk gekregen dat zij de bolsjewistische troepen zeer au serieux namen, bij de Polen vond ik het tegendeel. De wijze waarop de poolsche officier zich echter over zijn eigen leger uitliet, gaf mij wel den indruk, dat hij de krachten van zijn herboren vaderland eenigszins overschatte.

Men moet niet vergeten dat Polen, behalve een front tegen de bolsjewisten, ook nog met de Oekrainers en de Duitschers te doen heeft. Ik herhaalde hier in 't poolsche hoofdkwartier hetgeen ik reeds aan de N.R.Ct. telegrafeerde, n.l. dat het mijn overtuiging is, dat de Pruisen zich niet, zonder meer, bij het vredesverdrag zullen neerleggen. Goed, zeide de poolsche officier, maar dan komt de entente. Waarop ik weer zei ja, en dan komen de bolsjewisten. Het interesseert mij dus wel zeer wat de komende dagen zullen brengen, en daarom ben ik toch maar blij naar Warschau te zijn gegaan; daar hoor ik tenminste weer iets van hetgeen in de wereld voorvalt, en krijg ik weer eens een behoorlijk bed om te slapen.

*
*    *




WARSCHAU

I

Warschau, 28 Juni

Warschau doet sterk aan Boedapest en Weenen denken. Zei men niet van Oostenrijk's hoofdstad, dat daar de Orient aanving? Zoo is het ook hier. De Polen spreken ook, als voelden zij het zelf, van het Westen als van Europa. Toch willen ze het niet weten, dat Polen eigenlijk op de scheiding leeft, willen een west-europeeschen staat, en nog wel een groote mogendheid worden. Een Pool, getrouwd met een hollandsche, die vrij goed hollandsch spreekt, protesteerde met vuur tegen mijn bewering, dat Polen een russisch karakter zou hebben, maar hij moest toch toegeven dat het bureaucratisch gevaar echt russisch is, en toen ik hem vertelde, hoe ik dezer dagen een energiek hollandsch koopman ontmoette, die hier een milioenenzaak kwam afsluiten met het gouvernement, en toen den raad kreeg, een der hooge ambtenaren eenvoudig een douceur te geven, zij het ook in den vorm van procenten, moest hij mij wel gelijk geven. Toch moet men eerbied hebben voor het taaie nationale karakter der Polen, die niettegenstaande 150 jaren vreemde overheersching er in geslaagd zijn hun nationaliteit zoo ongerept te bewaren. Geen beter bewijs dan Warschau, waar met de Russen ook tegelijkertijd alle teekenen hunner overheersching verdwenen zijn. Het is een zuiver poolsche stad, waar niets u herinnert aan de eeuwenlange vreemde overheersching. Alles is er poolsch, de opschriften op de huizen, in de winkels, de monumenten, de straatnamen, enz. enz. Het is voor mij, die geen poolsch spreekt, onmogelijk naar een theater te gaan, want nergens wordt ook zelfs maar een internationaal programma opgevoerd. Dat sterke nationalisme is mede een van de voornaamste redenen, dat de Joden hier zoo verbazend onpopulair zijn, al wordt mij van alle kanten hartstochtelijk verzekerd, dat er geen pogroms plaats gehad hebben. De Joden zijn n.l. lang niet genoeg patriottisch en willen in Polen veel te veel een staat in den staat vormen, met eigen taal, het jiddisch, en eigen zeden en rechtspraak. Van verschillende zijden heb ik vernomen hoe in de laatste dagen de fransche officieren der troepen van Haller, evenals in de tijden van Peter den Groote, den Joden hun baarden met geweld afknippen. Er verscheen dan ook een proclamatie in het fransch en het engelsch, voor die soldaten der troepen van Haller die geen poolsch verstaan, waarin de regeering hun verzocht de Joden ongemoeid te laten. Er schijnt dus wel iets van aan te zijn.

Het leven is hier, ten minste voor de betere klassen, heel anders dan in het Westen; men dineert hier tusschen 2 en 4 's middags, om eerst laat te soupeeren, terwijl de café's en lekkernijen-winkels den geheelen dag druk bezocht zijn. In deze millioenenstad merkt men heel weinig, dat het land feitelijk aan drie zijden in oorlog is, en ofschoon zij, die Warschau voor den oorlog gekend hebben, zeggen, dat het sterk achteruit gegaan is, bespeurt men toch nog altijd een grooten drang naar luxe. Ik dineerde gisteren in Hotel Bristol. Een groote, mooie zaal, een strijkje, veel officieren, entente en Polen, de laatste groot, slank, dikwijls blond, met knappe, sprekende gelaatstrekken en heel, héél mooie vrouwen. Dat moet trouwens gezegd, de Poolsche vrouwen zijn over het algemeen mooi; men ziet hier in Polen meer schoonheden dan in menige andere europeesche groote stad.

De spijskaart is rijk voorzien, vergeleken met hetgeen ik tot dusver meemaakte, en niet al te duur. Voor 50 mark eet men hier behoorlijk; alleen de wijnen zijn niet te betalen. In tegenstelling met deze luxe is echter de ellende der overige bevolking groot en wordt er ondanks het ijverige werken van het American Relief Fund toch nog heel wat honger geleden. De tegenstellingen zijn over het algemeen echter groot, de betere Polen zijn meerendeels zeer talentvol: hoe menig kunstenaar hebben zij niet op muzikaal, letterkundig en kunstgebied; daartegenover is het volk dom en onontwikkeld, voornamelijk door gebrek aan goed onderwijs. Vormen in West-Europa de Joden een groot deel der intellectueele kringen, hier hooren zij grootendeels tot de paupers.

Er is nog veel te doen, veel op te bouwen in dit herboren koninkrijk, dat op het oogenblik in den eersten roes der vreugde over de pas verkregen onafhankelijkheid en den vrede van Versailles leeft. Kinderlijk, naïef blij zijn ze, en in hun blijde vreugde zien zij niet de gevaren die hen van alle kanten op het oogenblik bedreigen, vergeten onder meer dat de Duitschers in Oost-Pruisen volstrekt niet gezind schijnen hun land voetstoots prijs te geven, en dat hun militaire macht nog zeer gering is. Men rekent echter op de entente; die zal alles wel in orde brengen.

Over het bolsjewisme halen ze hun schouders op terwijl de Oekrainers hun troepen juist een gevoelige nederlaag bezorgd hebben. Van Koltsjak moeten ze hier echter niets hebben en dat heeft zijn gegronde redenen. Er zijn hier n.l. eenige honderden gevluchte russische officieren, en toen eenige maanden geleden Koltsjak een paar overwinningen behaalde, kwamen deze in een vergadering bij elkaar en hielden redevoeringen, waarin onder meer gezegd werd: wanneer eerst de Tsaar maar weer eens op den troon zit, zullen wij Polen wel weer klein krijgen. Dat vonden de Polen, en m.i. terecht, natuurlijk heelemaal niet prettig. Het lastige van het geval is, dat ook in het vredesverdrag van Versailles over de poolsche oostgrens heelemaal nog niet gesproken wordt; dat moet dus allemaal nog geregeld worden. Zoo moet dus alles, naar binnen en naar buiten, opgebouwd en geregeld worden. Het groote gevaar is en blijft de bureaucratie, die werkelijk angstwekkend is. Ik heb er dezer dagen meer dan genoeg van genoten en ben nog steeds bezig voor mijn tolk een pas naar Rusland te krijgen en nog steeds is dit niet gelukt en word ik van het eene bureau naar het andere gestuurd. Ik had echter slechter uit kunnen zijn en heb nu de gelegenheid deze mooie en oude stad op mijn gemak te bekijken.

Er zijn hier heel mooie oude en typische buurten, waarvan de schilderachtigheid nog door het voorkomen der bevolking, voor een deel Joden met lange baarden, gehuld in zwarte kaftans, verhoogd wordt. Tijdens de russische overheersching was het niet mogelijk de stad behoorlijk uit te breiden, omdat ze ingesloten was door een omwalling met forten, en men was daardoor gedwongen in de hoogte te bouwen; vandaar dat men er heel veel huizen aantreft met zeven en meer verdiepingen. Maar ook in de oude stad vindt men wel veel hooge oude huizen, en daartusschen in weer kleinere renaissance-gevels, hetgeen dikwijls een heel schilderachtige groepeering geeft; en dan is er de mooi breede Weichsel. Musea zijn er bijna geheel niet, al is men thans bezig een nationaal museum in te richten. De Russen duldden dergelijke inrichtingen, die te veel een nationaal poolsch karakter gehad zouden hebben, niet.

Ik bezocht gisteren een schilderijententoonstelling, en het trof mij, hoevelen er een historische gebeurtenis afbeelden, hoewel er daarnaast toch ook een groot aantal, waaronder zeer veel impressionistische, moderne, waren met een sterk naar voren komend eigen karakter. Over de literatuur kan ik niet oordeelen; alleen heb ik wel ontdekt, dat Sienkewitz, de schrijver van Quo Vadis, hoewel hij door de intellectueelen volstrekt niet tot de groote schrijvers gerekend wordt, hier zeer populair is, en niet als schrijver van den wereldbekenden Nero-roman, maar als auteur van een serie historische romans, bij ons echter minder bekend.

Het heeft mij getroffen, hoeveel apotheken hier zijn en hoe modern zij zijn ingericht, en ik meen dat te moeten verklaren uit het feit, dat de apotheker hier, zooals dat in Holland in sommige plaatsen de drogist nog wel is, de rol van huisdokter vervult.

Polen gaat er prat op een der oudste parlementen te bezitten, al heeft deze Poolsche Landdag nu niet bepaald een buitengewone reputatie. In de hoop, dat hij zijn vroegere reputatie niet zal handhaven, heeft men thans voor eenige maanden een Landdag gekozen met algemeen, direct, geheim en evenredig kiesrecht voor mannen en vrouwen boven 20 jaar. Het aantal leden is nog niet vastgesteld kunnen worden, omdat men nog niet precies de grenzen van het land kent. Op het oogenblik zijn er, geloof ik, een goede 180.

De parlementaire geschiedenis sedert de duitsche revolutie is wel merkwaardig. Tijdens het duitsche gouvernement had men hier den "regentschapsraad", die direct bij het terugtrekken der duitsche troepen in het noorden en Centrum en der Oostenrijkers in het zuiden het bewind aan een socialistische regeering overdroeg. Deze regeering stond direct voor de moeilijkheid, alles te moeten organiseeren en voorbereiden. Als militaire macht had men het poolsche legioen, dat onmiddellijk versterkt werd door een volksweer, die direct al het door de centralen achtergelaten legermateriaal in beslag nam en eveneens het rollend spoorwegmaterieel. De door deze socialistische regeering geënsceneerde verkiezingen brachten haar echter een groote nederlaag, en de meerderheid in het parlement kregen de nationale democraten, in coalitie met eenige kleinere partijen, terwijl de socialisten niet veel meer dan 30 stemmen kregen; en ook de Joden, die eigen vertegenwoordigers kozen, haalden er niet veel meer. Daarop werd de tegenwoordige regeering gevormd, die zich haastte eenige door de socialisten genomen maatregelen in te trekken, zooals o.a. het afschaffen van den adel, en het doen verdwijnen van de kroon op den kop van den poolschen adelaar. Dit laatste is een typisch poolsche kwestie. Het oude embleem der Polen, dat tijdens de overheersching een soort heilige vereering genoot en in 't geheim door elken Pool bewaard werd, was nl. een gekroonde adelaar. Deze kroon hadden de socialisten direct willen doen verdwijnen, maar daarbij vergrepen zij zich aan een nationaal gedenkteeken en daarvan wilden de Polen niets weten, zoodat nu overal weer de gekroonde adelaar in volle glorie prijkt. De socialisten waren de felle tegenstanders van den overigens zeer populairen Paderewsky, en om hen nu niet al te veel voor het hoofd te stooten, werd deze niet tot staatspresident, maar tot minister-president gekozen. De meerderheid in den landdag schijnt wel monarchaal te zijn, maar toch uit practische overwegingen, o.a. het ontbreken van een goeden candidaat, voor de republiek gestemd te hebben.

Als unicum mag wel medegedeeld, dat de militaire ontwerpen door den landdag met algemeene stemmen werden aangenomen.

Nu moet ik er weer eens over gaan zitten denken hoe ik dezen brief weg krijg en moet ik mij tevens weer eens beklagen over de nederlandsche posterijen. Terwijl de zwitsersche post hier geregeld aankomt, is er in de laatste zes maanden geen brief uit Nederland aangekomen. Er bestaat toch een verbinding Zwitserland-Nederland. Dat men toch de brieven voor Warschau langs dien weg stuurde en besefte, dat de verbinding tusschen Berlijn en Warschau verbroken is.

*
*    *




ECONOMISCHE VOORUITZICHTEN IN POLEN

Warschau, 2 Juli

De aanwezigheid van enkele Hollanders, die zich hier ophouden om zaken te doen, brengt mij er vandaag toe eens een brief over economische zaken te schrijven, aangezien het mij van belang lijkt er de aandacht van ondernemende nederlandsche kooplui op te vestigen, dat er hier op 't oogenblik nog wel zaken te doen zouden zijn.

Ik ben daarom naar het ministerie van buitenlandsche zaken gewandeld, en heb een interview verzocht met den minister van buitenlandsche zaken ad interim, hetgeen mij direct werd toegestaan.

Z.E. was zoo vriendelijk, toen hij het doel van mijn komst vernomen had, mij in de gelegenheid te stellen kennis te maken met een paar hoofden van afdeelingen, die mij alle gewenschte inlichtingen konden verschaffen.

Voorop dient te worden gesteld, dat men in Polen heel graag zaken met Nederland wil doen, maar dat de groote moeilijkheid schuilt in de betaling met het oog op het groote verschil in valuta.

Polen is op het oogenblik wel een unicum onder de europeesche staten, want hoewel het door den vrede van Versailles een land van tusschen de 25 en 30 millioen inwoners is geworden, heeft het om zoo te zeggen geen staatsschuld.

Misschien dat het een klein deel der duitsche, russische en oostenrijksche schuld mee zal krijgen, doch op het oogenblik is daaromtrent nog niets bepaald, en is de eenige schuld de een paar maanden geleden geplaatste binnenlandsche leening, terwijl met Frankrijk en Amerika onderhandeld wordt over een buitenlandsche.

Op het oogenblik staat de regeering echter voor de volgende moeilijkheid, dat er nl. vier soorten geld in omloop zijn, nl. tsarenroebels, duitsche en poolsche marken, die denzelfden koers hebben, en oostenrijksche kronen.

Al dit papiergeld heeft een zeer lagen koers, en nu is men bezig de uitgifte van nieuw geld voor te bereiden. Men wil nl. een poolschen gulden invoeren, en dien de waarde van den franschen franc geven, en daarmede dan het vreemde geld vervangen. Men hoopt dit binnen twee maanden te kunnen bewerkstelligen.

De binnenlandsche leening heeft opgebracht 380 millioen mark, 480 millioen kronen en 240 millioen roebel. Met het resultaat der inschrijvingen was men hier zeer tevreden, maar Polen heeft natuurlijk veel meer geld noodig, zoowel om zijn papier gelduitgifte te dekken als om krediet in het buitenland mogelijk te maken. Vandaar dat men, vooral ook met het oog op handelsbetrekkingen met ons land, hoopt er in te kunnen slagen, een poolsche leening in Nederland te plaatsen. Men zal ons land te meer noodig hebben omdat men groote kanalisatieplannen heeft, en heel goed weet dat voor de uitvoering daarvan de Nederlanders de meest aangewezen personen zijn.

Nu de Weichsel de hoofd-verkeersader zal worden, moet het tot dusver niet gekanaliseerde stuk, n.l. dat door het vroegere russische gebied loopt, ook bevaarbaar worden gemaakt. De staat is niet van plan dit zelf te doen, maar zal een inschrijving daartoe openen, terwijl te zelfder tijd een groot aantal baggermachines en vaartuigen voor de binnenscheepvaart in het buitenland gekocht zullen worden. Bovendien heeft men nog verschillende plannen tot het doen graven van kanalen; o.a. een om het industriegebied met de Weichsel te verbinden. Dit lijkt mij voor de nederlandsche aannemers van belang. Het is echter zaak den loop der gebeurtenissen niet af te wachten, want de fransche, engelsche en amerikaansche missies hebben allen handelsattachés meegebracht , die ijverig in de weer zijn de buit voor hun land binnen te slepen. Lukt het den Nederlanders, hier goede contracten af te sluiten, dan is het niet onmogelijk dat wij er in zullen slagen ook kolen uit Polen te betrekken, hetgeen voor ons m.i. van groot belang is gelet op de moeilijkheden, die wij zullen hebben in de toekomst aan voldoende brandstof te komen.

De poolsche industrie, die vóór den oorlog van groot belang was, is door den oorlog om zoo te zeggen geheel ten gronde gericht, en Polen, dat vroeger aanzienlijke hoeveelheden suiker uitvoerde, heeft daaraan thans groot gebrek en kon, doordat zijn raffinaderijen meerendeels vernield zijn, daarin voorloopig ook geen verandering brengen. Dit brengt natuurlijk mede dat onze industrie, gelet op de gemakkelijke verbinding van onze havens met Danzig, hier een ruim arbeidsveld zou kunnen vinden; maar men moet wel degelijk met de concurrentie der Entente rekening houden.

Polen is voor het overgroote deel verder een landbouwland, en dat maakt, dat het zich vermoedelijk wel van de in den oorlog geleden schade zal herstellen. Alleen lijkt het mij, zoo oppervlakkig gezien, dat men hier op landbouwkundig gebied nog zeer veel van ons kon leeren. De Polen zijn zoo diligent geweest een zaakgelastigde met handelsattaché naar Den Haag te sturen. De minister van buitenlandsche zaken zeide mij, dat men hier met verlangen op een nederlandsch vertegenwoordiger wacht. Het ware in elk geval zeer wenschelijk, dat men zoo spoedig mogelijk een handelsman hierheen zond, om de mogelijkheden voor onzen handel en onze industrie te bestudeeren, en den nederlandschen kooplui met raad en daad ter zijde te staan.

De wanhoop van een nederlandsch koopman, die hier bezig is voor millioenen te verkoopen maar niet weet hoe hij zijn waren betaald kan krijgen, doet mij den wensch van de poolsche regeering om in Nederland een krediet te krijgen, hier nog eens extra vermelden. Als tegenprestatie wil de regeering dan gaarne de kanalisatie en wat daarmee samenhangt aan nederlandsche leveranciers gunnen. De poolsche staat kan bovendien voldoende waarborgen geven, aangezien hij heel groote staatseigendommen in den vorm van landgoederen bezit, en ook het spoorwegnet is niet geheel zonder belang, circa 12,000 KM. Aan hout is hier bovendien geen gebrek en het transport is bijna geheel te water mogelijk, 't geen natuurlijk een groot voordeel is.

In een memorie, die ik van het ministerie ontving, legt dit er den nadruk op dat de gemakkelijke scheepvaartverbinding en het geheel ontbreken van een eigen handelsvloot, Polen wel dwingt verbinding te zoeken met een land als Nederland, dat een krachtige handelsvloot heeft. Verder ziet men hier reikhalzend uit naar onze koloniale producten, als cacao, thee, peper en tabak enz. Men hoopt verder dat het poolsche graan met het amerikaansche zal kunnen concurreeren. Wanneer de vrede eenmaal werkelijkheid geworden zal zijn, is Warschau bovendien, door zijn centrale ligging in Europa, het aangewezen punt waar west en oost elkaar zullen ontmoeten en daarom is het mede van belang, dat wij hier vasten voet krijgen, temeer omdat Polen er zelf veel voor voelt met neutralen goede betrekkingen aan te knoopen, aangezien het heel goed beseft, dat de vriendschap met de groote mogendheden altijd haar gevaarlijke zijde blijft behouden.

Laat ik eindigen met mede te deelen, dat men over Zwitserland—Weenen—Krakau—Warschau, binnen 5 dagen hier kan zijn en dat het dus niet noodig is, de moeilijke frontreis te maken.

*
*    *




IN AFWACHTING

Warschau, 5 Juli

Het is voor een correspondent de eerste plicht objectief te blijven, en toch is dat het moeilijkste van alles, want vooral in een jongen staat als Polen tracht men hem van alle kanten met propaganda te bewerken. Het is met de objectiviteit precies zoo gesteld als met de neutraliteit; is men werkelijk objectief, ziet men de dingen zooals ze werkelijk zijn, en niet zooals een der partijen ze graag ziet, dan heeft men al spoedig kans het bij allen te verbruien.

Zoo ook hier in de Joden- en pogrom kwestie.

Het is mij dezer dagen al vaak gebeurd, dat ik op straat door een joodje werd aangesproken met de vraag "wil meneer bijzonderheden over een pogrom ?"

Zoo ook vanmorgen weer, in het hotel; daar werd ik plotseling aan mijn jas getrokken, en een heer van onmiskenbaar semitisch voorkomen sprak me in het nederlandsch aan. "Heb ik mijnheer niet eens gezien in Amsterdam, bent u geen correspondent van de Rotterdammer?"

"Ja," zeide ik hoogst verbaasd. Maar de portier, die blijkbaar iets van het gesprek verstaan had, liet 's mans verdere rede in duigen vallen, doordien hij er plotseling tusschen kwam met de woorden: "niets van gelooven mijnheer, hij heeft net geïnformeerd wie u was en nou doet ie net alsof hij u van vroeger kent."

"Nou, wat zou dat," antwoordde toen de ander, "mijnheer ziet toch dat ik hollandsch ken. Ik heb twee jaren in Scheveningen gewoond; kan ik u niet eens alleen spreken?"

Ik was natuurlijk dadelijk daartoe bereid, en het kwam zooals ik reeds vermoed had: "wilt u niet eens schrijven over de pogroms ?"

"Hoor eens," zeide ik toen, "ik beschrijf alleen wat ik zelf gezien heb, of u moet me een paar menschen brengen — die ik als geloofwaardig kan aannemen — die mij zeggen kunnen dat ze het zelf gezien hebben."

Ja, dat kon hij niet, maar het was toch heusch waar.

"Jawel," antwoordde ik, "en de Polen zeggen dat het heusch niet waar is, wie moet ik nu gelooven?"

Zoo is het inderdaad. Het schijnt dat men, vooral in de engelsche en amerikaansche pers, veel over pogroms schrijft; maar ik moet bekennen dat ik er zelf nog niets van gezien heb, en ook nog niemand gesproken heb die er bij geweest is.

Ik kan dus nog altijd niet verklaren of er al dan niet pogroms zijn voorgekomen. In Warschau zelf is dat, naar ik vrij zeker meen te weten, niet het geval. Anders had ik er zeker wel iets van ooggetuigen over gehoord.

Dat men hier overigens op de Joden zeer gebeten is, heb ik u in een mijner vorige brieven al medegedeeld, en ik heb daar persoonlijk den last van, dat men mijn tolk nog altijd maar geen vergunning wil geven om me naar Rusland te vergezellen. Ik heb mij voor een paar dagen nogmaals schriftelijk tot het ministerie van buitenlandsche zaken gewend, en men heeft mij thans verzekerd, dat ik Maandag of Dinsdag uitsluitsel krijg.

Het wordt zoo langzamerhand tijd ook. Niet dat ik hier niet goed zit, maar ik wil verder, en hier is voor mij op het oogenblik niet veel te doen.

De poolsche regeering zit op het oogenblik niet op rozen, en het teekenen van het vredesverdrag in Versailles heeft hier dan ook geen aanleiding gegeven tot buitengewone feestelijkheden. Geen wonder trouwens; ten eerste geeft de buitenlandsche politiek nog altijd reden tot bezorgdheid, en bovendien is de binnenlandsche toestand ook niet al te geruststellend.

Eergisteren heeft nog een zeer bloedige botsing tusschen stakende arbeiders en de militaire macht plaats gehad, waarom wij gisteren den geheelen dag zonder electrisch licht, trams en kranten gezeten hebben, aangezien een groot deel der arbeiders uit protest staakte.

Er zijn, al merkt men er als vreemdeling weinig van, in den laatsten tijd bijzonder veel stakingen geweest; zoo is er nu een zeer ernstige der arbeiders in de militaire werkplaatsen. Voor een land, dat naar zooveel zijden moet vechten, is dat natuurlijk een zeer lastige geschiedenis. Men is hier volstrekt nog niet gerust, te meer, daar men zich met eenige angst afvraagt, wat er in de oostelijke duitsche provincies gebeuren zal.

Naar mijn meening is de stemming dan ook wel eenigszins omgeslagen en neemt men tegenover den militairen toestand een minder optimistisch standpunt in dan een paar weken geleden.

Men moet niet vergeten, dat de poolsche oostgrens nog volstrekt niet is vastgesteld, en dat b.v. het oekrainsche vraagstuk nog niet eens besproken, laat staan opgelost is.

Is het al moeilijk dergelijke kwesties in normale tijden op te lossen, hoeveel te meer in deze omstandigheden na vijf jaar oorlog, en bij de geweldige ellende. Want er wordt hier in Polen nog honger geleden, heel erg zelfs.

Vanmorgen zag ik in een van de buitenwijken een paar vrouwen bezig uit een mesthoop de nog eenigszins eetbare restjes te zoeken, en de ontzettende lange rijen voor de broodwinkels spreken eveneens een duidelijke taal. Of die echter voldoende begrepen wordt? Zeker, er is hier van alles te krijgen, veel meer dan te Berlijn, maar vraag dan ook niet wat voor prijzen daarvoor moeten betaald worden.

6 Juli

Schreef ik gisteravond nog, dat ik hoop had, Maandag of Dinsdag uitsluitsel te krijgen of mijn tolk mee mocht naar Rusland, vanochtend werd ik onaangenaam verrast door het bericht van buitenlandsche zaken, dat de generale staf in geen geval den doortocht kon toestaan.

De generale staf gaf als voornaamste reden op, dat nooit iemand door het front gelaten wordt. Dat nu is een officieele leugen; dagelijks staan hier de couranten vol met verhalen van personen die van of naar Moskou gaan. Er is zelfs een soort koeriersdienst; voor 25 mark kan men een brief naar Rusland gebracht krijgen. Elken dag kan men advertenties vinden als deze: "Ik vertrek van de week naar Rusland en neem brieven mee."

Men kan mij niet wijs maken, dat dit allemaal zou gebeuren, zonder dat de generale staf het ook weet. Die leest toch ook couranten.

Het is niet de schuld van het ministerie van buitenlandsche zaken; daar is men welwillend genoeg geweest, maar uitsluitend van den generalen staf.

Ja, zeide de minister tot mij, wij civiele autoriteiten kunnen niet tegen het militaire element op.

Thans ben ik wel gedwongen alleen te gaan. Het wachten is nu voorbij, en ik moet thans zorgen zoo spoedig mogelijk over de grens te komen, in de hoop dat ik in het land der bolsjewiki zal worden toegelaten.

Mijn stemming tegenover de poolsche autoriteiten is op 't oogenblik niet van de beste, en ik moet hier dan ook openlijk protesteeren tegen de meer dan russische wijze waarop men hier vreemdelingen behandelt.

Een hier aanwezig Hollander, die het visum van den poolschen vertegenwoordiger in den Haag, den heer Wlodek, voor heen- en terugreis bezit, kwam mij gisteren ook al woedend mededeelen, dat de politie hem gezegd had, zich van dit visum niets aan te trekken; hij moest maar zoo lang wachten als de politie goed vond.

De wijze waarop ik hier tegengewerkt ben, is ook typeerend en dat alleen omdat mijn tolk een Jood is.

Nu ben ik bang, dat men hem tijdens mijn afwezigheid het leven zeer lastig zal maken en daarom zal ik probeeren hem naar Weenen te krijgen.

Heden lunchte ik met een amerikaansch journalist, die mijn oordeel over de bureaucratie ten volle deelde, en nu ben ik besloten morgen mijn nood eens te gaan klagen bij den amerikaanschen gezant, en hem te verzoeken zoo noodig een wakend oog over mijn tolk te houden, opdat men hem het leven niet lastig make.

*
*    *




POOLSCH ALLERLEI

Warschau, 8 Juli

Als dagbladcorrespondent is men nu eenmaal verplicht brieven aan zijn courant te sturen, en maak je dan ook elken dag behoorlijk je aanteekeningen om dan een paar maal in de week eenige brieven te schrijven. Dan zijn ze klaar, en begint telkenmale opnieuw de moeilijkheid hoe krijg ik ze weg. Steeds ben ik er op uit een middel te verzinnen, om ze zoo spoedig mogelijk weg te krijgen, en het ellendige is en blijft dat je nooit weet, hoe lang ze onderweg zijn en of ze hun bestemming wel bereiken. Van uit Polen is het wel bijzonder moeilijk op het oogenblik, en ik ben thans dan ook nog altijd in de onwetendheid, of de redactie er wel een heeft ontvangen. Temeer klemt dit voor mij, nu ik op weg ben naar Rusland, van waaruit het nog veel moeilijker, zoo niet geheel ondoenlijk, zal zijn om ook maar iets weg te krijgen. Telegrafeeren helpt al niet veel, want op een telegram naar Weenen, dat ik voor vijf dagen wegzond, en waarin ik dringend om antwoord verzocht, heb ik nog steeds niets gehoord. Een telegram uit Nederland afgezonden 27 Juni, bereikte mij eerst den 7en Juli, dat was dus ongeveer een halve week onderweg. Intusschen zet ik mijn strijd met de poolsche bureaucratie voort en ik heb mij thans maar voorgenomen vandaag niet over de Polen te schrijven, ten einde mijn bittere stemming tegen de poolsche regeering niet op het heele volk te koelen.

Een ding is al beslist, mijn tolk en zijn vrouw mogen niet mee naar Rusland, en ik ben thans bezig te zorgen, dat zij ongehinderd naar Weenen kunnen reizen. Mijn tolk is nl. in Polen geboren, maar heeft de oostenrijksche nationaliteit aangenomen; dat nemen ze hem hier geweldig kwalijk en dan voornamelijk het feit, dat hij een Jood is.

Nu bestaat er hier bij het geheele volk een geweldige haat tegen de Joden. Ik heb het er in bijna al mijn brieven over gehad, doch gij moet mij dat maar vergeven, want het joodsche vraagstuk is zoo ingrijpend in het heele poolsche leven, dat men er dagelijks mee in aanraking komt. De haat tegen de Joden is begrijpelijk; het volk ziet in hen woekeraars, de regeerende klasse bolsjewisten; aan den anderen kant moet men ook weer niet vergeten, dat de Joden het hier wel heel moeilijk hebben, en dat er al heel weinig gedaan is om hen uit hun ellendige toestanden naar voren te halen. Ik heb er in elk geval veel last van gehad, en omdat ik het met de autoriteiten niet eens kon worden, die mij van het kastje naar den muur stuurden, heb ik mij vandaag tot onzen consul en tot den amerikaanschen gezant gewend met een officieel protest.

Het volgende deed bij mij de deur dicht: gistermiddag beloofde mij de secretaris van den minister van buitenlandsche zaken dat mijn tolk en zijn vrouw hun pas om elf uur aan het ministerie kunnen afhalen. Goed, wij er hedenmorgen heen, precies om 11 uur. O, zegt men, als u gaat naar het politiebureau, daar liggen ze klaar. Op het politiebureau: een brutale meneer, die zegt met de zaak niets te maken te hebben. Maar mijnheer, zeg ik, het ministerie van buitenlandsche zaken stuurt mij naar u toe. Geen antwoord. Ik herhaal mijn opmerking; geen resultaat, daarop sla ik met de vuist op tafel en begin te eischen.

De politiemijnheer wordt onmiddellijk klein en verzekert mij, dat de passen bij de gendarmerie liggen. Daarop dus naar de gendarmerie, waar men ons mededeelt: de passen zijn klaar, u kunt ze direct krijgen, als u even wilt wachten. Wij wachten, 5 minuten, 10 minuten, een half uur, een uur, anderhalf uur. Toen werd het mij weer te kras. Ik vroeg nog eens, eerst weer heel beleefd: mijnheer, ik zit hier nu anderhalf uur op de pas voor mijn dolmetscher te wachten, het ministerie heeft mij beloofd, dat ik hem om 12 uur zou krijgen, het is nu half drie en nog heb ik hem niet. De mijnheer, met een broodje in zijn mond, keek dom en haalde de schouders op. Daarop begon ik op een anderen toon, en wat antwoordde hij toen, zijn broodje uit den mond nemend "ik geef niet om het ministerie en als je je niet kalm houdt, laat ik je arresteeren!" Dat liet ik mij niet zeggen en ik begon toen eerst recht; het heele gendarmerie-bureau stond op stelten. Wat, mij arresteeren, probeer dat eens, enz. enz. Alle chefs kwamen toeloopen, maar ik ken mijn Pappenheimers hier en heb goede longen en ik ging dus rustig door met opspelen tot ze allemaal heel klein waren geworden en heel beleefd excuses begonnen te stamelen. "Ze maakten wèl hun excuses, maar ze wisten niet wie ik was (n.b. een leugen, ik ben er al tien keer geweest) en ze zouden hun best doen" enz. enz.

Mijn pas heb ik echter nog altijd niet.

Nu wordt de correspondentie met buitenlandsche zaken weer geopend, heel ijverig copieer ik weer de brieven van Clemenceau aan Von Haniel, maar ondertusschen is de amerikaansche gezant ook van het geval op de hoogte. Deze ontving mij werkelijk buitengewoon vriendelijk en beaamde mijn klachten. Ook hij oordeelde lang niet malsch over de poolsche bureaucratie. Toen ik vertelde, dat ik met opspelen nog het meest bereikt had, begon de gezant te lachen en zeide: ja, dat is de wijze, waarop je met deze poolsche Russen dient om te springen. Trouwens, al de Amerikanen, die ik hier sprak, zijn het volkomen met mij eens en toonen zich dan ook volstrekt niet tevreden met den gang van zaken. Er schijnt dan ook sprake van te zijn, dat de groote mogendheden het bewind voorloopig in handen zullen nemen, om wat orde op de zaken te stellen. Laat ik er echter direct bijvoegen, dat het departement van buitenlandsche zaken, al werkt het niet bijzonder vlug, de vriendelijkheid zelve is geweest; het is echter volkomen machteloos tegenover den generalen staf, de politie en de gendarmerie.

Ik krijg den indruk, dat op het oogenblik, gebruik makende van den oorlogstoestand, de militairen in gemeenschap met de groot-grondbezitters een reactionnaire politiek voeren. Hetgeen m.i. groote gevaren meebrengt voor den jongen staat. Ook de politiek tegenover het bolsjewisme is zeer eigenaardig, ofschoon typisch voor alle aan Rusland grenzende landen, die ik tot dusver bezocht. Het onderscheid, dat men n.l. op het oogenblik maakt tusschen bolsjewieken en bolsjewistisch verdachten is niet heel groot, en verdacht te zijn van bolsjewistische sympathie kan al maken, dat men in een zeer onaangename positie komt.

Voor hen, die in Rusland gedwongen werden om bolsjewistisch soldaat te spelen, is het niet heel pleizierig om gevangen genomen te worden. Het kost hun dan heel veel moeite om te bewijzen, dat zij slechts gedwongen aan de beweging deelnamen. Maar ook voor heel veel arbeiders in Polen zelf is het onpleizierig. Men brengt de menschen, door zoo op te treden, in een heel moeilijk parket, en dwingt ze feitelijk om bolsjewiek te worden.

In het parlement is het, naar men weet, tot een botsing gekomen tusschen de rechter- en de linkerzijde, waarbij deze, onder het zingen van revolutionnaire liederen en onder het gejuich der tribune, de zaal verlaten heeft. Beide partijen verschillen maar weinig in zetelsterkte, wat een zeer remmenden invloed op de parlementaire werkzaamheid uitoefent. De oorzaak moet gezocht worden in het tegenhouden van de beperking van het groot-grondbezit door de rechterzijde. Men tracht op het oogenblik tot een compromis te komen. De rechterzijde wil als maximum de eigenaars bijna vijf maal zooveel laten houden als de linkerzijde, die uit socialisten en boeren is samengesteld. De plannen van deze lijken zeer radicaal, maar men heeft er buiten Polen over 't algemeen geen begrip van, hoe geweldig groot sommige bezittingen zijn.

Er zijn landeigenaars, die meer grond bezitten dan ons halve koninkrijk beslaat. Voor een goede sociale ontwikkeling acht men het noodzakelijk om een deel van deze goederen tegen schadevergoeding te onteigenen en zoodoende te komen tot een onafhankelijken, krachtigen boerenstand, wat voor een agrarisch land als Polen een eerste vereischte is. Men moet niet vergeten, dat hier en daar op het platteland nog middeleeuwsche toestanden heerschen. De op het oogenblik voorgestelde regeling is voor Polen wellicht vrij radicaal, maar wordt zij niet ingevoerd, dan staat den landeigenaars het gevaar te wachten, dat bij een verschuiving der meerderheid naar links, die bij de volgende verkiezingen al verwacht wordt, een totale verdeeling zal plaats hebben, zonder dat er schadevergoeding voor gegeven wordt. Een hardnekkig verzet der meerderheid zou, ook met het oog op de bolsjewistische propaganda, zeer gevaarlijk zijn. Tevens moet er bij in 't oog gehouden worden, dat de landbouw hier nog zeer achterlijk is, en dat de boeren in 't algemeen nog zeer onontwikkeld zijn en dus voor een propaganda, die hun direct veel land belooft zeer ontvankelijk.

Hoe het met het onderwijs staat weet ik niet, maar zoo ontwikkeld als de betere standen zijn, zoo dom is geloof ik over het algemeen het volk. Ik heb tenminste heel wat soldaten ontmoet, die mij mijn pas vroegen en die ondersteboven bekeken, totdat zij mijn portret zagen en ontdekten dat zij het papier andersom moesten bekijken, waaruit ik de m.i. niet al te gewaagde conclusie trok, dat deze lieden niet lezen kunnen. Het eind was dan ook gewoonlijk dat ze om een sigaret vroegen, en mij verder ongehinderd lieten doorgaan.

Ik ben vannacht op jacht geweest, en heb een rijken buit binnengehaald; niet minder dan negen stuks. Hoewel mijn hotel tot een der beste van Warschau gerekend kan worden, en ik uit voorzichtigheid den grond goed bestrooid had met insectenpoeder, bleek gisterenavond de muur naast mijn bed door eenige eskadrons wandcavalerie als excercitieterrein gebruikt te worden. Van vandaag af staat mijn bed dan ook midden in de kamer en ik heb een nieuwen voorraad insectenpoeder ingeslagen.

Warschau, 11 Juli

Met heel veel moeite, en na er èn het ministerie van buitenlandsche zaken èn den amerikaanschen gezant in gekend te hebben, heb ik dan eindelijk mijn tolk het land uit gekregen; hij is naar Weenen vertrokken. Waarom doe je toch zooveel moeite voor een Jood? vroeg een poolsche autoriteit mij. De man scheen niet te begrijpen, dat, daar ik hem het land had binnengebracht, ik mij ook zedelijk verplicht voelde te zorgen dat hij er weer uit kwam, en ik kon het niet op mij nemen, mijn tolk in een der gevangenkampen te zien opnemen, die de poolsche bladen zelf als nog erger dan de hel voorstellen.

Ik besloot dus alleen Rusland in te trekken, en ging daarom naar den staf om mijn pas af te laten stempelen. Nadat men mij daar 14 dagen lang verzekerd had: tegen u hebben wij niets, gij kunt gerust naar Rusland doorgaan, begon men nu ik alleen was plotseling uit een ander vaatje te tappen.

Nu heette het dat mijn pas niet in orde was.

Ik natuurlijk naar buitenlandsche zaken. Och wat, zeiden ze daar, uw papieren zijn volkomen in orde.

Toen ik bij den staf terugkwam, bevestigde die dat de zaak in orde was; den volgenden avond om 6 uur kon ik de toestemming halen.

Toen ik op dat uur in het bureau van den generalen staf verscheen, werd ik alleronaangenaamst verrast. In plaats van dat men mij mijn passen gaf, kreeg ik bescheid, dat men naar Nederland getelegrafeerd had, en dat ik om zoo te zeggen gevangen was, en dat men bovendien eenige stukken die ik voor het consulaat in Moskou bij mij had, in beslag nam.

Zoo, mijnheeren, zeide ik verontwaardigd, is dat jullie manier van optreden. Veertien dagen houdt ge mij hier vast, zegt niets, en nu begint ge over telegrafeeren te spreken en te beweren, dat mijn papieren niet in orde zijn.

Dit gesprek ging door bemiddeling van een officier, die zoo vriendelijk was mij te helpen, want de man met wien ik te doen had (n.b. van den inlichtingendienst) sprak alleen poolsch.

Ik protesteerde heftig, maar het hielp niets, men nam mijn papieren in beslag en gaf mij een briefje, waarop stond dat ik Warschau niet mocht verlaten, en in geen ander hotel, dan waar ik logeerde, mijn intrek mocht nemen.

Dat was natuurlijk een wraakneming voor mijn hulp, aan een Jood bewezen. Men kan in Nederland nu nagaan, wat een Jood zelf hier voor rechtspositie heeft, als een vreemdeling, van de beste papieren voorzien, zonder een enkel recht is. Want de minister van buitenlandsche zaken en zijn secretaris, de heer Perlowski, verklaarden beiden, dat ik weliswaar volkomen in mijn recht was, maar dat zij tegenover den generalen staf volkomen machteloos stonden.

Ik zat ondertusschen niet stil en telegrafeerde naar Den Haag, naar Berlijn, naar Weenen, de dichtstbijzijnde gezantschappen, wendde mij tot den amerikaanschen gezant, tot het ministerie van buitenlandsche zaken en schreef bovendien nog aan den staf zelf.

Verder bracht ik een bezoek aan de redactie van de Warschausche Kurier, een der grootste bladen. De redacteur, die mij te woord stond, was zeer collegiaal, gaf mij groot gelijk en beloofde mij de zaak dadelijk ter hand te nemen.

Met den consul ging ik den volgenden dag persoonlijk bij den generalen staf protesteeren.

Het poolsche ministerie van buitenlandsche zaken maakte mij excuses en beloofde alles in 't werk te stellen om de zaak in orde te brengen.

Vanmiddag kreeg ik dan eindelijk bericht, dat de zaak in orde was.

Edoch, excuses, ho maar; laat ik er echter bijvoegen, dat ik deze toch niet aangenomen zou hebben, en dat ik hierbij openlijk protesteer tegen de handelwijze, waarvan ik in een beschaafd land als Polen wil zijn, het slachtoffer ben geworden.

Hoe ver de heeren van den staf het hier in 't lezen gebracht hebben, blijkt wel hieruit, dat ze maar hardnekkig blijven beweren, dat geen mijner papieren in Den Haag is uitgereikt, terwijl er dat in drie talen op staat.

Maar bovendien, veertien dagen lang heeft men geen bezwaren gemaakt.

Bij deze gelegenheid heb ik van verschillende zijden gemerkt, dat de Polen zelf heel weinig met deze militaire dictatuur ingenomen zijn, maar ze zijn volkomen machteloos.

*
*    *




OP WEG NAAR RUSLAND

Bogdanof, 15 Juli

Bogdanof moet men zoeken halverwege Lida en Molodetsjno, bezuiden Wilna. Wellicht zal men het op de kaart eerder vinden dan in loco, want als er — nog uit den tijd der duitsche bezetting — geen reusachtig bord stond met letters als koeien: "Dorf Bogdanow", dan zou men nauwelijks gelooven dat hier een dorp lag.

Ik vertoef hier dan ook slechts omdat de spoorweg niet verder gaat en ik de verdere 80 KM. naar Molodetsjno in een wagen moet afleggen. Gisteren ben ik hier aangekomen uit Lida, het poolsche hoofdkwartier, waar ik de noodige papieren voor het passeeren van de grens had gehaald.

Ik reisde met een goederentrein (de eenige treinen die rijden) waarin één wagen derde klasse liep, die ik met eenige soldaten deelde. Mijn reisgenooten legden groote belangstelling voor mij aan den dag en daar enkele soldaten duitsch spraken, was weldra een gesprek aangeknoopt. Toen zij hoorden dat ik een Nederlander was deden zij mij tal van vragen, meest over de prijzen van de levensmiddelen en over de mogelijkheid van een spoedigen vrede. Een van hen vertaalde het gesprokene dan voor zijn makkers in het poolsch.

De soldaten waren zeer voorkomend jegens mij; ik moest van hun brood meeëten en zelfs wilden ze mij uit hun veldflesschen laten drinken. Ook zongen ze poolsche liederen voor mij. Toen wij Iaat in den avond te Bogdanof aankwamen en ik besluiteloos in den kletsenden regen op het perron stond, daar ik nergens een huis zag, had ik het weer aan mijn reismakkers te danken dat ik dien nacht onder dak kwam. Kom maar mee, zeiden ze, onze luitenant zal u wel willen ontvangen.

Zoo trokken we naar hun kwartier, een veldhospitaal dat op eenigen afstand van het station lag. Hier werd ik vriendelijk ontvangen door drie officieren van gezondheid, allen voormalige Oostenrijkers, die dadelijk bereid waren mij op te nemen en mij 't beste voorzetten wat zij te eten en te drinken hadden.

Tot Iaat in den nacht zijn we bijeengebleven; zij vertelden mij over den oorlog in het Oosten, ik hun over den vrede in Nederland.

Toen zij hoorden, dat ik over Minsk naar Moskou wilde, verklaarden zij eenstemmig die reis voor onmogelijk. "Het poolsche leger gaat nu op Minsk los en wij hopen het binnen enkele dagen te veroveren. Onze vliegers hebben de spoorwegverbinding Moskou— Minsk al vernield, om het zenden van hulptroepen uit het oosten te verhinderen."

Dit was een minder aangename tijding. Als er geen spoorwegverbinding meer met Moskou bestond, loonde het natuurlijk de moeite niet naar Minsk te gaan.

Een mijner gastheeren ried mij over Odessa te gaan, maar die omweg was me toch wel wat groot en bovendien leken de pas-moeilijkheden onoverkomelijk.

Gelukkig hoorde ik vandaag dat er nog een betere weg open is, t.w. over Molodetsjno—Polosk. Ik vertrek dus morgen naar Molodetsjno en zal vandaar verder zien te komen. Mijn papieren zijn, voor het poolsche gebied, volkomen in orde, maar het zal nog wel moeite kosten het front over te komen. Ik moet den poolschen commandant zien te bewegen, mij iemand mee te geven om mij met de russische voorposten te verstaan. Als ik eenmaal door het front heen ben, zal het wel gaan.

Vandaag heb ik eens in de omgeving van het veldhospitaal rondgekeken. Overal ziet men hier in den omtrek nog de sporen van den grooten oorlog: wegen, stations, lazaretten, door de Duitschers gebouwd en nu verlaten.

De economische toestand op het land is verre van rooskleurig; de bevolking lijdt honger. Vanochtend ontmoette ik een bedelaar, die mij iets vroeg. Ik dacht, dat hij een aalmoes wilde hebben en gaf hem, daar ik geen klein geld had, een twee-markstuk. Dat wilde hij echter niet aannemen. Ik riep er een soldaat bij, die duitsch sprak, en liet hem den man vragen waar hij dan om bedelde. Het bleek, dat hij brood wilde; aan geld had hij niets, hij kon er toch niets voor koopen.

*
*    *




EEN ONDERHOUD MET TSJITSJERIN

Ik ben op 11 Augustus door den russischen minister van buitenlandsche zaken ontvangen. Hij was zoo vriendelijk mij een interview toe te staan. De minister ontving mij in zijn werkkamer, een vrij groot, eenvoudig gemeubeld vertrek en hij zat achter een met papieren en telegrammen bedekte tafel. Ik vroeg hem of er z.i. een vrede mogelijk zou zijn, waarbij aan den eenen kant een sovjet-Rusland zou staan en aan den anderen het oude Europa. Theoretisch ja, oordeelde de minister; hij meende zich te kunnen voorstellen, dat een proletarisch Rusland met kapitalistische staten zou kunnen samenleven en handelen. Slechts voegde hij er bij: zelfs wanneer wij ons dan van alle propaganda, enz. verre zouden houden, dan zullen de kapitalistische regeeringen het toch onverdraaglijk vinden, dat alleen het feit, dat wij er zijn, op de arbeiders van West-Europa als een voorbeeld werkt.

Minister Tsjitsjerin maakte dan in den loop van ons onderhoud de opmerking, dat Rusland gaarne weer handelsbetrekkingen met West-Europa wil aanknoopen.

Verder over den vrede sprekend, vroeg ik of er niet twee soorten oorlog waren, die nu tot een eind gebracht moeten worden, n.l. de oorlog met Koltsjak en Denikin, met de tsaristische tegenrevolutie, en die met Polen en Litauen. De minister antwoordde: Polen voert den oorlog niet direct met ons , maar met sovjet-Litauen, den staat waar wij bevriend mee zijn. Want er is een rood en een burgerlijk Litauen, die met elkaar strijden, en tegelijkertijd strijden beiden tegen Polen. Met sovjet-Litauen is ook Wit-Rusland verbonden. Hierbij, zoo ging de minister voort, moet ik opmerken, dat Litauen en Wit-Rusland, evenals Letland, Estland en de Oekraine, door ons terstond als zelfstandige sovjet-republieken erkend en als bevriende mogendheden beschouwd werden, bij welke wij vertegenwoordigers hebben. Daar wij gelijke belangen hebben, hebben wij een militair verbond met hen gesloten. Ik moet er hierbij echter den nadruk op leggen, dat wij deze staten noch gevormd, noch veroverd hebben, dat zij hun revolutie op eigen houtje hebben gemaakt en dat wij pas later ons verbond met hen hebben aangegaan.

Ik vroeg toen, of, wijl Rusland zichzelf steeds een federatieve republiek noemt, er reeds een federatief lichaam bestaat, en tot hoever die republiek zich zal uitbreiden.

Neen — luidde het antwoord — de vertegenwoordigers van de centrale uitvoerende comités van de verschillende sovjet-republieken, vormen een voorloopige vergadering, die thans in Moskou bijeen is, om gemakkelijker te kunnen onderhandelen.

Wat de aziatische volken betreft, moet ik opmerken, dat wij alle vroegere verdragen van de Tsaristische regeering met Perzië, China, Mongolië, enz. hebben prijsgegeven, en dat wij het recht van zelfbeschikking van al die landen hebben erkend.

Door deze vraag kwamen wij vanzelf op het belangrijke punt der economische noodzakelijkheid die er ook voor sovjet-Rusland bestaat, om ijsvrije havens te krijgen. Deze quaestie is, naar het mij — interviewer — voorkomt, de belangrijkste van de geheele vredesvraag, want het is en blijft waar, dat Rusland havens noodig heeft. Maar aan den anderen kant hebben die havens weer Rusland noodig als achterland. Ik vroeg dan ook aan den minister of hij zou toestemmen in vredesvoorwaarden, die Rusland van de zee zouden afsnijden.

Ja — luidde het antwoord — welke voorwaarden wij zullen stellen als het tot een conferentie komt, kan ik thans niet zeggen. Het lijdt geen twijfel, dat de Letten zelf bolsjewistisch gezind zijn en dat, zoodra de buitenlandsche bezetting uit Letland vertrekt, het land weer bolsjewistisch zal zijn. Economisch hebben wij elkaar noodig. Riga zoomede de Oekraine hebben in economisch opzicht de verbinding met ons noodig, evengoed als wij die zelf noodig hebben.

Zal — vroeg ik verder — de oorlog nog lang duren?

Ja, dat moet u aan de entente en aan de Japanners vragen. Wij zijn steeds te allen tijde tot den vrede bereid. De vorming van ons leger heeft ons groote moeite gekost en de aanvallers hebben ook in den beginne eenige successen behaald. Maar zoo spoedig wij een voldoende macht tegen hen in het veld zonden, viel het leger van onze vijanden uit elkander, zooals dit b.v. het geval is geweest met de strijdmacht van Koltsjak, die thans reeds tot ver in Siberië is teruggeweken, bij welken terugtocht zijn leger tot totale desorganisatie vervallen is. Hetzelfde zal met Denikin gebeuren.

Thans wilde ik van den minister weten, wat hij over West-Europa dacht: of het daar tot een omwenteling zooals in Rusland zou komen, en of die omwenteling zich in eens zou voltrekken of wel zou geschieden in verscheiden elkaar opvolgende vormen. Maar op die vraag ontving ik geen beslist antwoord, want de minister zeide, dat het moeilijk was, daaromtrent voorspellingen te doen. Wel geloofde hij, dat zoowel in Frankrijk als in Engeland zooveel gistingskiemen verzameld waren, dat een hardhandige, revolutionnaire uitbarsting moeilijk zou kunnen worden vermeden. Hij geloofde niet, dat het den regeeringen zou kunnen gelukken de haar gestelde, reusachtige problemen tot oplossing te brengen en de arbeiders tevreden te stellen.

Ten slotte vroeg ik nog iets, dat op een geheel ander gebied betrekking had, en het antwoord op die vraag luidde 'zeer geruststellend: "alle schilderijen, ook die in de Ermitage, zijn goed bewaard gebleven."

De vraag of het wel waar was, dat de vrouw in Rusland was "gecommuniseerd" heb ik enkel meegedeeld; want het antwoord daarop wist ik al. De sovjets hebben eenvoudig het burgerlijke huwelijk ingevoerd, verder niets. Ook de Kerk heeft men volkomen gerespecteerd; enkel heeft men de ondersteuning van den Staat aan de Kerk afgeschaft en volledige gewetensvrijheid ingevoerd. De kerken als particuliere vereeniging en het kerkelijk gezag van den Patriarch zijn volkomen onaangetast gebleven.

*
*    *




EEN BEZOEK AAN BOLSJEWISTISCH RUSLAND

Berlijn, 30 Augustus, 1919

Nu ik weer in Berlijn terug ben en in een zindelijke hotelkamer zit te werken, nu ik mij weer vrij kan bewegen zonder steeds gevolgd te worden, komt het mij als een droom voor. Ik moet er nog aan wennen dat ik weer een vrij mensch ben, dat die drukkende last is weggevallen en dan, dat alles hier zoo zindelijk is, dat ik weer eens rustig kan slapen. Want dat is eigenlijk bij alle moeilijkheden die ik op mijn tocht heb ondervonden, van 14 Juli af, toen ik Warschau verliet, het allerergste geweest, het ongedierte, eerst in Polen, later in Rusland.

Het was nu en dan om gek te worden, luizen, vlooien en wormen. In al die weken heb ik, behalve in het regeeringshotel te Moskou, dat zeer zindelijk was, bijna geen nacht rustig geslapen, en dat maakte dat ik op het laatst bijna geheel op mijn zenuwen moest leven.

Tot mijn groot leedwezen heb ik thans gemerkt, dat mijn brieven uit Molodetsjno en Wileika Nederland niet bereikt hebben, en dat het laatste levensteeken, dat men van mij ontving, de brief uit Bogdonow was.

Nadat ik telegrafisch mijn hoofdindrukken uit Rusland heb weergegeven, wil ik thans een geregeld verhaal doen van de reis naar Moskou, en welke moeilijkheden ik allereerst in Polen te overwinnen had om door het front te komen, want de poolsche commandanten van het front, hoewel zeer vriendelijk en beleefd, en gehoorzamend aan het bevel uit Warschau om mij te helpen naar Rusland te komen, maakten toch vele bezwaren, waarbij kwam dat zij, wetend dat ik naar het vijandige kamp toog, natuurlijk zeer achterdochtig waren, en mij zoo weinig mogelijk vertelden van hun operaties.

Na een paar dagen ging het echter al beter en kregen ze wat meer vertrouwen in me, zoodat ik nu in staat ben, u een vrij geregeld verhaal te doen van de poolsche operaties in Wit-Rusland, die eindigden met de verovering van Minsk.

Het tragische toeval wil, dat daar waar een paar jaar te voren de millioenenlegers der Russen en Duitschers elkaar bekampten, thans een soort guerrillaoorlog gevoerd wordt met evenveel honderdtallen soldaten als er vroeger millioenen stonden.

Van een gesloten front was dan ook nergens sprake, behalve aan de hoofdverkeerswegen, maar dat was nu voor mij het moeilijke, dat ik er juist daar moest trachten door te komen, omdat langs de landwegen de moeilijkheden te groot waren, voornamelijk ook door het groote aantal roovers, en, verbaas u niet al te veel lezer, door de wolven, die voor den eenzamen reiziger een groot gevaar opleveren. In de buurt van Molodetsjno zijn in den afgeloopen zomer ongeveer 60 personen, meest kinderen, door wolven gedood.

Zij komen op het oogenblik tot in Oost-Pruisen.

In Molodetsjno was de staf van de poolsche troepenmacht, die van het noorden tegen Minsk opereerde, ingekwartierd. Als flinke dekking voor de operaties, was er een front bij Wileika, een 20 KM. voorbij Molodetsjno aan de spoorlijn Molodetsjno-Polisk, terwijl de tegen Minsk opereerende troepen bij Krosne stonden, aan de spoorlijn Wilna-Minsk; daartusschen doorkruisten alleen cavalerie-patrouilles het terrein, terwijl daar bij de bolsjewiki de z.g.n. groene garde optrad. Deze wordt gevormd door boeren en deserteurs van het roode leger, die roovend en plunderend rondtrekken, en zoowel tegen de Polen als de Russen vechten.

Voor mij bestond dus alleen de gelegenheid te trachten of bij Krosne of bij Wileika door het front te komen.

Ten einde het wat gemakkelijker voor mij te maken, stuurde de poolsche generaal in beide richtingen een parlementair naar den vijand, om mijn komst aan te kondigen en vrijen doortocht te vragen.

Bij Krosne antwoordden de Bolsjewiki, dat ze orders uit Moskou zouden aanvragen en bij Wileika kwam heelemaal geen antwoord.

Aangezien mijn positie niet zeer aangenaam was, gelet op het allervuilste kwartier dat men mij bij den dorpsgeestelijke had aangewezen, en dat n.b. nog het beste was, besloot ik toen het met of zonder antwoord maar bij Wileika te probeeren.

Nauw was ik daar echter aangekomen of de bolsjewiki deden een hevigen aanval, en de Polen moesten in allerijl terugtrekken, zoodat ik gedwongen was mee te vluchten. Wel had ik er nog een oogenblik over gedacht, om mij gevangen te geven, maar men ried mij zulks sterk af, omdat ik, de taal niet machtig zijnde, alle kans zou hebben voor een spion gehouden te worden.

In mijn wagentje, dat ik voor deze gelegenheid gehuurd had, een eenvoudig boerenkarretje zonder veeren, een z.g.n. panjewagen, met een klein maar zeer sterk litausch paard, vluchtte ik alzoo in het holst van den nacht in de richting van Molodetsjno.

Dat was dus een verkeken kans en toen besloot ik mijn geluk te beproeven in de richting van Krosne. Van dezen tocht af heb ik mijn dagboek-aanteekeningen kunnen bewaren, en zoo kan ik u thans een geregelder verslag geven.

*
*    *




MIJN DAGBOEK

I

Krosne, 28 Juli

Vanmorgen ben ik hier aangekomen, weer in mijn kleine wagentje hier heen gehobbeld, met mijn beide koffers.

De spoorlijn functionneert wel, maar heel slecht, zoodat ik wel per wagen moest gaan langs den grooten russischen heirweg Wilna—Molodetsjno—Minsk. Een groote, breede laan met prachtige boomen; er is echter geen spoor van verharding; een paar karresporen, naast elkaar. Dat is wat men in Rusland, onder den Czaar, verstond onder een weg 1e klasse. Dergelijke wegen dicht bij de duitsche grens werden niet verhard.

Krosne, zelf een nest, een met onmogelijke keien bestraat marktplein, waaromheen wat houten huizen, bijna alle bouwvallig, twee kerkjes, een orthodox en een katholiek, een station, en dat is alles. De commandant, als zoovele poolsche officieren, zeer jong nog, voor den oorlog gymnasiumleeraar, in den oorlog bij het poolsche legioen in oostenrijkschen dienst opgeklommen tot overste, ontvangt mij wel heel vriendelijk, maar geeft mij met een raadselachtig lachje toch te kennen, dat ik nog een paar dagen zal moeten wachten. Het is n.l. lang niet rustig aan het front.

Ik word ingekwartierd bij den apotheker en gelukkig heeft deze zooiets als een leeren divan; daarop kan ten minste geslapen worden.

De man heeft het bolsjewistische bewind in volle glorie meegemaakt; de Polen hebben het dorp n.l. eerst voor twee weken veroverd.

Nu, vroeg ik hem, hoe heb je het gehad. Ellendig, was het antwoord in gebroken duitsch; ik zelf ben sociaal-democraat, reactionnair ben ik dus heusch niet, maar zooiets, het is niets anders dan een terreur; je mag alleen doen wat ze je voorschrijven; een eigen meening is niet geoorloofd, en dan die geweldige duurte. De loonen zijn wel 10 maal zoo hoog als onder den czaar, maar de prijzen wel 100 maal.

's Avonds op straat, een luchtje scheppend, het is verbazend warm geweest, kom ik een paar artillerie-officieren tegen. Wij maken een praatje, het blijken gewezen actieve oostenrijksche officieren; direct halen ze me in hun kwartier binnen met de overbekende oostenrijksche gastvrijheid; er wordt thee gezet, en als ik het doel van mijn reis vertel, zeggen ze uit één mond: maar man, wat doe je dan hier. We vallen vannacht de Russen aan. Hier kom je er nooit door, maar weet je wat, als wij morgen voorwaarts rukken, kun je van ons wel een paard krijgen, en geef je bagage dan maar mee op onze bagagekar.

Inderdaad, als ik 's nachts bij een kaars nog wat zit te lezen, begint niet ver van het dorp 't kanongebulder; er zijn niet veel meer dan 12 kanonnen van poolschen kant, maar wat kunnen die met elkaar een leven maken; daar tusschen door 't geweer- en mitrailleurvuur: Ik zit er een tijd lang naar te luisteren, blijkbaar bieden de bolsjewiki hardnekkigen tegenstand, want naar het geluid te hooren, schiet de aanval niet hard op.

*
*    *




Aan het poolsch-bolsjewistische front

II

Radoskowitsj, 29 Juli

Vanochtend in Krosne uit een lichten slaap ontwakend, hoorde ik plotseling van alle kanten in het dorp schieten.

Daar zal je het hebben, dacht ik bij mij zelf, de aanval is mislukt, en inplaats dat de Polen voorwaarts gaan doen de Russen het.

Een oogenblik was ik besluiteloos wat te doen; toen klonk boven het geweervuur uit 't geronk van een vliegtuigmotor, nog voor ik echter iets had kunnen doen, een paar keren heftig suizen, een paar doffe slagen niet ver van mijn kwartier af en niet dicht bij ook.

Het schieten hield ineens op en alles bleef stil, terwijl het motorgeronk steeds zwakker werd.

Ik had dus een vliegeraanval meegemaakt. Het was nog erg vroeg, en daarom besloot ik maar niet te gaan kijken; van slapen zou evenwel niets meer komen, want een oogenblik later kwam een ordonnans mij mededeelen, dat de artillerieofficieren over een uur opbraken en dat een paard voor mij gezadeld werd. Dat liet ik mij geen tweemaal zeggen en zoo werd ik weer ineens oorlogscorrespondent. Het was een heerlijk gevoel weer eens een paard tusschen de knieën te hebben en zoo draafde ik achter den artilleriecommandant mee naar voren, over het slagveld van dien nacht, en onderweg vernam ik, dat de Polen voor Radoskowitsj stonden, dat zij vermoedelijk wel heel snel zouden bezetten. We draafden langs ontzettend lange treincolonnes, overmatig lang voor zoo'n betrekkelijk kleine troepenmacht. En toen vertelde de overste mij, dat de Polen, tot dusver met goede, duitsche en oostenrijksche, geweren uitgerust, door de Entente gedwongen waren slechte fransche geweren te nemen omdat zij voor de duitsche wapenen geen munitie konden krijgen. Zoodat zij thans gedwongen waren, tijdens den strijd hun troepen van een andere bewapening te voorzien. In het poolsche leger was men dan ook over de Entente heelemaal niet erg te spreken.

Het was een prachtige rit. Het landschap in deze streken is buitengewoon mooi, zacht golvend, en veel groene weiden afwisselend met donkere dennenbosschen. Het trof mij, dat in deze streken de boeren overal nieuwe huizen bouwen. De verklaring bleek heel eenvoudig. Aangezien in het bolsjewistische Rusland de grond zoogenaamd gecommuniseerd is, houdt het groot-grondbezit, dat hier zeer aanzienlijk was, op. De boeren vatten nu de communisatie zoo op, dat ieder voor zich zooveel land in beslag neemt als hij maar krijgen kan, en de bosschen leveren hem kosteloos materiaal voor zijn huis. Het model is echter overal hetzelfde. Een groote steenen oven in het midden en daaromheen drie kamertjes. De oven heeft den vorm van een liggende L. Op het lange deel kan de heele familie zoowat slapen.

Hoe meer wij Radoskowitsj naderden, hoe sterker het geweervuur werd. Maar een ons tegemoetkomende gewonde vertelde, dat het dorp reeds genomen was. En een oogenblik later lag het ook voor ons, en reed ik met de poolsche troepen het dorp binnen. Ik vond het daarom zoo belangwekkend omdat ik nu kon constateeren of het waar was, dat de Polen bij het nemen van een dorp altijd een pogrom op touw zetten, gelijk men mij van joodsche zijde verzekerd had. Er gebeurde echter niets van dat alles en het was weer net als bij Riga: de bevolking haalde de overwinnaars met vreugde binnen, den hemel dankend dat ze van de bolsjewiki verlost waren. Op het marktplein was 't een drukte van belang. Eigenlijk net 'n manoeuvretafereel.

Daar stond de generaal met zijn staf en zijn escorte: een eskadron poolsche lanciers, met hun vroolijk wapperende vaantjes; een batterij veldartillerie de paarden drenkend, voorbij marcheerende treincolonnes daartusschendoor, de straatjeugd en natuurlijk de Joden van het dorp trachtend zaken te doen en sigaretten en eieren te koop aanbiedend voor een "behoorlijken prijs" van M. 5 per stuk. Alleen een veldhospitaal met de daarvoor liggende gewonden wees op den ernst van den toestand. Ik vernam nu ook, dat de strijd nogal bloedig geweest was en de Polen vrij zware verliezen hadden geleden. De generaal keek eenigszins vreemd op toen hij mij daar zag verschijnen en zijn eerste opwelling was dan ook om mij terug te sturen. Maar gelukkig kon ik hem bepraten en ik kreeg zelfs van hem gedaan, dat hij mij toestond naar de voorposten te gaan om te trachten toch naar de bolsjewiki te komen.

Molodetsjno, 1 Augustus 1919

Oeff! ! ! Dat zijn een paar dagen van emotie geweest! Nadat ik den 29sten 's avonds in Radoskowitsj een vrij goed kwartier had gehad bij den dokter ('t was alleen wat koud, want alle ruiten waren kapot) toog ik met toestemming van den commandant den volgenden morgen met een treincolonne naar voren om eindelijk te trachten door het front te komen. De Polen stonden ongeveer op tien kilometer voor Minsk en konden er eigenlijk al lang binnen zijn, wanneer dienzelfden avond geen bevel van de Entente was gekomen, om de operaties stop te zetten. Van poolsche zijde verklaarde men dit als volgt: de Polen willen nl. de Beresina als oostgrens hebben en dus feitelijk heel Wit-Rusland bezetten. Maar nu schijnt de Entente bepaalde beloften aan Denikin gedaan te hebben, tengevolge waarvan zij weliswaar graag zag, dat de bolsjewiki terug werden geworpen, maar dit toch liever niet door de Polen liet doen. Maar, zeiden de Polen, ze kunnen ons een paar dagen ophouden, per slot van rekening kunnen ons èn de Entente èn Denikin gestolen worden. Voor mij was dit in elk geval een mooie gelegenheid om te trachten naar Minsk te komen. Alleen had ik natuurlijk weer pech, want de bolsjewiki, bemerkend dat de Polen halt hielden, vielen daarop zelf weer aan en hadden daarbij eenig, zij het ook kortstondig succes, dat mij echter sterk in mijn bewegingen belemmerde.

Want toen ik bij de poolsche voorposten aankwam, op een kilometer van den vijand, bleek het onmogelijk door de linies te gaan. Er werd te veel geschoten. De bataljonscommandant verzekerde mij dat het den volgenden dag wel rustiger zou zijn. "Blijf nu maar vannacht hier slapen — zeide hij — dan zal het morgenochtend wel lukken." Zoo werd ik dien nacht ingekwartierd in Sloboda, 'n heel uitgestrekt dorp van ongeveer twee kilometer lang, en vrij dicht achter het front. In plaats echter dat het geweervuur minder werd, werd het steeds sterker. Ik woonde ongeveer in het midden van het dorp, had me voor een behoorlijken prijs wat eten laten klaarmaken, wat aardappelen, brood en gekookte melk, en zat nu bij een kaarsje te lezen, want van slapen was in deze woning geen sprake, om de u nu zoo langzamerhand wel bekende reden. Zoo luisterde ik ook naar het vuren, dat almaar heftiger werd. Het begon te dagen, toen ik buiten haastig hoorde loopen. Ik ging eens kijken en ik zag toen tot mijn groote verbazing, dat het andere eind van het dorp al in brand stond. Wat nu te doen?

Aangezien het nog vrij donker was, besloot ik maar kalm te blijven waar ik was en eerst den dag af te wachten. Het gevecht nam aan alle kanten toe en zoo nu en dan viel zelfs een projectiel in de dorpsstraat. Nauwelijks was de zon doorgebroken en wilde ik de zaak eens gaan bekijken, toen een voorbijsnellend poolsch officier mij in het duitsch toeriep "maak dat je weg komt, het dorp is bijna omsingeld. Alleen de weg naar Radoskowitsj is nog vrij." Daar stond ik nu voor het moeilijke geval. Wat nu te doen? Blijven en mij gevangen laten nemen of niet? Ik weifelde een oogenblik heel sterk, maar per slot van rekening durfde ik het toch niet aan. Daarbij kwam, dat ik nu overal de poolsche troepen zag terugtrekken en de eigenaardige uit alle krijgskundige leerboeken bekende fatale invloed der terugtrekkende massa zich ook bij mij deed gevoelen; dus trok ik, zoo snel als ik kon, met mijn bagage op mijn rug, met de troepen mee. Maar mijn bagage was me toch te zwaar. Ik hield het niet uit en juist wilde ik alles wegwerpen, toen ik nog net bijtijds een wagentje snapte waarop ik mezelf en mijn bagage plaatste. In draf kwam een veldbatterij voorbij, de mannen in hun hemd, zonder hoofddeksels, vuil, met gejaagde gezichten: op een der caissons lag een doode, die nog in allerijl was meegesleept.

De commandant reed naar mij toe en riep: "nou kameraad, dat was nog net bijtijds. Ik heb alles achter moeten laten. Maar geef me jouw revolver, jij hebt er toch niks aan als je gevangen genomen wordt. 't Is zelfs beter dat je er dan geen hebt." Daar was veel waars in en zoo reikte ik hem mijn browning. Hij vroeg me nog even "waar moet ik hem terug bezorgen als ik het overleef?" Ik dacht snel na: "nederlandsche consul in Warschau." En weg was hij. De koetsier was gelukkig nogal handig, want het eischte eenige kennis van zaken, om onder de vrij hevig geworden granaatkartets-regen zoo gedekt mogelijk door het terrein te komen. Maar plotseling stootte ik op den bataljonscommandant, die heel rustig aan den kant van den weg zat, en mij toeriep: "haast je maar niet, de bolsjewiki trekken al weer terug." Ziezo, dat had ik tenminste al weer meegemaakt, maar de kans om naar Minsk te komen, bleek toch verkeken. Mijn gemoedstoestand was niet van de beste: niet geslapen, moe, hongerig; ik dacht er eigenlijk sterk over om de zaak maar op te geven. Het ergste was, dat ik er eigenlijk heelemaal geen gat meer in zag en als een droevig beeld der wanhoop zat ik daar aan den weg naast den commandant. Toen ik hem mijn nood klaagde, antwoordde hij: "weet je wat je doet, ga zoo gauw mogelijk naar Wileika, ik weet toevallig, dat het daar een paar dagen rustig zal blijven." Ik volgde dien raad en keerde in mijn wagentje terug naar Molodetsjno, vanwaar ik nu zou trachten morgen of overmorgen door het front te komen.

*
*    *




Door het bolsjewistische front

III

Slavino, 3 Augustus

Gistermorgen nog zeide de poolsche commandant in Wileika tegen mij: "m'n goeie man, ga maar gerust naar Warschau terug. Je komt er toch niet door, en als je erdoor komt, word je doodgeschoten." Intusschen ben ik erdoor en voorloopig ten minste nog niet doodgeschoten. Integendeel heeft men mij tot dusver heel vriendelijk ontvangen. Gisterenmorgen vroeg reed ik in een wagentje naar de poolsche voorposten, waar een mij bekend poolsch officier commandant was, en we besloten samen, dat het maar gewaagd moest worden. Er werd een boerenjongen uitgestuurd met een briefje en een witte vlag om onze komst aan te kondigen en een voerman gezocht om me door het front te brengen. Bijna was de geheele tocht nog in het water gevallen, want opeens barstte een geweldig mitrailleur- en geweervuur los, dat echter spoedig weer bedaarde en veroorzaakt bleek te zijn door mijn terugkeerenden parlementair, die vergeten had de witte vlag zichtbaar in de hoogte te steken. Toch was het van dit oogenblik niet meer rustig en het bleek dat ongeveer 1 KM. van de plaats waar ik erover wilde, de bolsjewiki aan 't aanvallen waren. Om dat te keeren kreeg mijn luitenant bevel ook aan te vallen en daarom zei hij tegen mij: "amice, maak nu gauw dat je erover komt; ik zal 15 minuten wachten, maar dan moet ik ook van leer trekken."

Haastig pakte ik m'n bagage bij elkaar, bond m'n helaas niet al te schoonen zakdoek aan een boomtak en reed erop los, nadat mijn voerman met het oog op het schieten nogmaals zijn tarief verhoogd had.

't Was een mooie, warme zomermiddag. Het landschap lag licht golvend, met heel veel zwaar hout, alleen vlak voor de stelling een klein open vlaktetje met een paar armzalige hindernissen.

Ik zat op mijn koffers in het wagentje, mijn witte vlag boven het hoofd, en om vijf minuten over drieën passeerde ik de poolsche linie, terwijl de commandant die me tot zoover gebracht had, me nog nariep: "over tien minuten ben je weer uitgeplunderd bij ons terug."

Het was, terwijl ik daar zoo alleen voortreed, en door Niemandsland trok, toch wel een eenigszins eigenaardig gevoel, een mengeling van angst en nieuwsgierigheid, omtrent het lot dat me te wachten stond. Na ongeveer tien minuten stonden er plotseling drie mannen midden op den weg voor me. Ik schrok even, want ze hadden geen witte vlag bij zich en ik zwaaide dapper mijn zakdoekje, en maakte aanstalten om als ze hun geweer op mochten heffen, m'n wagen en bagage kalm in den steek te laten en hard terug te loopen. Zulks bleek echter niet noodig. De drie bolsjewiki bekeken mij nieuwsgierig, ik gaf hun een hand, presenteerde hun sigaretten en zei m'n twee uit het hoofd geleerde zinnetjes op "Ik ken geen russisch; breng mij naar den commandant."

Ik was heelemaal niet gerust, dat ze niet even zouden gaan debatteeren of ik wel toegelaten zou kunnen worden, want ik dacht aan het aanvalsplan van den poolschen commandant, maar gelukkig ging alles heel vlot en tien minuten later stond ik in een boerenwoning voor den russischen bevelhebber. Deze verstond enkele woorden duitsch, en gaf me te verstaan, dat hij me zoo snel mogelijk naar achteren zou laten brengen en dat hij het te druk had om zich met mij te bemoeien. Ondertusschen werd ik aangestaard door de bolsjewistische soldaten, echte Slaventypen met lange, blonde haren, de meesten nog in de oude tsaristische uniform, met op de borst het onderscheidingsteeken van het roode leger, n.l. de vijfpuntige roode ster, waarin een gekruiste sikkel en hamer met daaromheen een zilveren lauwerkrans. Ik had de voorzorg genomen, een goeden voorraad sigaretten mee te nemen en verdeelde deze direct onder de soldaten, 't geen blijkbaar in goede aarde viel. In dat opzicht onderscheidden ze zich niet van hun poolsche vijanden.

Ik kreeg weer een soldaat mee en werd weer meer naar achteren gevoerd. Zoodoende kwam ik bij den bataljons-commandant terecht, die ook alweer in een boerenwoning te midden zijner soldaten en een alleronbeschrijflijksten hoop vuiligheid troonde. De menschen waren allervriendelijkst, dat moet ik zeggen, noodigden mij uit plaats te nemen, waaraan ik vol innerlijke wanhoop, wegens de legerscharen ongedierte, voldeed. Ik kreeg thee, de commandant mijn sigaretten, en intusschen werd mijn pas bekeken. Van de discipline kreeg ik een hoogst eigenaardig idee, want wat de commandant ook zei, de soldaten, die buiten zaten, kwamen me allemaal bekijken, zoodat het kleine boerenkamertje overvol menschen was. Ze bekeken over den schouder van den commandant m'n pas en toen ze m'n sigaaraansteker gezien hadden, moesten ze hem allemaal bekijken. Kortom, een joviale geschiedenis, maar van een militair standpunt bezien een bende. Eindelijk werd het den commandant toch te kras en, geholpen door zijn adjudant, ontruimde hij op eenigszins hardhandige wijze het lokaal, — waarbij ik het sterke vermoeden kreeg dat deze majoor onderofficier in het leger van den Tsaar was geweest, — en begon toen met z'n adjudant een rapport op te stellen. Dat scheen hun nogal eenige moeite te kosten, maar na eenigen tijd waren ze er toch in geslaagd eenige foliovellen vol te pennen. Er werd weer een ordonnans geroepen, er kwam weer een wagentje voor en wederom trok ik verder.

Ditmaal reed ik een uur lang door een dicht dennebosch en ik was blij, met het oog op de wolven, dat mijn geleider tenminste goed gewapend was. Het regimentscommando, waarheen ik nu gebracht werd, bleek gevestigd in een baanwachtershuis. De scènes van het bataljonscommando herhaalden zich ook hier en ik kon bij de verzamelde soldaten een groote, ofschoon niet onwelwillende belangstelling in mijn persoon constateeren. Ik kon bij het verhoor door den regimentscommandant door de open ramen naar buiten kijken en toen verscheen er plotseling op de spoorlijn een gepantserde trein, die vlak tegenover het baanwachtershuis halt hield. Daaruit stapte, gelijk mij de commandant mededeelde, de politieke commissaris der divisie, die beslissen zou, of ik door mocht gaan of niet; in het roode leger staat n.l. naast elken commandant een politieke commissaris, die zijn gangen controleert en zijn bevelen moet goedkeuren, voordat ze uitgevoerd worden. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de commissarissen eigenlijk de eenige menschen zijn, die wat in de melk te brokken hebben. En zoo moest thans de commissaris van de divisie over mijn lot beslissen. Er werd druk getelefoneerd, weer groote vellen papier vol geschreven en het resultaat was, dat ik met den commissaris in den gepantserden trein naar het noorden toog. Dat was een prachtige tocht. Ik zat boven op de locomotief, want in den trein was het te warm. Ik zat me zelf daar te verkneukelen, dat het mij gelukt was tot zoover door te dringen. Het was ondertusschen vrij laat geworden en al spoedig begon de duisternis te vallen en werd de tocht fantastisch. Daar de locomotief met hout gestookt werd, sloegen groote roode vlammen uit den schoorsteen, die een eigenaardig licht wierpen op de vierkante sombere massa der gepantserde wagens, die met groote vaart langs den spoorweg reden, waar geen enkel licht-signaal brandde. Iedereen hing dan ook buiten den wagen om uit te kijken. Plotseling hield de trein halt en bleken we naast een anderen trein te staan, de commandotrein, waarin de divisiecommandant verblijf hield. Ik werd natuurlijk bij den divisie-commandant gebracht, maar deze bleek net rapport te houden, zoodat ik even moest wachten. Op tafel lag een groote kaart, waarop de poolsche linies aangegeven waren, en ik kon heel duidelijk zien dat ze hier en daar volkomen onjuist waren geteekend; zoo ontbrak elke aanduiding van een flankmarsch, dien de Polen bezig waren van uit Wilna te ondernemen. Het toeval wilde, dat op het rapport eenige berichten voorkwamen, die juist handelden over die poolsche beweging. Het scheen vrij onverwacht te komen en niet iedereen geloofde daaraan, en vermakelijk was het voor mij, den buitenstaander, dat allen zich in het gesprek mengden, en den armen divisiecommandant overstelpten met op- en aanmerkingen. Daar werd me duidelijk, hoe het mogelijk was dat duizend Polen zesduizend bolsjewiki hebben verslagen. Hier kreeg ik een groot papier, waarop in het russisch geschreven scheen te staan, dat ik permissie had om naar Smolensk te trekken. Maar aangezien de trein eerst den volgenden dag vertrok, werd me een bed in den trein aangewezen, waar ik kon slapen.

Hetgeen ik nu ga vertellen, geldt voor alle russische spoorwegcoupé's, en om niet te eentonig te worden, zal ik het maar niet steeds herhalen. Toen ik vijf minuten even rustig een sigaret zat te rooken liepen de wandluizen over mijn kleeren. U kunt begrijpen, wat er van slapen onder dergelijke omstandigheden kon komen. Men bracht mij een vrij behoorlijk maal: aardappelen met vleesch en een homp brood, van het soort zooals ik het in heel Rusland heb aangetroffen, en dat, ofschoon het nog tien keer slechter is dan ons oorlogsbrood, in den vrijen handel 50 roebel per pond kost. Ik gevoel me hier verplicht, even een kleine uiteenzetting te geven over het russische geld. In de eerste plaats is de oude Tsaarroebel, die in het buitenland 'n ietwat hoogeren koers heeft dan de mark, in omloop. Ofschoon al het russische geld dezelfde waarde heeft, willen de boeren toch alleen met Tsaarroebels betaald worden. Daarnaast heeft men het tijdens de eerste revolutie uitgegeven Doema-geld in biljetten van 1000 en 250 roebel, die de helft van den Tsaarroebel waard zijn, en voorts Kerensky-biljetten van 20 en 40 roebel, die als naamkaartjes aan elkaar gedrukt zijn, zoodat je ongeveer met meters geld betaalt. De boeren, die zeer veel geld verdiend hebben in den laatsten tijd, berekenen de Kerensky's bij het gewicht. Het door de sovjetregeering in omloop gebrachte geld, eensdeels uit bankbiljetten, anderdeels uit overgedrukte postzegels bestaande, heeft in het buitenland in het geheel geen waarde, maar wordt in Rusland in de groote steden overal aangenomen. Terwijl ik in mijn coupé zat af te wachten wat er verder met me gebeuren zou, kwam er een commissaris bij me, die uitstekend duitsch sprak, en vroeg me wat ik nu eigenlijk in Rusland kwam doen. Hij begon vreeselijk op de sovjet-regeering te schelden, zoodat ik direct dacht: "o, dat is een valstrik, om me er in te laten loopen." Ik antwoordde dus "u bent hier commissaris en dan begrijp ik niet, dat u u zoo over de regeering uitlaat." Toen fluisterde hij mij toe "wacht maar eens, en kijk eens wat hier gebeurt. We mogen geen eigen meening hebben, moeten maar alles goedvinden, wat zij in Moskou bevelen, persvrijheid bestaat er niet, het volk wil vrede en brood en het krijgt geen van beide." Ik vond het geheel eigenlijk heel lastig, want ik wist natuurlijk heelemaal niet, wat die man eigenlijk voor had. Daar hij echter lang niet de eenige was, die zich zoo uitliet, en ik later veel meer van dergelijke klachten kreeg, geloof ik bij nader inzicht wel, dat hij het oprecht meende.

De commissaris, die mij gebracht had, bleek in denzelfden coupé te wonen als ik. Hij verstond helaas geen duitsch. Het was een heel vriendelijke man, die mij buitengewoon aardig behandelde, gewezen arbeider uit Petersburg, voor wien Trotzky en Lenin halve goden waren en die de russische kranten van a tot z spelde, en onvoorwaardelijk geloofde wat er in stond. In het gesprek, dat ik, door middel van een tolk, met hem voerde, gaf hij onomwonden toe, dat de russische sovjetregeering alleen te redden was, als er in Europa ook revolutie kwam.

*
*    *




Naar Smolensk

IV

Polosk, 5 Augustus 1919

Gisteravond ben ik onder geleide van een jeugdigen sovjetcommissaris hierheen gekomen en ben verplicht in dit ellendige nest bijna een geheelen dag te wachten om den trein naar Smolensk te kunnen krijgen. Op de groote route Dunaburg—Polosk—Witebsk—Smolensk—Moskou gaat maar een trein per dag, met een gemiddelde snelheid van 20 Kilometer per uur. Zooals men weet is de russische spoorbreedte grooter dan in West-Europa. Dat maakt, dat de spoorwegwagens ook breeder zijn en daardoor meer comfortabel. Hoewel de wagens op het oogenblik verbazend vuil en verwaarloosd zijn, kan men toch nog heel goed zien, dat in het Tsarenrijk voor den oorlog het reizen zeer gemakkelijk geweest moet zijn, voornamelijk doordat er met het oog op de lange trajecten voor iederen reiziger, tot zelfs in de derde klas door het opklappen der zitplaatsen, een ligplaats was. Op het oogenblik is daar geen sprake meer van. Integendeel, het woord overvol is nog te zwak om aan te geven, hoeveel menschen er met een trein meereizen, ze hangen er zelfs tegen aan als bijenzwermen. In iederen trein is een gereserveerde 1e of 2e klas wagen, bestemd voor commissarissen en militaire autoriteiten. Heeft een gewoon sterveling ongeveer zes papieren noodig om te kunnen reizen, de gelukkigen die in zoo een gereserveerden wagen mogen plaatsnemen, hebben zich tenminste van tien paperassen moeten voorzien.

Voor gewone burgers is het reizen dan ook bijna onmogelijk. De fout zit hem niet in het gebrek aan wagens, want op elk station staan er honderden doelloos door het gebrek aan bruikbare locomotieven. Alles wordt op het oogenblik met hout gestookt en dientengevolge kan het gebeuren, dat de trein plotseling halt houdt en de machinist met een bijl het bosch ingaat om wat brandstof te halen. Men heeft voor mij getelegrafeerd om te zorgen, dat ik overal een gereserveerden coupé zou krijgen. Men is dus wel zeer vriendelijk, maar gisteravond moest ik wel met den mij begeleidenden commissaris in de derde klas plaats nemen, omdat er geen andere wagens waren. Om het mij nu toch makkelijk te maken, werd een ligplaats voor mij gereserveerd en daartoe een achttal andere menschen van hun plaats verjaagd, die ook heel goedmoedig op zij gingen.

Ook mijn commissaris, een jongen van achttien jaar, zorgde ervoor, dat hij het zoo makkelijk mogelijk kreeg. Ik vond het pijnlijk en wilde mij met een bescheidener plaats tevreden stellen, doch de commissaris zeide: "laat dat stomme volk nu maar op zij gaan, ik wil slapen." Nou, dacht ik bij mij zelf, ik kan merken, dat ik hier in een democratisch land ben; maar het zou nog mooier worden. Op een gegeven oogenblik werden twee gewonden binnengedragen, een met een zware beenwond, de andere aan den hals gewond. Toen wilde ik toch niet blijven liggen en bood een gedeelte van mijn bank aan de gewonden aan. Dit wekte de woede van den commissaris op, die dat absoluut onnoodig vond, en dan ook kalm bleef liggen, zonder er aan te denken, het den gewonden ook maar iets gemakkelijker te maken. Ik geloof niet, dat een ander volk dan het goedmoedige russische een dergelijke behandeling verdragen zou hebben. Typeerend lijkt mij deze scène echter wel. Het volk, dat zich jarenlang door de ambtenaren van den Tsaar heeft laten trappen, kromt zich thans geduldig onder het juk der communisten. Dat het begint te gisten, meen ik niettemin te mogen opmaken uit het volgende: vanochtend ontmoette ik toevallig in de wachtkamer van het station een paar soldaten van het roode leger, die vroeger in Amerika geweest waren. Het leek mij een welkome gelegenheid om eens iets naders te hooren. En dat bleek het ook inderdaad. "Ja," zeiden die mannen tegen me, "het is niets gedaan tegenwoordig, ze hebben ons vrede en brood beloofd. En waarvoor vechten wij eigenlijk? Omdat wij engelsch met u praten, kunnen wij het nu eens zeggen. Want er zijn hier zoo veel spionnen, dat als we onder kameraden zijn, wij nooit iets durven zeggen, uit vrees verraden te worden. De helft deserteert dan ook." Het gesprek duurde echter niet lang, want mijn commissaris kwam al spoedig tusschenbeide, daar hij niet kon velen dat ik een taal sprak, die hij niet verstond, aangezien hij alleen maar het duitsch machtig was.

De russische stations zijn wel aardig ingericht. Overal staan groote gemetselde ketels, waar warm water te krijgen is. Iedereen heeft een keteltje bij zich, waarin hij dan zijn thee zet, waarbuiten een Rus blijkbaar niet kan. Doordat Rusland vrijwel van Siberië is afgesneden heerscht groot gebrek aan thee, waaraan men is tegemoet gekomen, door het op groote schaal vervaardigen van kunstthee, een eigenaardig product van mij onbekende samenstelling, dat echter niet slecht smaakt en werkelijk eenigszins aan thee doet denken. Op de kleinere stationnetjes (de trein stopt overal) is alles te krijgen, aangezien de boeren daar met hun waren komen aandragen. Zoo kan men er bijv. eieren koopen voor 40 roebel het stuk.

Polosk heeft een eenigszins europeesch karakter, daar de huizen van steen zijn, en de straten wel met een liniaal getrokken lijken. Het is een leelijke stad, die niets schilderachtigs heeft, en geweldig verwaarloosd is. Overal ziet men nog sporen van de duitsche bezetting. Is hier en daar het plaveisel belangrijk verbeterd, is een brug behoorlijk hersteld, dan kan men er zeker van zijn dat daar duitsche pioniers gewerkt hebben. De bolsjewiki zelf doen niets. Nu hebben ze ook weinig gelegenheid en het gebrek aan materialen is zoo groot, dat ze hier zelfs het dubbel spoor opbreken om aan wat rails te komen, teneinde elders herstellingen te kunnen uitvoeren. De halve bevolking bestaat uit Joden, die allen duitsch spreken. Vandaar dat het nu en dan net is, alsof je in een duitsche stad loopt. Het communisme regeert hier nog niet met zijn volle strengheid, want terwijl overal elders in Centraal-Rusland de winkels gesloten zijn en vervangen door regeerings-verkoophuizen, waar alleen op kaarten gekocht kan worden, zijn hier de zaken nog geopend en zelfs heb ik nog een restaurant ontdekt. Mijn begeleider vond het blijkbaar van zelf sprekend, dat ik hem het middagmaal aanbood en zoo aten we met ons beiden een vrij behoorlijke biefstuk met gebakken aardappelen voor de somma van 48 roebel. Het aardigste was dat de joodsche waardin, ons duitsch hoorend praten, zich in het gesprek mengde en zeide: "zijn de heeren Duitschers? Wanneer komen de Duitschers nu weer terug? Dat was een goede tijd toen de Duitschers hier waren." Ik had inwendig pleizier om het gezicht van den commissaris. Ik heb hem voor de aardigheid zijn levensgeschiedenis laten vertellen. Bij het uitbreken van den oorlog was hij op het joodsche gymnasium in Nisjni Nowgorod en was toen op den leeftijd van 14 jaar politiek agitator geworden. Hij vertelde met buitengewone geestdrift hoe hij het land doorgetrokken was en dat het toch veel aardiger was redevoeringen te houden, dan op de schoolbanken te zitten. En nu had hij het al gebracht tot politiek commissaris van een divisie.

Hij vertelde er bij, dat zoo een snelle promotie volstrekt geen uitzondering was, want zijn broer bijv., die pas 15 jaar was, had reeds dezelfde functie.

Gelijk ik later ontdekte, vormt deze soort jongens een van de hechtste steunpilaren der sovjetmacht. De russische studenten zijn altijd min of meer de revolutionnaire voorhoede geweest; in plaats zich met sport bezig te houden, zooals in West-Europa, gaan de leerlingen der gymnasia en de studenten op in de politiek. Zij beschouwen het als een schande, aan sport te doen. Vandaar dat de lichamelijke ontwikkeling van de jeugd beneden alle peil is. Ik heb er heel wat ontmoet op mijn reis en mijn indruk is, dat het absoluut uit hun evenwicht gebrachte jongelieden zijn. Van democratie is bij hen geen spoor te vinden. Ze achten zich zoo ver boven de gewone massa verheven, dat ik mij met verbazing steeds afvroeg: is dat nu een communistisch land? Geestig vond ik dat zij de geweldige strenge censuur op de pers altijd verdedigen met de opmerking: "ja, maar, de groote massa is zoo dom, die kun je niet alles in handen geven." Ik zou den heer Wijnkoop wel eens willen zien, als men bij ons onder dat motto de Tribune verbood. Komt men met commissarissen in Centraal-Rusland, voorzitters van sovjetraden en dergelijke lui in aanraking, dan voegen zij er gewoonlijk nog wel een argument aan toe, n.l. dat de niet-communistische pers, ook de sociaal-democratische, te veel van het kapitalisme afhankelijk is om onpartijdig te zijn, maar voor het overige zijn hun argumenten precies dezelfde waarmee de index verdedigd wordt. Vannacht om 2 uur gaat de trein naar Smolensk. Dan zal het nog wel licht zijn, want wij hebben hier een allermerkwaardigste tijdbepaling, die vier en een half uur verschilt van de Midden-Europeesche, zoodat middernacht in Rusland samenvalt met half acht gewone tijd. Nu begrijp ik ook, waarom indertijd bij de verovering van Riga iedereen mij vroeg, hoe laat het er toch was.

*
*    *




Op weg naar Moskou

V

Smolensk, 7 Augustus

Het gaat langzaam maar toch vrij zeker in de richting van Moskou. Ik begin mij eenigszins ongerust te maken over mijn vrijheid, aangezien men mij, nadat ik gisteren den heelen dag vrij heb mogen rondloopen, vandaag aangezegd heeft, dat ik geïsoleerd zou worden. Ik vroeg natuurlijk, wat dat zeggen wilde, geïsoleerd, en of dat hetzelfde beteekende als gearresteerd. Neen, was het antwoord, wij willen alleen zorgen dat u met niemand in aanraking komt. U mag u vrij op straat bewegen, maar alleen onder geleide van een onzer soldaten. Verder heeft men mij mijn papieren afgenomen en mij zeer streng, ofschoon niet onheusch gevisiteerd. Ja, ik kan wel zeggen dat men mij met de meeste voorkomendheid behandeld heeft. Er heerscht hier groote neerslachtigheid, tengevolge van het bericht, dat in Hongarije Bela Khun ten val is gebracht. Gelijk ik later ontdekte, had de regeering het volk wijsgemaakt, dat een radenregeering in Boedapest een overwinning van het sovjetsysteem in Europa beteekende. Om het weer eenigszins goed te maken bevatten de bladen nu geweldige berichten over sovjetrepublieken in Canada en Ierland. Als men de hoofdartikels leest, die ik me altijd laat vertalen, krijgt men den indruk, dat eigenlijk heel Europa al uit sovjetrepublieken bestaat.

Aan propaganda laat de regeering het dus niet ontbreken. Overal zijn, dikwijls heel artistiek uitgevoerde, plakkaten aangebracht , met drastische teekeningen en kernachtige opschriften. Zoo ziet men bijv. overal een gewapenden arbeider, die vrouw en kind beschermt, met er onder: "Arbeiders treedt in het roode leger". Of wel een gezicht op St. Petersburg met er onder: "Arbeiders redt het roode Petrograd" enz., teveel om op te noemen. Alleen wil ik nog vermelden, dat men het vooral op Koltsjak gemunt heeft, die afgebeeld wordt met een kroon op het hoofd, een knoet in de hand en gezeten in een wagentje, dat getrokken wordt door een officier, een boer en een burger, terwijl hij over het lijk van een arbeider heen rijdt.

Smolensk, thans vuil en verwaarloosd, is een typisch russische stad. Zij ligt op een paar heuvels, waardoor de straten verbazend hellen. Er zijn enkele straten met europeesche huizen en plaveisel, maar voor de rest zijn het meerendeels houten huizen, waartusschen door een zeer groot aantal kerken.

Op het centrum ligt nog de zeer goed onderhouden vestingmuur uit den Napoleontischen tijd. Van dien muur geniet men een prachtig uitzicht over de stad en omgeving. Het trof mij, dat het op straat vrij druk was, hoewel de electrische trams al wekenlang niet meer functionneeren. De vrouwen en meisjes zijn dikwijls zeer elegant gekleed, vooral de vriendinnetjes der commissarissen zien er heel aardig uit. De meeste vrouwen dragen het haar kort geknipt, hetgeen de donkeren wel flatteert, maar de blonden misstaat. Het schijnt echter minder mode, dan wel het gevolg van de geweldige typhusepidemie, die het vorige jaar geheerscht heeft. Ik mag niet nalaten op de credit-zijde der sovjet-regeering te vermelden, dat ze erin geslaagd is zoowel de geweldige typhus- als de choleraepidemie die hier van den winter geheerscht hebben, door zeer drastische maatregelen te onderdrukken. Ook in St. Petersburg, waar de ziekte nog niet geheel verdwenen is, schijnt de toestand toch minder erg te zijn, dan men in de buitenlandsche pers voorgesteld ziet. De mannenkleeding, al ziet men nu en dan wel enkele elegante dandies, is voor het grootste gedeelte nationaal; velen dragen de russische blouse met den riem om het midden. Verder wordt heel veel uniform gedragen, al behoort de drager volstrekt niet tot het leger. Ook eereteekenen ziet men weer, want Trotzky heeft zich genoodzaakt gezien, een dapperheidskruis in te voeren.

Ik ben hier ingekwartierd naast het politiebureau bij een weduwe van een advocaat, wier man en zoon, gelijk ik van een bediende hoorde, onder haar oogen doodgeschoten zijn. Hij vertelde mij er echter bij, dat dergelijke dingen niet meer gebeuren en dat op het oogenblik volkomen orde heerscht. Alleen het geheime comité tot bestrijding der tegenrevolutie, spionnage en sabotage, treedt zeer draconisch op.

Het arresteert en vonnist in het geheim als een ouderwetsch veemgericht; zelfs hooge commissarissen zijn er niet veilig voor. Het is het lichaam, dat op het oogenblik de terreur uitoefent en alle macht in handen heeft. Merkwaardiger wijze zijn het bijna uitsluitend Letten, die ertoe behooren. Wat de Kozakken voor den Tsaar waren, zijn de Letten voor Sovjet. De Groot-Russen zooals ik ze heb leeren kennen, zijn een aardig, gewillig en gemoedelijk volk, dat zich heel gemakkelijk Iaat regeeren. De Letten daarentegen zijn achterdochtig en wreed, en maken een ongunstigen indruk.

Men heeft het er in het buitenland zooveel over dat de meerderheid der communisten Joden zijn. Dit is niet geheel en al juist, hoewel niet te loochenen valt, dat een groot deel der commissarissen joodsch zijn. Dit komt echter meer doordat de joden nu eenmaal opportunisten zijn, zij gaan mee, tenminste voor een groot deel, met de partij die regeert. Op het oogenblik zijn de communisten baas in Rusland en daarvan profiteeren zij. Valt echter het sovjetbewind, zooals ik het in Riga heb meegemaakt, dan zijn zij de eersten, die den overwinnaar met gejuich begroeten. Iemand heeft mij eens gezegd: "wanneer de tegenrevolutie in Rusland uitbreekt, dan zal het uitdraaien op een groot pogrom ." Dat is best mogelijk, maar ik geloof toch meer dat, als werkelijk de sovjetregeering het niet langer kan houden, een groot deel der Joden de eersten zullen zijn om naar de andere zijde over te loopen. Want hoe kort ik ook in Rusland ben, ik heb wel ontdekt dat er een algemeene ontevredenheid heerscht, al geloof ik nog niet aan een tegenrevolutie, omdat het volk te apathisch is. In de stations bijv. moeten de menschen wel drie uur wachten tot zij een plaatsje krijgen, maar heel geduldig staan zij in de rij en laten zich goedig door de militie, zooals tegenwoordig de gendarmerie heet, met kolfstooten op hun plaats houden. Zonder eenig gemor laten zij zich trappen. Ik heb altijd gedacht dat het woord "nitsjewo" een boekenuitdrukking was. Maar het ligt werkelijk in ieders mond bestorven. Ik wachtte vandaag op mijn commissaris, die mij gezegd had dat hij direct zou komen. De bediende, van wien ik u boven reeds sprak; die zag dat ik ongeduldig werd, nadat ik drie uur had gewacht, merkte op: "ja, hij heeft wel gezegd, ik kom direct, maar dat beteekent, dat hij nog wel eens terug komt. Dat is hier de gewoonte, nitsjewo." Dat kwam er zoo geweldig apathisch uit, dat ik begon te lachen.

De oude man ging in vrij goed duitsch voort: "ik ben eigenlijk bloemist en boomkweeker van mijn vak en was tuinman van den ouden heer hier, die er ook heel veel van hield. Ik ben vroeger ook in Holland geweest, in Hillegom en Boskoop, maar nu heeft de arme weduwe een worstmakerij. Ze moet toch leven en nu maak ik al net zoo goed worst als ik vroeger rozen gekweekt heb. Ze praten nu zooveel over revolutie, maar de menschen zijn immers hetzelfde gebleven en de russische boerenarbeider, die bijna niet lezen kan en nooit nagedacht heeft, dien kan men toch niet in een jaar tot West-Europeaan maken." 's Middags na het eten sprak ik de oude dame in het fransch aan, na dat ik mij vergewist had, dat mijn bewakingscommissaris deze taal niet machtig was en bedankte haar hartelijk voor de vriendelijke wijze, waarop zij mij aan haar tafel ontvangen had. Zeer verrast antwoordde zij: "u bent dus geen bolsjewiek? Maar hoe durft u zich dan in het hol van den leeuw wagen? Als ik u een goeden raad mag geven, vertrek dan zoo spoedig mogelijk weer." Dien middag had ik ook nog een onderhoud met een invloedrijk commissaris, die den veelzeggenden naam Potemkyn droeg. Ik had hem te spreken gevraagd, omdat ik eens wou weten, wat men nu eigenlijk met mij voor had, en of ik ook ten allen tijde weer permissie zou kunnen krijgen om Rusland te verlaten. Hij verzekerde mij, dat, wanneer ik mij ten minste van alle contrarevolutionaire pogingen onthield, ik ten allen tijde weer terug zou mogen. We kwamen toen verder over het communisme te spreken en hij erkende, dat de boeren zoo weinig communistisch waren en bijna allen bourgeois neigingen hadden. Ik dacht bij mij zelf: 90 pct. van de bevolking hier zijn boeren, dan is dus het aantal communisten wel bijzonder gering. Ja, zei Potemkyn verder, maar juist die eigenschap van den russischen boer, om kleinbezitter te willen zijn, maakt dat de landbevolking op het oogenblik niets van contra-revolutie wil weten, omdat zij vreest, dat met het Tsarisme het groot-grondbezit ook weer terug zal komen en zij haar land dus weer kwijt zou raken. Mij is later nog sterker gebleken, dat deze opmerking eigenlijk de kern van de zaak raakt. Het is den boeren volkomen onverschillig wie regeert, wanneer zij maar met rust gelaten worden. Dat ziet Lenin op het oogenblik ook volkomen in, vandaar dat hij geheel van taktiek veranderd is, de boeren geheel met vrede laat, en zich verkneukelt, dat de entente de reactie steunt en zoodoende de boeren bang maakt, dat zij tengevolge van een overwinning van Koltsjak en Denikin hun landbezit weer zouden kwijt raken. Het tijdperk van het groot-grondbezit in Rusland is mijns inziens voorbij, en ik geloof zeker, dat een aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende verklaring der entente in deze richting, het lot der sovjet-regeering zou bezegelen.

Geheel Oost-Europa is agrarisch en de groote omwenteling die daar heeft plaats gehad, de grootste na de afschaffing der lijfeigenschap, is dat het groot-grondbezit verdwenen is. En het is wel opmerkelijk dat zij, die door dik en dun het communisme hebben willen invoeren, niets anders bereikt hebben dan een verkleinburgerlijking der groote massa. Daarom kan ik met zekerheid zeggen, dat in deze streken voor het communisme en het socialisme geen plaats is. Zeker niet op het platte land, en het is wel typisch dat de sovjetmacht, de macht der communisten, zich op het oogenblik staande houdt door tegen de boeren te zeggen: "als wij verdwijnen, zijn jullie je land kwijt."

Vanmiddag kreeg ik een nieuwen bewaker, een Oostenrijker, die als koerier van Lenin de verstandhouding met Bela Khun onderhouden had. Hij vertelde mij dat hij al drie maal van Boedapest naar Moskou was gereisd, steeds op een andere wijze.

"Hoe kom je er dan door?" vroeg ik hem.

"Och," zei hij, "dat is heel eenvoudig ik spreek oekrainsch, russisch en poolsch, en zoo ben ik er overal door gekomen. En dan moet u niet vergeten, dat het er bij mij op geld niet aankomt."

Het bleek een heel onderhoudende baas, die mij al zijn papieren liet zien, waaronder ook een brief van Lenin, dat men hem met alle mogelijke voorkomendheid moest behandelen en dat hij alle rechten had van een lid van het Uitvoerend Bewind. Hij was het ook die mij vertelde dat de kinderen van den Tsaar nog leefden en in de buurt van Moskou geïnterneerd waren, maar dat de Tsaar en zijn vrouw doodgeschoten waren. De regeering tracht het geheim te houden teneinde aan de tegenrevolutie geen steun te geven. Ik heb later geprobeerd om bevestiging van dit verhaal te krijgen en mijn indruk is dat men er over het algemeen geloof aan hecht. Zelfs heb ik erbij hooren vertellen, dat de grootvorstin Tatiana een gewezen oostenrijksch krijgsgevangen officier zou hebben getrouwd. Of die geruchten waarheid bevatten, laat ik natuurlijk in het midden.

Strasser, zoo heette mijn bewaker, die graag een borreltje lustte, had daar een heelen voorraad van. Hij vertelde mij, dat men in Rusland net zooveel drank kon krijgen als men maar hebben wilde, wanneer men maar flink betaalde.

Wij — Strasser en ik — zijn te Smolensk ook naar een concert geweest in den Stadstuin en daar had ik nu toch heusch moeite te gelooven, dat ik in Rusland was. Wel liepen er veel tawaris rond (tawaris beteekent kameraad en is op het oogenblik in Rusland de gewone aanspraak in de plaats van mijnheer, maar veelal worden er de eigenlijke communisten mee bedoeld), maar voor het overige was het publiek zooals op elk europeesch corso: veel elegante vrouwen, dandies en een enkele demi-mondaine. Consumptie was echter niet veel te krijgen. Alleen thee zonder suiker en dan een zeer verdachte limonade. Ik voel mij gedrongen hier een loflied te zingen op de russische samovar. Aangezien ik nooit water drink in het buitenland, en zeker niet in Rusland, heb ik er alleen thee gedronken. Eigenlijk is de samovar een combinatie van theestoof en trekpot, van beneden heeft men een soort vaas door houtskool verhit, waarin water kookt, terwijl bovenop het kleine trekpotje met thee-extract staat. Iedereen kan dan zijn thee net zoo sterk maken als hij zelf wil. Thee en sigaretten zijn eigenlijk de eenige dingen die op het oogenblik nog goed zijn in Rusland, vooral de sigaretten. Op kaarten en voor de soldaten zijn ze heel goedkoop te krijgen, maar in den vrijen handel, zooals ik ze moest koopen, kost de beste soort 4 roebel het stuk.

*
*    *




In Moskou

VI

Moskou, 9 Augustus

De trein uit Smolensk komt van het Brester station in Moskou aan, vlak bij de Triomfpoort.

Het stationsplein is met keien bestraat; een byzantijnsch kerkje herinnert er al dadelijk aan dat we in Rusland zijn. Maar het heele beeld, als men het station verlaat, is zoo geheel anders dan waar ook in Europa, dat men direct voelt in Rusland te zijn.

Mijn begeleider en bewaker deelde mij mede, toen we in het rijtuig stapten, dat wij rechtstreeks naar het ministerie van buitenlandsche zaken zouden rijden, maar ik voelde toch al dadelijk dat er iets niet in den haak was.

In den trein had ik mij nog vrij kunnen bewegen en met iedereen gesproken, maar al op 't station was er een verandering in 't gedrag van mijn bewaker gekomen, zoodat ik eenigszins ongerust werd.

We reden naar een vrij groot gebouw, dat vroeger blijkbaar een hotel geweest was. Daar werd ik door een paar soldaten ontvangen. Dat leek al heel verdacht. Mijn bewaker smoesde wat met hen, en daarop zeide een duitsch sprekend soldaat, op bevelenden toon, hem te volgen, en voordat ik het wist zat ik in een kamertje met een brits en een raam, dat op een binnenplaats uitzag. In de deuropening nam een gewapende matroos plaats.

De overgang was heel plotseling; mijn bagage was mij afgenomen, maar gelukkig had ik nog sigaretten en lucifers en een stuk kwatta in mijn zak. Ik zette me op de brits, maar toen ik eens rondkeek, begon het me toch wel eenigszins onpleizierig te moede te worden. De vier witgekalkte muren waren nl. bedekt met kalendertjes, en de meeste data waren door kruisjes gemerkt.

Blijkbaar dus van voorgangers, die er eenigen tijd hadden doorgebracht. Ik zag er een van iemand, die er meer dan 3 1/2 maand gezeten had. De eerste tien minuten ging alles nog goed; ik nam de zaak eens op, maar het moois was er gauw afgekeken, en ik begon me zeer onbehagelijk te voelen.

Het eene uur na het andere verliep. Ik liet den commandant roepen. Deze kwam ook en sprak gelukkig duitsch, maar hij kon mij geen uitsluitsel geven, misschien zou ik dienzelfden dag nog verhoord worden, maar het kon nog wel een paar dagen duren. In zooverre stelden zijn woorden mij gerust, daar het mij duidelijk werd, dat ik niet in een gevangenis zat, maar in een lokaal van voorloopige hechtenis. Eindelijk in den namiddag kwam een soldaat mij halen en ik ging met hem een klein eindje over straat. De zon scheen en het was mooi weer. U kunt u niet voorstellen, wat dat voor mij was, om daar met een gewapenden soldaat naast me door die zich vrij bewegende menschenmassa te gaan, met het idee: nu word ik misschien naar het Kreml gebracht, daar in een donker hok opgesloten en is dit misschien voor maandenlang het laatste wat ik van de vrije wereld zie. Maar gelukkig werden mijn sombere gedachten niet bewaarheid, want ik werd niet naar het gevang, maar naar het bureau van den heer Litwinof gebracht, een ambtenaar van buitenlandsche zaken, den vroegeren gezant der bolsjewiki in Londen, die uitstekend engelsch sprak. Hij was heel vriendelijk en begon met mij te zeggen, dat het hem vreeselijk speet, dat ik in het hok gestopt was, maar dat hij er ook niets aan kon doen. Hij voegde er bij, dat de eenige moeilijkheid zat in de pakketten voor het consulaat, die ik bij mij had, omdat men tegenover de consulaten geheel van houding veranderd was, doordat men een paar maanden geleden ontdekt had, dat het zwitsersche en deensche consulaat te St. Petersburg contra-bolsjewistische propaganda maakten en voor den aanval op St. Petersburg spionnagediensten verrichtten. Ik vroeg of men ook over het nederlandsche consulaat zulke klachten had. Waarop het antwoord was: "neen, en dat is heel gelukkig voor u." Ik vroeg toen of ik mijn vrijheid terug kon krijgen en daarop zei de heer Litwinof: "wij zijn in een land dat in oorlog is met de geheele beschaafde wereld; daardoor moeten wij bijzondere maatregelen nemen, en heeft het ministerie van buitenlandsche zaken daar op het oogenblik niets over te vertellen. Dat berust geheel bij de militaire autoriteiten." Gelijk mij later bleek, bedoelde de heer Litwinof hiermede het geheime comité tot bestrijding van de tegen-revolutie, want de eigenlijke militaire autoriteiten hebben in Rusland heelemaal niets te zeggen. Hij beloofde mij echter zijn best voor mij te zullen doen en verzocht mij even te willen wachten, want hij wilde trachten, een telefoongesprek te hebben met den commandant. Het scheen nogal wat voeten in de aarde te hebben, hij bleef tenminste een heele poos weg. Maar gelukkig kwam hij na eenigen tijd terug met de mededeeling, dat ik vrij was en in het regeeringshotel ondergebracht zou worden, maar dat ik mijn eerewoord moest geven, zonder voorkennis van Buitenlandsche Zaken met niemand te spreken of in verbinding te treden. Ik was al wat blij dat ik het zoo ver gebracht had, en mijn eenige streven was nu ook om te zorgen dat ik er weer uit kwam. Van het oogenblik af dat ik 's morgens in het hok gezet was, had ik 't idee: zoo gauw mogelijk hier vandaan! Dat hield me zoo bezig, dat ik zelfs den landweg op een generale stafkaart en den weg door Moskou uit mijn hoofd heb geleerd. Ik had een adres van een Nederlander in Moskou gekregen, waar ik ook den consul zou kunnen treffen en had 's morgens nog gelegenheid gehad daar een boodschap heen te sturen, dat ik in Moskou was en dat zij maar bij Buitenlandsche Zaken navraag naar mij moesten doen. Ik heb er echter niets meer van gehoord en op mijn verzoek, om met de in Moskou aanwezige Nederlanders in verbinding te mogen treden — ik wist toen heelemaal niet, dat alle zich in Rusland bevindende Nederlanders gevangen genomen waren — werd steeds afwijzend beschikt. Ik had mijn eerewoord gegeven om met niemand in verbinding te treden en het was dus onmogelijk, in het geheim te trachten iets uit te richten. Want ik ben er van overtuigd, dat behalve de soldaat, die mij dag en nacht bewaakte, er ook nog voortdurend spionnen mijn gangen nagingen. Het is in elk geval zeker, dat wanneer ik met mijn begeleider over straat wandelde, ik ook nog voortdurend gevolgd werd. Ik gaf aan Litwinof te kennen, dat ik gaarne een interview zou hebben met Lenin, Trotzky of Tsjitsjerin. Maar het bleek, dat Lenin in het Kreml uiterst zorgvuldig werd bewaakt en voor niemand te spreken was, terwijl Trotzky al eenigen tijd te velde vertoefde. Litwinof, die de vriendelijkheid zelve was, beloofde mij alles te zullen doen, wat maar eenigszins mogelijk was om mij een onderhoud met Tsjitsjerin te bezorgen. Toen kwam mijn soldaat weer, ik kreeg mijn bagage terug en werd naar het Regeeringshotel gebracht.

Moskou, 11 Augustus

Het huis, waarin ik hier ingekwartierd ben, heeft blijkbaar aan een zeer rijke russische familie behoord. Het is groot, ofschoon het maar één verdieping heeft. Het is mij een heele geruststelling, dat hier ook Hindoes en Perzen wonen. Ik had reeds in Berlijn vernomen, dat in het regeeringshotel een dergelijke deputatie verblijf hield. Daardoor weet ik nu tenminste, dat ik werkelijk niet in een gevang ben en Litwinof mij niet om den tuin geleid heeft. Het huis is heel rijk gemeubeld en wordt blijkbaar goed onderhouden, maar alle kleeden zijn opgenomen en over alle meubels liggen hoezen. De manager verstaat geen woord duitsch, maar de soldaten, die men den geheelen dag in een stoel voor de deur laat zitten, voor het meerendeel wel. Aangezien ik mijn eerewoord gegeven heb, met niemand in contact te treden, heb ik mij schriftelijk bij het ministerie van buitenlandsche zaken beklaagd over deze bewaking. Het schijnt echter, dat buitenlandsche zaken hierin volkomen machteloos is. Daar ik met niemand mag en kan praten, behalve met mijn bewaker, vind ik het eigenlijk wel prettig, dat ik altijd iemand bij mij heb, want het is veelal niet moeilijk, zoo iemand voor kleine diensten te lijmen met een paar sigaretten en niet te vergeten een stuk brood, want deze geheime agenten, behoorende tot het geheimste aller geheime comité's in Rusland, doen niets dan mij hun nood klagen, dat het in Rusland zoo slecht is, en dat zij niet genoeg te eten krijgen. Ook over de behandeling zijn zij heelemaal niet tevreden. Ik heb mij zitten verkneukelen, als ik dacht aan alle moeite, die de sovjetregeering deed, om mij niets te laten merken van wat er omging, en dat juist de mannen, die dat moesten verhinderen, mij een kijk gaven op de algemeene ontevredenheid. De algemeene verschijnselen waren oorlogsmoeheid, honger, en klachten over de bureaukratie en ook over de duurte, die zoo groot is, dat de traktementen, hoe hoog ook opgevoerd, erbij in het niet verzinken. Ik ga elken morgen met mijn soldaat de stad in en leer zoodoende Moskou vrij aardig kennen.

Maar het straatleven is toch altijd wel interessant. Eigenlijk interessanter dan de stad, die een sterk vergroote uitgave van Smolensk is; ondanks het groote aantal straten met europeesche huizen en behoorlijk geplaveid, is en blijft Moskou een aziatische stad. Typisch is dat er naast heel hooge huizen, van zeven en acht verdiepingen, weer heel kleine van een of twee verdiepingen staan. Zoo ook met het plaveisel; soms is een straat geheel geasfalteerd, dan weer voor de helft keibestrating en asfalt, dan weer in eens hobbelt men over de keien van het soort zooals bij ons in Brabant. Er zijn ongelooflijk veel kerken. Bijna allemaal in den byzantijnschen stijl met groene of vergulde koepels en het is typisch om op te merken, hoe druk het kerkbezoek is; ik geloof niet dat ik overdrijf wanneer ik zeg, dat de helft van de bevolking bij het passeeren van een kerk den hoed afneemt en een kruis slaat. Bijna alle huurkoetsiers doen er aan mee. Hoe zal ik u dat laatste type beschrijven, met zijn lange jas en zijn hoogen hoed á la 1830 en dan de kleine huurrijtuigen met het onder een boog gespannen paardje ervoor? Zij hooren bij het straatbeeld en geven er een eigenaardig oostersch cachet aan. Er zijn er vrij veel en er wordt dan ook veel gebruik van gemaakt, maar waar die menschen dat allemaal van betalen, begrijp ik niet, want zij vragen je gewoon drie à vierhonderd roebel voor een rit. Het is druk op straat, veel uniformen, veel elegante meisjes, maar zoo nu en dan ook plotseling keurig gekleede heeren, ja ik heb er zelfs met monocles gezien. De orde wordt gehandhaafd door met geweren bewapende politiemannen, die zeer krachtdadig optreden; zoo tracht men op het oogenblik een eind te maken aan de verbazende overvulling der trams. Ik heb eens gezien, hoe er ongeveer twintig menschen achter aan een tramwagen hingen. Dat is sedert eenige dagen verboden en wordt gestraft met 25 roebel boete, die op staanden voet betaald moet worden. In de Twerskaja, een der hoofdstraten, zag ik een tramwagen, waaraan er weer veel hingen, aanhouden; zij die buiten den wagen hingen, werden er door een paar politieagenten afgehaald, de tram ging verder, de slachtoffers moesten 25 roebels betalen en konden toen den weg vervolgen. Maar eenigen die blijkbaar geen geld hadden, werden meegenomen naar het bureau. Dat ging allemaal zoo snel en rustig in zijn werk, dat ik met verbazing stond te kijken. Ook verkeersagenten hebben op sommige punten postgevat. Het aantal automobielen en motorfietsen is vrij groot en er is blijkbaar geen maximum snelheid voorgeschreven. Ze suizen er tenminste aardig op los. Het zijn echter allemaal regeeringswagens, particuliere treft men niet meer aan. Het is helaas onmogelijk om het Kreml te zien, aangezien Lenin daar verblijf houdt en deze zoo streng bewaakt wordt, dat alleen enkele bevoorrechten er binnen mogen. Er loopen twee muren omheen, een binnen- en een buitenmuur. Deze laatste loopt dwars door de stad en schijnt een gedeelte van den ouden vestingmuur te vormen. Het gezicht van de Moskwa op het Kreml, met zijn eigenaardige opeenhooping van paleizen en kerken, is echter op zichzelf al de moeite waard.

Ik heb, ditmaal niet onder geleide van een soldaat, maar met een allervriendelijksten ambtenaar van buitenlandsche zaken, ook het groote schilderijen-museum bezocht. Vol trots wees mij mijn geleider op het feit, dat iedereen toegang had; dat schijnt onder den Tsaar niet zoo geweest te zijn, toen was het blijkbaar arbeiders verboden een museum te betreden. Er waren thans eenige groepen soldaten, die onder technisch geleide de schilderijen bezagen. Aangezien ik in Nederland dergelijke proeven ook wel eens genomen heb, deed het mij eenigszins genoegen te kunnen constateeren, dat de russische soldaat al net als de hollandsche zijn aandacht voornamelijk op het naakt-model concentreerde. De thans tentoongestelde verzameling was zeer uitgebreid, doordat men er een aantal verzamelingen aan had toegevoegd, De russische kunst, waarmee ik eigenlijk voor het eerst kennis maakte, maakt op het eerste gezicht een somberen, ja een eenigszins bloedigen indruk. Komt men een museum van nederlandsche kunst binnen, onverschillig van oude of jonge meesters, dan is de eerste indruk die van licht en zon. Bij deze russische verzameling gevoelt men onwillekeurig een lichte huivering. Ik weet niet of de technische uitdrukking juist is, maar ik zou willen zeggen, dat in Rusland het realisme in de schilderkunst sterk overheerscht. Bijzonder interessant was de bijna geheel complete collectie van Werestsjagin, den schilder van Turkestan en den oorlog van 1878. De museumdirectie is minder kleingeestig geweest dan de man die in rood-Rusland het kaartspel heeft verboden, omdat er "heeren" in voorkwamen. Hier hingen de russische keizersportretten nog heel rustig aan den wand. Het is begrijpelijk, dat het kubisme op het oogenblik in Rusland veel aanhangers heeft. Ik vind het de rechte schilderkunst voor de sovjetrepubliek. Het moet van de russische regeering gezegd worden, dat zij op haar wijze de kunst krachtig steunt; ook de beeldhouwkunst geeft zij ruimschoots gelegenheid zich te uiten en overal op pleinen en in plantsoenen verrijzen monumenten voor meer of minder bekende revolutionnaire grootheden. Sommige zijn heel mooi, andere daarentegen zooals bijv. voor Marx, van een verrassende banaliteit. Marx is hier de groote man; de communisten redekavelen in hun pers en brochures voortdurend over een plaats bij Marx zooals men dat in ons vaderland zou kunnen verwachten van twee orthodoxe dominees over een texst uit de Openbaring. De bolsjewiki zijn dan ook geweldige dogmatici, met een soms kinderlijke naïeveteit . Zoo vertelde mij gisteren een commissaris van buitenlandsche zaken, dat de sovjetregeering in Rusland leerplicht heeft ingevoerd. Toen ik hem opmerkte, dat het maken van een wet niet voldoende was, keek hij mij hoogst verbaasd aan. Ik ging voort: "er moeten toch onderwijzers zijn en schoollokalen." Dat kwam wel, zei hij. Toen ik hem echter vroeg, welke maatregelen de regeering reeds had genomen, moest hij het antwoord schuldig blijven. Ik wil hierbij volstrekt niet over het hoofd zien, dat de moeilijkheden, waarmee de russische regeering te kampen heeft, nu zij naar alle kanten oorlog moet voeren, reusachtig zijn, maar dat neemt toch volstrekt niet weg, dat de voor een groot deel lang niet onverdienstelijke wetten, door de bolsjewiki ingevoerd, zooals bijv. de leerplichtwet, het invoeren van den burgerlijken stand, hygiënische wetten, arbeidersverzekering, niet verder gekomen zijn dan de bureaux en de dagbladen, omdat het den wetgevers aan organisatie-talent ontbreekt, om de zaak op pooten te zetten.

Nemen wij bijv. de huwelijkswetten met den daaraan verbonden burgerlijken stand. In Rusland bestond tot voor korten tijd alleen het kerkelijke huwelijk. Thans is dat anders en moet men zich eerst burgerlijk laten trouwen, even als bij ons, waarna de kerkelijke inzegening facultatief is. Toch kunnen zich 99 pct. der Russen niet burgerlijk laten trouwen, omdat de ambtenaren, die het huwelijk moeten sluiten, er nog niet zijn.

Men moet in Rusland zijn, om een dergelijken toestand kalm zijn gang te laten gaan en er niet verder aan te denken, ambtenaren aan te stellen. Over het algemeen zijn deze wetten ongeveer dezelfde als wij ze in Europa al jarenlang kennen en de tegenstand der conservatieve Russen lijkt mij in dit opzicht dan ook vrij bekrompen. Alleen de huwelijkswetten zijn vrij radicaal, vooral wat het scheiden betreft. Om te scheiden is het genoeg dat een der echtgenooten zijn wensch te kennen geeft het huwelijk te laten ontbinden. Wanneer de andere echtgenoot niet binnen een bepaalden tijd hiertegen opkomt, kan het huwelijk ontbonden worden.

Het is merkwaardig zooveel bedelaars men op straat ontmoet. Dat verwonderde mij eigenlijk wel eenigszins. Ik dacht dat er in een bolsjewistischen staat geen arme menschen zouden zijn, tenzij de een of andere bourgeois die niet werken wil. Maar de meeste bedelaars zijn kinderen en oude arbeiders. Dat is weer een sprekend staaltje van de onmacht der bolsjewistische leiders om hun eigen wetten uit te voeren, want door den arbeidsdwang, de kinderverzorgingswetten en de ouderdomspensionneering moest de noodzakelijkheid om te bedelen absoluut uitgesloten zijn. De bolsjewiki zijn werkelijk geen barbaren, hun leiders doen al hun best om de zaak voor elkaar te krijgen, maar het zijn en blijven hopelooze idealisten en daardoor begaan zij een misdaad aan hun eigen volk, dat het slachtoffer wordt van hun volslagen machteloosheid om ook maar één wet werkelijk in daden om te zetten. Zij hebben vergeten rekening te houden met de praktijk en de menschelijke natuur en daarom is het misschien eigenlijk wel jammer, dat de bolsjewiki in den tegen hen gevoerden oorlog het argument hebben om te zeggen: "wij kunnen er niets aan doen, want de oorlog heeft ons teveel bezig gehouden."

Ik ben ervan overtuigd, dat ook zonder oorlog het communisme een fiasco gebleken zou zijn. Het sterkste bewijs daarvoor vind ik op het gebied van den kleinhandel. Alle winkels in Moskou zijn gesloten. Er bestaan alleen z.g. regeeringsverkoophuizen, waar slechts op kaarten iets te koopen valt. Nu heeft de praktijk bewezen, dat het heele kaartensysteem niet deugt, waardoor het koopen van een paar sokken, een zaak van 14 dagen wordt. Maar het sterkste is, dat er een straathandel ontstaan is van geweldige afmetingen met verbazend hooge prijzen.

Men kan op straat en op de markt alles koopen als men maar betaalt, tot zelfs pianos. Overal op straat ziet men de kooplui zitten, meest bejaarde menschen. Hier zit een juffrouw en verkoopt eenige paren lakschoenen, daarnaast zit iemand die een pak kleeren te koop aanbiedt. Een eindje verder wordt een piano verkocht en dat alles, ofschoon de wet dezen handel met de zwaarste straffen bedreigt. Maar ook veel ellende is er tusschen door te zien. Zoo zag ik er menig jong meisje staan, dat haar vroegere garderobe te koop aanbood. En ook de haast spreekwoordelijk geworden generaal, die sigaretten of kranten verkoopt ontbreekt niet.

*
*    *




Te Moskou

VII

Moskou, 11 Augustus

's Avonds komt er een eigenaardige stemming over Moskou. Om zes uur beginnen n.l. van het groot aantal kerken de klokken te luiden en de carillons te spelen, Maar geen carillons zooals bij ons of een regelmatig gebeier, maar een wild, door elkaar gehamer van klokken met verschillende tonen, hetgeen een uiterst eigenaardig effect geeft en barbaarsch klinkt. Het maakte op mij in mijn eenzaamheid telkenmale een zeer onaangenamen indruk. Het was alsof al die klokken hamerden: hier zijn wij niet in Europa, maar in Azië, en ik werd er aan herinnerd dat ik mijlen ver van het vaderland en eigenlijk niet veel meer dan een gevangene was.

Zoodra ik dan ook het interview met Tsjitsjerin, dat ik u reeds geseind heb, gehad had, vroeg ik het land weer te mogen verlaten. De minister antwoordde: "ik heb er geen bezwaar tegen, maar er niets over te vertellen. Andere autoriteiten moeten u die toestemming geven, maar ik zal mijn best doen om u zooveel mogelijk te helpen." Elken dag wandelde ik ondertusschen naar het ministerie van buitenlandsche zaken en elken dag was hetzelfde antwoord: ja, wij doen ons best, maar u moet geduld hebben. Men stuurde mij elken dag stapels brochures en tijdschriften in het fransch, duitsch en engelsch, zoodat ik heel wat propagandalectuur verwerkt heb. Ik kreeg daardoor ook een idee wat eigenlijk het sovjetstelsel, dat Lenin de mooiste overwinning der Octoberrevolutie noemt, zeggen wil. Eigenlijk is het niet veel anders dan een getrapte verkiezing, die het mogelijk maakt dat een minderheid een meerderheid regeert. Een plaatselijke sovjet, uit niet veel meer dan een paar honderd personen bestaande, kiest een vertegenwoordiger. Het kiesrecht is algemeen, met deze beperking dat alleen zij, die werken, of geheel buiten schuld zonder werk zijn, mogen kiezen. De vertegenwoordigers nu van die sovjets kiezen op hun beurt weer vertegenwoordigers, en dat is de algemeene volksvertegenwoordiging, waaruit dan het algemeen uitvoerend bewind, bestaande uit 18 volkscommissarissen, m.a.w. de ministers en de president van de republiek, gekozen worden. Want — en dat is in het buitenland nog niet algemeen bekend — Rusland heeft tegenwoordig een president in den persoon van Kalinin. De macht van den president is echter niet groot en hij heeft dezelfde stem als elk lid van het uitvoerend comité. De officieele naam der russische sovjetrepubliek is: Revolutionaire Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek, hetgeen afgekort wordt tot de beginletters R. S. F. S. R., welke letters men bijv. op elken spoorwagen aantreft. De nationale vlag is rood met deze letters in den linkerbovenhoek. Men noemt deze republiek de derde communistische internationale. In Maart heeft te Moskou een congres plaats gevonden, van de vertegenwoordigers der bolsjewiki uit alle mogelijke landen. De nederlandsche bolsjewisten waren erbij vertegenwoordigd door den heer Rutgers wien het sedert dien heel slecht gegaan is, aangezien hij na een aanval van spaansche griep met een hersenziekte in een sanatorium is opgenomen. Het meeste trof mij uit dezen stroom van propagandalektuur, de moeite die de bolsjewiki doen om in China, Voor-Indië en in de mohammedaansche wereld ontevredenheid te zaaien. Van bolsjewistische propaganda is daarbij natuurlijk geen sprake. In de verschillende oostersche talen opgestelde pamfletten, die in menigte naar Voor-Indië getransporteerd worden, wordt het woord bolsjewisme of communisme zelfs niet eens genoemd; ze bevatten alleen een scherpe kritiek op het engelsche regeeringsbeleid. Juist in de dagen dat ik er was kwamen er in het regeeringshotel ook eenige Perzen aan; dat is er natuurlijk allemaal om te doen om de Engelschen, die de Russen op het oogenblik als hun grootste vijanden beschouwen, zooveel mogelijk moeilijkheden te berokkenen. Ook de strijd dien de emir in Afganistan met de Engelschen heeft gevoerd zal wel aan bolsjewistische propaganda te wijten zijn.

De groote vreugde te Moskou over den terugtocht van Koltsjak vindt dan ook voornamelijk haar oorzaak in de mooie gelegenheid die daardoor verkregen is rechtstreeks met Oost-Azië en Indië in verbinding te treden. Ik heb den indruk gekregen, dat er ook heel wat geld in deze richting gestuurd wordt. En als ik Engelschman was zou ik volstrekt niet gerust zijn, hoewel deze propaganda der bolsjewiki, die echt het kenmerk draagt van het doel heiligt de middelen, eigenlijk een bedreiging vormt voor het heele blanke ras. De propaganda in China waarvan de bolsjewistische pers beweert, dat zij er heel veel succes heeft, is natuurlijk hoofdzakelijk tegen Japan gericht. Dit streven der leiders te Moskou maakt de bolsjewiki mijns inziens tot de meest gevaarlijke vijanden van alle blanke naties. Dat het hun er voornamelijk om te doen is herrie te krijgen, kwam heel aardig uit in een gesprek, dat ik toevalliger wijze met Guilbaux had, den bekenden Franschen communist. Hij was zoo vriendelijk om mij in mijn eenzaamheid te komen opzoeken en vertelde mij dat hij in het voorjaar uit Zwitserland door Duitschland en Litauen naar Rusland gevlucht was, aangezien hij bang was, dat de fransche regeering zijn uitlevering aan de zwitsersche zou vragen. Hij was voornamelijk gebeten op Longuet, dien hij beschuldigde niet oprecht revolutionnair gezind te zijn. Volgens zijn meening was het vreeselijk jammer dat in Duitschland zooveel leiders der Spartaciërs gevangen waren gezet. Maar, zei ik toen, is het communisme dan niet iets dat leeft, zij het ook verborgen, in een deel van de volksmassa? "Wel neen," was het antwoord, "de leiders moeten er zijn om de richting aan te geven. Het volk weet niets van communisme. Als dat maar ontevreden is of ontevreden gemaakt kan worden, dan kunnen wij de revolutie ontketenen." Ik zeide hem toen maar niet, dat in dit geval de beweging zichzelf veroordeelt, want wanneer een beweging reeds te bestrijden is, zooals deze communist zelf aangaf, door het onschadelijk maken van de leiders, dan pleit dat niet voor de ideeën die erin zitten, en mij kwam het woord van Dr. Kuyper in de gedachten: een wet, die niet leeft in de ziel van het volk, is geen wet. Guilbaux is anders een heel gezellige prater en bleek een groot vriend van Henriëtte Roland Holst te zijn.

Wanneer men uit hetgeen ik u hierboven mededeelde, zou willen opmaken, dat de Russen niets liever dan den Tsaar terug zouden willen zien, dan is dat toch geheel verkeerd. Het is mogelijk, dat er onder den druk der bolsjewiki een krachtige reactie ontstaan is. Maar mijn algemeene indruk is toch, dat de groote meerderheid, hoewel het bolsjewisme meer dan moe, geen reactionnaire regeering wil. Naar mijn meening behoort de toekomst in Rusland aan de vooruitstrevende elementen. Men moet niet vergeten, dat al heeft het communisme schipbreuk geleden, de bevolking toch kennis gemaakt heeft met dingen, zij het ook op papier, waarvan het onder den Tsaar nooit gedroomd heeft. De groote fout der Entente is en blijft dan ook, dat zij Koltsjaks regeering erkent die haar toekomstplannen niet ronduit openbaar maakt, zoodat zij weinig weerklank bij de russische bevolking heeft gevonden en bovendien de sovjetregeering de gelegenheid geeft om te zeggen: "zie je wel, de Entente wil alleen de zwartste reactie." Een open vraag is het voor mij nog altijd, wat de kerk zal doen. Dat zij nog invloed heeft in Rusland staat boven twijfel, maar wat zij eigenlijk wil, weet ik niet. Het is altijd een ongeluk voor Rusland geweest, dat de orthodoxe geestelijkheid in tegenstelling met de roomsche op een buitengewoon laag peil van ontwikkeling stond. Dientengevolge kan die geestelijkheid maar heel weinig invloed ten goede op de massa uitoefenen. En het vraagstuk, waar men zich in Polen nogal mee bezig houdt, nl. het weer onder heerschappij van Rome brengen der russische kerk is dan ook voor de toekomstige ontwikkeling van het russische volk van groot belang. Een ander punt is, dat, nu Engeland op het oogenblik de voornaamste viool speelt bij een aanval der Entente, een deel der Russen, evenals ik van meening dat zelfs met een handvol geoefende troepen de sovjetmacht ten val kan worden gebracht, beweert dat de Engelschen dit alleen niet doen teneinde Rusland nog meer uit te putten en het dus gemakkelijker tot een engelsche kolonie te maken. Vandaar dan ook, dat men op het oogenblik zeer anti-engelsch, en de stemming tegenover Duitschland veel minder bitter is geworden.

Moskou, 16 Augustus

Ik heb vandaag mijn papieren terug gekregen met het sovjetzegel er op en met de mededeeling dat ik ze eerst buiten Rusland mocht openen en dat ik morgen over Dunaburg het land kan verlaten, natuurlijk onder de noodige bewaking. Goddank! want ofschoon ik hier wat de behandeling betreft, niets te klagen heb, is toch de voortdurende eenzaamheid en het gevoel feitelijk een gevangene te zijn, zeer neerdrukkend. Ik heb in mijn eenzaamheid heel wat propagandalectuur verwerkt en ook de kranten met behulp van mijn bewakers zooveel mogelijk gevolgd. En nu blijft het altijd waar, dat zelfs met de beste censuur er dikwijls uit de bladen heel wat te halen is al was het alleen maar door hetgeen er niet in staat. Zoo vond ik het bijzonder interessant, dat Kerensky en de sociaal-revolutionnairen er nog steeds heftig in worden aangevallen. Daaruit maak ik de gevolgtrekking, dat men in regeeringskringen nog steeds bevreesd voor hen is, en zij dus meer aanhang hebben dan men over het algemeen wel wil doen gelooven. Ook de artikelen tegen de desertie blijken mij van veel belang, omdat zij bevestigden wat ik reeds aan het front gehoord had, dat nl een derde van het leger van Trotzky permanent op den loop is. Vroeger werden deserteurs niet gestraft, maar eenvoudig weer opgepakt en ingelijfd. Thans kondigden de bladen echter een strenger optreden aan. Zeer belangwekkend zijn verder de onthullingen uit het russische geheim-archief, die steeds voortgezet worden en waaruit zonneklaar blijkt, dat Poincaré en Grey reeds in 1913 op den oorlog aanstuurden. Onder meer is een brief van Grey gepubliceerd, waarin deze Rusland en Frankrijk in alle gevallen de hulp van de engelsche vloot toezegt. Ook een geheim bericht van Sasonof van Juli 1913 aan den Tsaar waarin hij mededeelt, dat Bethmann Hollweg hem verzocht heeft om bemiddelaar te zijn bij een poging om tot een betere verstandhouding met Frankrijk te komen, waarin hij (Sasonof) gemeend heeft niet te moeten treden. Het is den Russen met deze publicatie, die dan zoogenaamd tegen de geheime diplomatie gericht is, er alleen om te doen de Entente onaangenaam te zijn, want hun geheime verdragen met Turkestan, de Kirgiezen, e. a. publiceeren zij niet, net zoo min als zij de ware reden opgeven waarom zij aan Estland en Litauen een vredesaanbod gedaan hebben. Ik voor mij geloof dat Rusland wel heel graag vrede zou willen hebben, maar toch maar het allerliefst een gat waardoor het door de blokkade kan breken en zijn propaganda makkelijk het buitenland in zenden. En vrede met Litauen en Estland zou het aardig in de richting sturen en de verbinding met de Spartaciërs in Duitschland heel wat makkelijker maken.

*
*    *




De terugreis

VIII

Kowno, 26 Augustus

Precies acht dagen was ik in Moskou geweest, toen ik met een verlicht hart weer in den trein stapte die mij over Smolensk-Polosk naar Dunaburg zou brengen, vanwaar ik zou moeten trachten door het front te komen.

Ik had op de terugreis ook weer een bewaker bij mij, een jong vlot soldaatje, die heel blij was dat ik hem als ik at altijd mee liet eten, want de porties zijn niet groot in het roode leger, en dat is de reden waarom de ontevredenheid er zoo groot is.

Zal ik u verder de tweedaagsche reis weer beschrijven, die ik ditmaal van Polosk in een goederenwagen deed omdat op dit traject geen passagiersrijtuigen meer rijden? Ik geloof dat ik maar eentonig zou worden, met u mijn hopeloozen strijd tegen het ongedierte weer te vertellen.

Ik was den koning te rijk toen ik reisgezelschap kreeg: een russisch ingenieur met zijn vrouw en zoontje van 9 jaar, die zoogenaamd naar Dunaburg reisden, maar inderdaad hetzelfde plan als ik hadden.

In het eerst zag ik hem voor een bolsjewistisch spion aan, hetgeen hem blijkbaar zeer onaangenaam trof, maar al spoedig ontdekte ik dat hij een bourgeois was die, de ellende moede, met het restje van zijn geld naar het buitenland trachtte te ontkomen.

Hij was veel in 't buitenland geweest, had daar ook gestudeerd, en kende verscheidene communisten, waardoor het hem te langen leste mogelijk was geworden zijn geld weer in handen te krijgen, en de permissie om naar Dunaburg te trekken.

Wij spraken af dat hij mij in Rusland zooveel mogelijk bij zou staan, en ik een goed woordje voor hem zou doen in Litauen, waar iedereen die uit Rusland komt, als hij niet het tegendeel kan bewijzen, voor een agent der bolsjewiki wordt gehouden.

Hoewel ik dat standpunt aanvankelijk wel eens overdreven vond, moet ik, na alles wat ik gezien en ondervonden heb, erkennen dat het 't eenige goede is, al moeten vele onschuldigen er door lijden. Want al maakt men het verkrijgen van passen en visa's nog zoo moeilijk en de controle nog zoo scherp, er blijven altijd leeperds die alle controleurs verschalken.

Een aardig staaltje daarvan zag ik in Rusland zelf, waar de contrôle ongeloofelijk streng is. Om op het perron te komen, moet men door vier contrôles heen, die elk een uiterst minutieus onderzoek naar de stempels enz. instellen, en in den trein komen ze je elk oogenblik weer lastig vallen. Ik was er goddank vrij van, want dat was het werk van mijn bewaker, die een heel pak papieren meezeulde.

Toch heb ik met iemand gereisd, van Moskou naar Dunaburg, die geen enkel papier bij zich had. Deze slimmerd was een heel eind voorbij Moskou langs de spoorlijn gewandeld, en toen onderweg in den trein gesprongen, hetgeen bij den slakkengang van 20 KM. per uur nu niet zoo'n buitengewoon moeilijke zaak is.

Verder hield hij zich op in een wagen, die een ladder had naar 't dak, voor den remmer. Kwam er nu in den trein contrôle, dan kroop hij op 't dak, en aangezien bij de stampvolle wagens het controleeren heel lang duurde, had hij tijd en gelegenheid, om, terwijl de controleur zich van het eene eind naar het andere van den wagen begaf, kalm over 't dak naar 't eind te kruipen waar de contrôle al was geweest. Nu 't in Rusland gewoonte is, dat de passagiers niet alleen in den trein zitten, maar op alle mogelijke wijzen er aan hangen, valt een dergelijke beweging ook volstrekt niet op.

Twee mannen, die de reis van Moskou naar Dunaburg op de buffers der achterste wagens gemaakt hebben verdenk ik er ook sterk van, niet al te best van papieren voorzien te zijn geweest. Zij sprongen er ongeveer 1 KM. voor elk station af en hadden, dank zij het lange oponthoud, al de gelegenheid om den trein weer in te halen.

Ja, ik heb zelfs bij de enorm scherpe contrôle voor het trekken door 't front iemand zonder eenig papier kalm de controle zien passeeren, al moet ik er aan toevoegen, dat het mij een raadsel gebleven is, hoe hij hem dat geleverd heeft. Ik wist dat zijn papieren niet in orde waren, en lette daarom scherp op hem, maar ik heb niet kunnen ontdekken hoe hij er door kwam. Een feit is echter, dat hij er op een gegeven oogenblik door was.

Mijn reisgenoot had het onaangename avontuur, terwijl wij in Polosk midden in den nacht op den trein voor Dunaburg zaten te wachten, plotseling gearresteerd te worden aangezien men meende dat zijn papieren niet in orde waren.

Gelukkig hadden we genoeg tijd, want anders hadden wij er den trein door gemist, daar er maar eens per dag een trein gaat, want 't duurde wel drie kwartier voor ze hem weer loslieten.

Toen hij weer los was gelaten, zeide hij: "dat was op 't kantje af; een foutje in de stukken en ik was er bij geweest. Ik ken genoeg menschen die door het geheim comité voor nog minder zijn gearresteerd, en eerst na zes maanden weer zijn losgelaten." Hoe meer ik zulke verhalen hoorde hoe meer ik verlangde het bolsjewikiland te verlaten, maar je leert geduld oefenen in Rusland, waar alles onder het motto gaat "haast je langzaam".

Zoo ook in Dunaburg. Ik had nog eenige hoop, dat toen ik er Dinsdagavond aankwam, ik Woensdag verder zou kunnen reizen, maar geen denken aan; de zaak zou worden overwogen en men voegde er aan toe: "wij zullen de zaak hier zelfstandig behandelen. Wanneer u uit Moskou geen permissie hebt laten we u zeker niet door, maar dat beteekent nog niet, dat wanneer ze er in Moskou niets tegen hebben, wij het er mee eens zijn."

Dat beteekende dus een paar dagen verblijf in Dunaburg, het welbekende, veel omstredene Dunaburg uit den grooten oorlog. De straten zijn er recht, de huizen laag, maar van steen, en leelijk. Behalve het gezicht op de rivier, is er niets moois aan de stad, die bovendien duidelijk de sporen draagt, vijf jaar lang den oorlog in haar onmiddellijke nabijheid te hebben gehad. Ik maakte er kennis met een Zweed, die er al een paar weken zat te wachten. De arme kerel had een automobielzaak in Moskou gehad en was voor een half jaar plotseling in 't gevang gezet, waar hij twee maanden in had doorgebracht en toen weer was losgelaten, waarna hij voor heel veel geld het zoover had kunnen brengen, dat hij in Dunaburg was gekomen; maar nu bleken de laatste loodjes het zwaarst te wegen.

De heer R., mijn reisgenoot uit Moskou, ging nu echter voor ons allen aan het werk en hij slaagde er werkelijk in eenige moeilijk om te koopen ambtenaren voor ons aller rekening eenige duizenden roebels in handen te spelen, door dien heeren te verzoeken het tsarengeld tegen sovjetgeld te wisselen. Nu heeft in de nabijheid van het front het laatste totaal geen waarde, maar officieel staat het gelijk met het tsarengeld; in werkelijkheid verdienden de ambtenaren er dus ongeveer het heele bedrag aan en men kan het nooit omkoopen noemen.

Eindelijk dan kwam Vrijdagmorgen Hogberg, de Zweed, uitgelaten op ons af, en riep "de zaak is in orde, wij kunnen er door en R. (de Rus) mag ook mee." Dat was een vreugde, maar nu moesten wij nog een wagen huren om ons naar het front te brengen, en liefst een die ons er door bracht, daar bolsjewisten en Litauers ongeveer 5 KM. uit elkaar lagen en het moeilijk aanging dien afstand te loopen met onze bagage op den rug. Wij zochten dus een tweetal wagens, een voor Hogberg en mijn persoon, en den anderen voor de familie R.

Na lang zoeken slaagden wij er eindelijk in, om voor 500 roebel per persoon twee voerlieden te vinden, die genegen waren ons tot aan de uiterste voorposten te brengen. Verder wilden zij zich in geen geval wagen. Wij moesten dan maar zien onze bagage weer te dragen maar aangezien er bijna dagelijks transporten krijgsgevangen Duitschers en Oostenrijkers overgingen, zou het misschien wel gelukken een paar hulpkrachten te vinden.

Zoo togen wij Zaterdagavond om 7 uur op weg. Ons eerste doel was Nowo Alexandrofsk, vanwaar wij den volgenden morgen naar het front zouden trekken. Halverwege bleek, dat een der voerlieden ons bedrogen had en een absoluut niet te gebruiken paard had aangespannen. Daar stonden wij, het begon allengs donker te worden, 't regende en was koud, en het eene paard bleek zoo uitgeput van het korte traject, dat het niet meer vooruit te krijgen was. Wij besloten toen op den anderen wagen de bagage te laden; de familie R. kon ook nog meerijden, en de Zweed, mijn bewaker en ik legden de 12 KM. die ons van Alexandrofsk scheidden, te voet af.

In N. Alexandrofsk troffen wij in ons hotel nog een gast, een Duitscher, die, zooals hij zeide, voor het departement van buitenlandsche zaken kwam onderhandelen over krijgsgevangenen, en die juist dien middag van de andere zijde gekomen was. Zijn verhaal over die onderhandelingen leek mij eenigszins verdacht, en bij een nader verhoor bleek hij geen der ambtenaren van het Auswärtige Amt te kennen, en moest ik hem dientengevolge wel tot het gilde der saccharinesmokkelaars rekenen, een zeer winstgevend, zij het ook eenigszins gevaarlijk bedrijf.

Ik sliep dien nacht op m'n koffer, of beter, trachtte zulks te doen, maar eindigde met bij een kaars wat te lezen. Het was vermakelijk, om het geheel verder gade te slaan. Het eerst kwam Hogberg in beweging, hij begon zijn kleeren te onderzoeken op een hier te lande zeer bekende wijze, daarna begon mevrouw R. onrustig te worden, en eindelijk R. zelf ook; alleen de soldaat sliep rustig door.

Toen het dag werd haastte ik mij mijn laatste schoone ondergoed aan te trekken, en gooide de rest weg, aangezien ik het niet meer in mijn koffer wilde bergen. De waard van het hotel kwam echter na eenige oogenblikken vragen of het mij daarmee ernst was. Op mijn toestemmend antwoord bleek hij uiterst verheugd, en eenige oogenblikken later had hij het al aangetrokken.

Nu moesten wij onze passen nog laten viseeren, 't geen we na lang wachten en veel moeite gedaan kregen, zoodat het vijf uur in den middag was geworden voor we weg konden.

Wij vertrokken in gezelschap van 17 Duitschers en Oostenrijkers, die uit krijgsgevangenschap, en een dame, die als vluchtelinge naar haar woonplaats Kowno terugkeerden. Ons gezelschap bestond dus uit 29 mannen, twee vrouwen en een kind.

Op weg naar het front, ongeveer 5 kilometer, polste ik de krijgsgevangenen, en al spoedig bleek mij, dat het voor 't meerendeel goedmoedige Weeners en Berlijners waren; alleen twee hunner maakten een vrij ongunstigen indruk.

Aangezien wij tusschen de fronten in niemandsland geheel op ons zelf aangewezen zouden zijn, zocht ik een der besten uit, en besprak met hem de maatregelen om die beide heertjes in het oog te houden, opdat ze geen rare dingen zouden uithalen. Hoe meer we het front naderden, hoe twijfelachtiger het werd, of wij er dien dag wel over zouden komen, want het eerst vrij zwakke geweervuur werd allengs sterker; machinegeweren spraken een woordje mee, en af en toe klonk zelfs geschutvuur. Er was dan ook een merkbare onrust in onze colonne.

Op ongeveer een kilometer achter het front werden de passen gecontroleerd, en goddank, alles bleek in orde. Toen moest er een witte vlag gemaakt worden en Hogberg leverde daartoe gewillig zijn handdoek; gelukkig mocht de wagen met onze bagage ons tot het laatste oogenblik begeleiden.

Het vuur luwde eenigszins en toen wij aan de eerste russische loopgraaf gekomen waren, was alles kalm. Mijn hoop dat alle contrôle voorbij zou zijn, werd echter verijdeld, want midden op den weg moesten wij halt houden, werden in twee rijen geplaatst en begon een visitatie aan den lijve.

Ik had het meest te doen met mevrouw R., want ze had haar heele kapitaal, een dik pak bankbiljetten, onder haar rokken verborgen. Aangezien ik als vreemdeling vermoedelijk in Rusland het scherpst onderzocht zou worden, hadden wij afgesproken, dat zij het tot aan de grens bij zich zou houden, terwijl ik het dan op onzen tocht door niemandsland weer zou overnemen, omdat ik weer bij de Litauers aan het minste gevaar was blootgesteld.

Gelukkig bleken de beide vrouwen van een visitatie verschoond te blijven, maar ze zouden toch nog een paar heel ellendige oogenblikken doorleven, want nauwelijks stonden wij in twee rijen, of daar kwam het welbekende suizen van een projectiel, en pang, nog geen tweehonderd meter van ons sprong een granaat. Wij keken allen op, maar de bolsjewiki gingen kalm door onze zakken te doorzoeken. Een halve minuut later kwam weer een granaat aangieren, en toen nog een, en nog een.

Ik zal dit tafereel niet licht vergeten, dat heuvelachtig landschap, badend in 't zonlicht, die loopgraaf vlak voor ons, met overal in hun bruine russische uniformen de bolsjewiki, die ons nieuwsgierig bekeken, die twee rijen mannen, met de handen in de hoogte, en midden op den weg de twee vrouwen, doodsbleek gehurkt op de bagage, het jongetje R., anders vol praats, thans heel soumis tegen moeder aangedrukt.

Het duurde eeuwen, maar eindelijk was alles klaar, een paar soldaten, die zelf geen bagage hadden, namen een deel van onze bagage, de witte vlag ging voorop, en de stoet zette zich in beweging. Eerst heel langzaam, want we moesten door de hindernis, maar al spoedig begon de vlagdrager zijn tempo te versnellen en dreigde de colonne uit elkaar te geraken, aangezien de vrouwen en de zwaarder beladenen niet mee konden komen. Daar had je het al.

Men had mij van bolsjewistische zijde er reeds op gewezen, dat het noodzakelijk was dat wij bij elkander bleven, omdat het al meer gebeurd was dat de Litauers achterblijvers niet toelieten of wel er op schoten. Ik keek eens om naar den baas, met wien ik afgesproken had het zaakje bij elkaar te houden, maar die had zelf een zwaren koffer te torsen, en had dus niet veel te vertellen.

Ik besloot er dus zelf maar een eind aan te maken, en gaf den jongeman met de vlag een daverend standje, liet de colonne halt houden, de vrouwen in het midden nemen, en toen weer voorwaarts gaan, terwijl ik mij zelf aan het hoofd begaf. Dat hielp, en van dit oogenblik had ik het commando, en werden mijn bevelen zonder tegenpruttelen gehoorzaamd.

Het was merkwaardig, dat hoe meer we de litausche linies naderden, hoe kalmer en stiller iedereen werd. We hadden n.l. in Dunaburg de verschrikkelijkste verhalen gehoord van transporten, die door de Litauers met een heftig geweervuur ontvangen waren, dan wel weer teruggestuurd, en toen weer door de bolsjewiki teruggejaagd.

Dat er van die verhalen iets waar was, bleek uit het groot aantal koffers, dat op en terzijde van den weg neergesmeten lag, blijkbaar inderhaast weggeworpen, om zich sneller tegen het geweervuur te kunnen dekken. Aangezien het geschutvuur, dat thans over onze hoofden ging, sterker werd, en nu en dan terzijde van ons het geweervuur ook opflikkerde, zeide ik tegen R.: "hoor eens, als het verkeerd gaat bekommer je dan niet om je bagage, werp die weg, en doe wat ik je zeg." Hij keek al maar door bezorgd naar vrouw en kind, terwijl Hogberg me nu en dan eens toeknikte, en een "very dangerous" liet hooren.

De weg viel ook niet mee, heuvel op, heuvel af, en dan hadden wij allemaal wat te dragen, en zoo sleepten wij ons moeizaam voorwaarts.

In dien tusschentijd stopte mevrouw R. mij nog snel het dikke pak tsarenroebels toe, dat ik niet dan met de grootste moeite in al mijn zakken kon bergen. Eindelijk, nadat we meer dan een uur gegaan waren, klonken vlak bij ons heel harde slagen. De krijgsgevangenen en ik wisten toen meteen dat we ongemerkt door de litausche voorposten gekomen waren, want wij waren nu al bij de vurende batterij.

De vrouwen hadden echter nog een geweldigen schrik; het was gelukkig de laatste, want een oogenblikje later stapte een litausch officier op ons toe, die ons heel vriendelijk begroette.

Ik stapte vooruit, en deed het woord. De Litauer sprak wat gebroken duitsch en deelde mede dat wij ongehinderd verder konden gaan. Wij kregen een soldaat mee, maar al waren wij nu door de linies, daarmee hadden wij nog geen wagens en zoo moesten wij nog een heel uur voortgaan, totdat eindelijk bij een herberg twee wagens gehuurd konden worden, waarop weer de bagage en de vrouwen geladen werden. De mannen gingen te voet verder naar Dawgeli, waar de litausche commandant verblijf hield; dit was nogmaals een uur loopen.

Wij waren ten minste den avond te voren uit Dunaburg vertrokken en hadden nog een gedeelte per wagen afgelegd, maar de krijgsgevangenen waren heel vroeg dien morgen uit Dunaburg opgebroken en hadden den geheelen weg getippeld.

Maar dat is kinderspel, zeiden een paar Oostenrijkers, wij zijn bijna heelemaal uit Tobolsk komen wandelen, daar doen we nu al twee maanden over.

Het bleken gevangenen te zijn, die achter het front van Koltsjak geweest waren en bij den opmarsch der bolsjewiki waren bevrijd.

De bolsjewiki hadden echter niet voldoende spoormateriaal om hen allen naar achteren te brengen. In het geheel waren het er ongeveer 15.000 en zoo hadden ze een groot gedeelte van den weg moeten loopen. In Moskou en andere plaatsen waren concentratie-kampen ingericht, maar deze waren zeer primitief en het voedsel was er absoluut onvoldoende. Daarom liepen ze bij hoopen weg en trachtten gelijk het dezen twee gelukt was bij Dunaburg over de grens te komen. Zij waren in Moskou in het kamp geweest en hadden den weg Moskou—Dunaburg ook weer te voet afgelegd.

Ik vroeg hun natuurlijk eenige bijzonderheden over het leger van Koltsjak.

Och, zeiden ze, het is er een nog grooter bende dan bij de bolsjewiki, de mannen loopen bij bosjes weg. Ze hebben genoeg van het vechten. De bolsjewiki hadden alleen maar voorwaarts te gaan. Gevochten is er bijna niet.

Eindelijk kwamen we in Dawgeli; wel was ik erg moe, maar ik gevoelde me toch heel wel; het was gelukt: ik was naar Moskou geweest en er weer uit gekomen. Nu was het me er echter om te doen, om niet voor een krijgsgevangene gehouden te worden. Ik begaf mij dus direct naar den commandant, een litausch majoor, die mij heel vriendelijk ontving en mij direct gelukwenschte, met de woorden: "u had geen uur later moeten komen, want op het oogenblik begint onze aanval op Novo Alexandrofsk."

Ik had dus geboft.

Kowno, 27 Augustus

Zoo waren wij dan wel heelhuids uit Rusland, maar dat wilde nog niet zeggen, dat daarmede ook weer de beschaafde wereld bereikt was, want een goede 150 KM. scheidden ons nog van Kowno, en de eenige wijze om dat te bereiken was per as.

De Litauers waren heel vriendelijk, en behandelden ook de krijgsgevangenen zoo goed mogelijk. Ze hadden echter zelf niet veel, zoodat die arme kerels er nog al slecht aan toe waren.

Dien nacht sliepen de familie R., de Zweed en ik in het litausche hoofdkwartier der troepen voor Nowo Alexandrofsk, in een boerenwoning op den vloer. Den volgenden morgen gingen wij met twee wagentjes naar Ottojani; wij keken elkaar eens aan, toen wij den prijs hoorden: maar 50 roebel per hoofd. Hoewel dat voor Litauen geweldig duur was, leek het ons spotgoedkoop, vergeleken bij de prijzen in Rusland.

Mijn reisgenooten waren erg bang voor de visitatie der Litauers, maar daar schenen ze heelemaal niet over te denken. Alleen werden onze passen van een stempel voorzien, echter zonder eenig bijschrift, vermoedelijk omdat de controleerende ambtenaar niet lezen of schrijven kon. Ik meen zulks op te mogen maken uit het feit, dat hij mijn pas onderste boven bekeek, en bleef bekijken, totdat hij aan 't portret kwam, waarop hij blijkbaar zijn vergissing eerst bemerkte.

Onderweg werden wij herhaalde malen aangehouden, maar het aardigheidje kennende, gaf ik altijd maar een sigaret, en hield mijn pas in den zak. Wij hoorden 's ochtends dat Nowo Alexandrofsk genomen was, en waren de Litauers maar wat beter uitgerust geweest, dan hadden ze voor Dunaburg kunnen staan; maar hun etappendienst is te slecht dan dat ze ineens zoo'n sprong voorwaarts konden doen.

Ik had gehoopt in Ottajani den trein naar Schaulen over Ponewjez te kunnen nemen, om dan over Tilsit zoo snel mogelijk naar Berlijn te reizen.

Daar hoorde ik echter, dat alle verkeer over Schaulen gestremd was, omdat, naar men zeide, het leger van Koltsjak die plaats bezet had.

Het leger van Koltsjak? vroeg ik, wat is dat voor onzin, Koltsjak zit in Siberië.

Jawel, was het antwoord, maar een paar duizend uit duitsche krijgsgevangenschap ontslagen Russen hebben zich onder voormalige tsaristische officieren tot een hulpbrigade gevormd en zich nu voor Koltsjak verklaard, en aangezien ze toch iets moeten doen, Schaulen bezet.

Het lijkt wel een gekkenhuis, deze Oosthoek van Europa, hoewel 't nog zoo gek niet is om Schaulen, het verbindingspunt tusschen Letland en Litauen, te bezetten. Deze troepen zijn natuurlijk geheel en al tsaristisch en hun aanvoerders willen vermoedelijk niets van een onafhankelijk Letland en Litauen weten.

Gelet op het eigenaardige karakter van 't litausche leger en op den waarschijnlijken terugtocht der duitsche troepen uit Letland, kunnen ze uit het door hen bezette punt naar alle richtingen optreden en zoo noodig in Koerland het tsarenrijk weer uitroepen, hetgeen ik volstrekt niet voor onmogelijk houd.

Van dat oogenblik af gaan ze dan natuurlijk weer tegen de Polen vechten. Waarom? ja dat weet ik ook niet, maar dat is nu eenmaal iets, dat ik bij elken reactionnair gezinden Rus heb kunnen constateeren. Zijn allereerste hoop is, om zoodra 't tsarenrijk hersteld zou zijn, de Polen te lijf te gaan.

Onze twee voerlieden wilden ons niet verder brengen dan Ottajani en zoo huurden wij daar een anderen wagen, om ons naar Kowno te brengen.

Den eersten dag bracht onze nieuwe voerman ons tot Wilkomir, waar wij hoorden dat de toestand aan het poolsch-litausche front zich verscherpt had, en dat wij haast moesten maken om te zorgen in Kowno te zijn voor ze ons misschien den weg afsneden.

Het landschap is in deze streken bijzonder mooi; voor den liefhebber van folklore is er bovendien heel wat te zien en te bestudeeren, onder anderen zijn de huizen aan de snijpunten van wegen met allerlei geborduurde lappen versierd, en ook de litausche kerkhoven met de verschillende houten grafkruizen zijn zeer merkwaardig; om de typische vrouwendrachten niet te vergeten.

In Ucjonie hadden wij daar, het was Zondag, bij 't uitgaan van de kerk een heel goed denkbeeld van gekregen. Jammer alleen, dat het type der Litauers niet mooi is; ze hebben allen, zoowel mannen als vrouwen, iets stompzinnigs, en niet geheel ten onrechte wordt dan ook het litausche boerenvolk tot een der domsten van Europa gerekend.

Ludendorff wijdt in zijn bekend boek een aantal bladzijden aan de wijze, waarop hij het burgerlijk bestuur dezer streken geregeld heeft, en hoe hij getracht heeft deze door den oorlog zoo zwaar geteisterde streken weer op de been te helpen.

Toen de Duitschers het land nog bezet hadden, was de bevolking er eigenlijk maar half tevreden mede, en tengevolge daarvan vond de door den overste Reboul, den chef der fransche missie, uit Kowno op ruime schaal verspreide anti-duitsche propaganda-lectuur een vruchtbaren bodem.

Nu de Duitschers echter weg zijn, beginnen de oogen open te gaan en klaagt alles steen en been; overal op mijn langen tocht van Dunaburg tot Kowno hoorde ik de verzuchting: waren de Duitschers maar weer terug; ze waren wel streng, maar rechtvaardig en onder hun bestuur begon er welvaart te heerschen.

De Litauers blijken dan ook heelemaal niet in staat, het door de Duitschers begonnen werk in stand te houden, laat staan voort te zetten. De wegen en bruggen, door de Duitschers niet alleen verbeterd, maar ook op vele plaatsen nieuw aangelegd, worden niet meer onderhouden. De spoorwegen functionneeren niet meer, de onveiligheid neemt hand over hand toe, het bolsjewisme begint het hoofd weer op te steken, waardoor de handel gaat kwijnen; en wanneer Ludendorff dan ook opmerkt: "Die Bevölkerung wurde mit ruhiger Sicherheit geleitet. Sie wird jetzt erkennen dasz wir nach Recht und Billigkeit gehandelt haben" (bladz. 160), heeft de uitkomst bewezen dat hij volkomen gelijk heeft.

Wat er van Litauen moet terecht komen is mij een raadsel, vooral als nu de Polen ook nog gaan oprukken. Het ontbreekt ten eenenmale aan intellectueelen om de noodige ambtenaarsposten te bezetten. Het leger is niet veel beter dan dat van Trotzky, dat ook al heel slecht is, en het eenige is dat de Litauers beter gevoed worden, waardoor zij dan ook in staat blijken de bolsjewiki terug te werpen.

De laatste loodjes wegen het zwaarst, dat bleek ook hier weer, want onze tocht van Wilkomir naar Kowno had onder voortdurende stortbuien plaats en bovendien woei er een ijskoude noordwestenwind, maar eindelijk, tegen donker, zagen we Kowno voor ons liggen en reden wij na een poosje door de hoofdstraat. Welk een heerlijkheid weer een, zij het ook slechts half-europeesche, stad te zien, waar weer een behoorlijke straatverlichting was en café's en winkels.

Wij zochten en vonden gelukkig een eenvoudig maar zindelijk hotel en gingen toen dadelijk nieuwe kleeren koopen. Er bleek in Kowno geen ontluizingsinrichting te zijn en daarom gooiden wij alles weg, alleen mijn schoenen en beenkappen behield ik. Na een bad voelde ik mij, ondanks een hevige verkoudheid, als herboren. De Zweed en ik hadden samen een kamer en telkens zeiden wij tegen elkaar hoe is het mogelijk dat we er heelhuids zijn afgekomen? Ook de familie R. was buiten zich zelve van vreugde. Geslapen hadden wij de laatste week bijna niet, maar we waren over alles heen, en uren hebben we wakker gelegen, al maar herhalende hoe gelukkig we er waren afgekomen. De laatste dagen waren wel de minst gevaarlijke, maar de vermoeiendste geweest; 160 KM. in een klein wagentje op elkaar gepakt, waarbij we er den laatsten dag het grootste gedeelte naast hadden geloopen, hadden ons laatste restje energie verbruikt, en ik bewonder nog altijd de kordaatheid van mevrouw R. Hoe dikwijls heb ik haar gadegeslagen, als ze, zelf totaal uitgeput, toch doodstil bleef zitten, om haar jongske, dat met 't hoofd op haar schoot in slaap gevallen was, niet te storen.

Het bleek voor mijn medereizigers van groote waarde, dat ik met de autoriteiten in Kowno al bekend was, want daardoor kregen ze heel wat gemakkelijker hun visa. Ik werd als een uit den dood opgestane begroet, vooral de heeren van het duitsche gezantschap waren allervriendelijkst. De gezant vroeg me direct te eten, en heel verheugd was ik, weer eens iets uit de beschaafde wereld te vernemen, want sinds 14 Juli had ik geen europeesche courant meer gezien.

Ik at met de leden der duitsche missie in de villa Thilman, het huis waar Hindenburg en Ludendorff zoo langen tijd hebben gewoond. De stemming der Duitschers vond ik erg mat, en dat is ook te begrijpen. Zij hooren dagelijks, hoe de bevolking onverholen te kennen geeft, het vertrek der duitsche troepen te betreuren, en hun machteloosheid tegenover de entente-missies, die zelf echter, door het gebrek aan een behoorlijke troepenmacht, ook niets anders kunnen uitrichten dan bevelen geven, die toch niet uitgevoerd worden, stemt hen natuurlijk bitter.

De Engelschen en Amerikanen hebben bovendien ruzie met den overste Reboul, die ijverig er op uit is de Polen in alles te steunen, en daarom het antisemitisme, tot groote woede der Amerikanen, op alle mogelijke wijze aanwakkert. De missies werken dan ook niet meer samen, en zelfs heeft de fransche het hotel, waar zij tot dusver met de andere samenwoonde, verlaten en een eigen kwartier betrokken.

Ik heb nog een onderhoud gehad met den chef der amerikaansche missie, en deze deelde mij mede, van zijn regeering de opdracht te hebben, zich volstrekt niet met politiek in te laten, doch alleen de voedselvoorziening te regelen.

De Amerikanen hebben op mij, overal waar ik ze in Polen en Litauen aan 't werk zag, een sympathieken indruk gemaakt vooral om het neutrale standpunt dat zij innemen. Zij trachten werkelijk het lijden der bevolking te lenigen, zonder zich met stokerij in te laten. Alleen hebben zij zich hier en daar toch ook laten verleiden, allerlei voor het eigen leger niet meer bruikbare verduurzaamde levensmiddelen aan den man te brengen. Ze zijn hier echter zoo onnoozel niet meer om dat zonder meer te slikken en de stemming jegens de entente is dan ook op sommige plaatsen beneden nul.

Daarbij komt nog dat de meer intellectueelen zich afvragen: waar gaan we heen? De Duitschers zijn weg, we mogen niet meer doen wat ze voorgeschreven hebben, maar wat nu? De entente doet niets, een paar engelsche en fransche officieren kunnen ons toch niet alleen tegen bolsjewistische benden verdedigen, en zelf kunnen we het ook niet. Bovendien weet niemand, wat de plannen der Entente zijn. Wat hebben ze met ons voor? Wij zijn nu wel zoogenaamd onafhankelijk, maar hebben niets om ons op de been te houden.

Mijn indruk is, dat het langzaam maar zeker mis gaat, al zal Litauen zoo gauw niet bolsjewistisch worden. Dat zal veel eerder in Letland gebeuren, als de Duitschers daar weg gaan. Hier zullen de Polen er wel voor zorgen dat het niet gebeurt, want die marcheeren dan natuurlijk direct binnen, en anders zijn er nog de bovengenoemde eigenaardige russische troepen in Schaulen; maar met de onafhankelijkheid is het dan gedaan.

De familie R. besloot nog een paar dagen in Kowno te blijven, maar de Zweed en ik brandden van verlangen om zoo snel mogelijk weg te komen en toen we dan ook hoorden dat er nog een late trein ging die ons binnen 24 uur in Berlijn zou brengen, haastten wij ons om alles in orde te brengen en zoo vertrokken wij Woensdagavond naar Duitschland, waarbij wij tot de treurige ontdekking kwamen, dat de mooie rechtstreeksche verbinding met Berlijn niet meer bestond, maar we twee keer moesten overstappen, n.l. in Wilkowisky en later nog eens in Wirballen; maar wat is dat als je uit Moskou komt.

Zoo hoort dan ook deze russische reis tot het verleden. Mij zelf verheugt het dat ik er in geslaagd ben, ondanks alle moeilijkheden, er weer uit te komen. Een paar dagen heb ik nog in Berlijn rondgeloopen, mij afvragend: krijg ik nu vlektyphus of niet? maar dit bleek niet het geval te zijn en ik ben er dus zonder kleerscheuren afgekomen.

*
*    *




DE OOSTZEEPROVINCIËN

Berlijn, 3 September

De laatste berichten uit Koerland wijzen erop, dat wat ik reeds een paar maanden geleden in mijn brieven uit Libau en Kowno voorspelde gaat gebeuren. Nu de duitsche troepen weg zijn, steekt het bolsjewisme het hoofd weer op. De nederlaag der Witten in Estland heeft den toestand verscherpt. Het mag misschien eenigszins eigenaardig klinken, wanneer ik ondanks de overwinning der bolsjewiki blijf beweren dat het leger van Trotsky geen militaire waarde heeft. Wat ik er in Polen en Rusland van gezien en gehoord heb, heeft mij ervan overtuigd, dat het een bende is. Maar wanneer de Entente met nog grootere benden aan komt zetten krijgt het natuurlijk op zijn kop, want de eigenlijke Letten en ook de Esten beteekenen heelemaal niets. De Polen en zelfs de Litauers blijken in staat om de Russen gevoelige nederlagen te bezorgen. Maar St. Petersburg kan tot de stomme verbazing van iederen Rus niet genomen worden. Integendeel, nu de duitsche troepen weg zijn, wordt de toestand in Koerland elken dag erger. De Engelschen, die, zooals mij o.a. de engelsche vertegenwoordiger te Libau voor een paar maanden nog zeide, het bolsjewisme "made in Germany" noemen en beweren, dat de bevolking daar volstrekt niet bolsjewistisch is, ondervinden dat, nu de duitsche troepen weg zijn, het platteland met benden overstroomd wordt, waartegenover de inheemsche troepen machteloos staan. De kwestie van graaf Von der Goltz te Mitau, die in het buitenland geheel verkeerd begrepen wordt — vooral ook in Duitschland, daar de duitsche pers al bijzonder slecht is ingelicht over hetgeen er in Koerland gebeurt — is heel eenvoudig. Indertijd had de letsche regeering, gelijk ik vroeger reeds mededeelde, aan de duitsche soldaten het burgerrecht beloofd, waardoor zij aanspraak kregen op 60 morgen land, hun toegezegd door de groote grondbezitters. Deze belofte is de regeering niet nagekomen. De Duitschers staan nu op het oogenblik op hun recht.

Bovendien staat de duitsche commandant voor het moeilijke geval dat hij zeker weet, dat, wanneer hij weggaat, het duitsche element, dat in die streken zoo talrijk is en volstrekt niet alleen uit baronnen bestaat, maar vooral ook de kleine burgerij en het intellect omvat, eenvoudig uitgemoord zal worden. Ik herhaal wat ik vóór drie maanden schreef, dat, gaan de Duitschers weg en worden ze niet door een behoorlijke europeesche macht vervangen, die streken aan de anarchie zijn prijsgegeven. Niet alleen dat St. Petersburg dan nooit genomen wordt, maar ook Riga, Libau en Rofno zijn dan verloren.

Op mijn tocht uit Rusland over Dunaburg heb ik kunnen constateeren hoe alles, wat niet bolsjewistisch is, naar den terugkeer der Duitschers verlangt, niet zoo zeer omdat zij Duitschers zijn, maar omdat het de eenigen zijn die er de orde kunnen handhaven. Als een staaltje, hoe slecht zelfs de duitsche pers ingelicht is, zij vermeld, dat de val van Novo Alexandrofsk, die plaats vond toen ik er verleden week doortrok, wat mij heel wat moeite berokkende, pas vandaag over Helsingfors tot de duitsche bladen doorgedrongen is. Tienduizend man europeesche troepen, geoefend en goed gedisciplineerd en van de noodige hulpmiddelen voorzien, kunnen met Rusland doen wat zij willen.

*
*    *




DE STRIJD TEGEN DE SOVJET-REPUBLIEK

Berlijn, 16 September

Al een paar maanden lang houd ik mij nu vrijwel uitsluitend bezig met het bolsjewisme, en in het bizonder met den strijd er tegen. Zoowel in Koerland, Litauen, Polen als in Rusland zelf heb ik ter plaatse de zaak bestudeerd en meen dan ook eenig recht van spreken te hebben.

Laat ik eerlijk bekennen, dat ik aanvankelijk ook overtuigd was, dat Trotsky met de schepping van het roode leger een waar Napoleonswerk verricht had en een opmarsch van het roode leger naar West-Europa niet tot de onmogelijkheden zou behooren. Hetgeen ik er later echter van te zien kreeg, heeft mij anders geleerd.

Reeds voor Riga begon ik te twijfelen, toen ik zag, hoe een paar duizend Duitschers en Balten met slechts weinig artillerie een driedubbele overmacht der Russen versloegen; later in Polen zag ik betrekkelijk slecht uitgeruste, maar goed gedisciplineerde en voor hun vaderland geestdriftige poolsche soldaten, een bijna driedubbele overmacht aan bolsjewiki voor zich uit jagen.

Toen ik in Rusland zelf kwam, werd het mij echter heel duidelijk; op een klein gedeelte na zijn de russische soldaten den oorlog moede. Zij deserteeren bij massa's en de twee groote dingen, waardoor een leger bij elkaar gehouden wordt, n.l. een goede geest en goed eten, zijn niet aanwezig.

Zeker, er is in Rusland genoeg eten te krijgen. Op het platteland heerscht overvloed, maar het spoorwezen is door gebrek aan locomotieven dermate in de war, dat de op sommige plaatsen opgehoopte voorraden niet vervoerd kunnen worden.

Daardoor is natuurlijk de heele verpleging van het roode leger in de war en niet dan met de uiterste moeite slagen de Russen er in ten minste nog brood en munitie naar het front te brengen.

Wanneer ik dan ook in engelsche bladen lees, dat het roode leger beter uitgerust en georganiseerd is dan ooit, dan is dat geheel bezijden de waarheid en het wordt vermoedelijk alleen verkondigd om de onmacht der entente te verbloemen.

Een fransch generaal schreef eenige maanden geleden in een fransch blad: St. Petersburg kan in vijf dagen genomen worden of in het geheel niet.

Dat is de ware toestand: een goede troep neemt het in enkele dagen, een slechte nooit.

Het eigenaardige geval doet zich thans voor, dat tengevolge van de onvoldoende troepen waarmee de Engelschen tegen St. Petersburg opereeren, het den indruk geeft, alsof Trotsky een krijgskundig genie is.

Zeker, verdiensten heeft hij, en aan energie ontbreekt het hem ook niet, maar dat hij nog altijd chef in Rusland is, kan hij werkelijk niet helpen. Het sprekendste bewijs is voor mij de opmarsch van het poolsche leger, dat, hoewel veel minder sterk en door gebrek aan spoorwegen ook met groote verplegingsmoeilijkheden kampende, met gemak de Russen voor zich uit jaagt.

Nu zegt men, dat de roode troepen bij St. Petersburg veel beter zijn dan die tegenover de Polen; doch de gebeurtenissen bij Riga hebben mij anders geleerd.

Ik heb thans zooveel mogelijk gegevens verzameld, meest uit geheime bronnen, die een kijk geven op den strijd tegen sovjet-Rusland en heb het front in een kaartje geschetst.

Dezer dagen gaf het Berliner Tageblatt een artikel van Theodor Berkes, die tot juist de tegenovergestelde conclusie komt als ik, n.l. dat het roode leger wèl een factor is waarmee te rekenen valt.

Ik ben het, zooals reeds gezegd, daarmee niet eens, al heb ik den schijn tegen me. Inderdaad lijkt het overweldigend als wij het aantal vijanden zien waartegen de Russen te strijden hebben, maar welke waarde hebben die troepen?

Daar zijn in de eerste plaats Koltsjak en Denikin; Koltsjak in Siberië, Denikin in Zuid-Rusland. Koltsjak, die in 't voorjaar bij Samara stond, is sedert dien tot in 't hart van Siberië teruggedreven. Een geweldige overwinning der bolsjewiki, die echter alleen mogelijk was, omdat de troepen van Koltsjak nog slechter waren dan die der bolsjewiki, en eigenlijk zonder veel vechten ervandoor zijn gegaan. In elk geval, de moreele overwinning is aan Moskou, dat daarbij het groote voordeel had, het nijverheidsgebied van Samara weer in handen te krijgen, en — wat niet het minst is, — een verbinding met Perzië en Voor-Indië.

Ik schreef u reeds, dat ik mij ernstig bezorgd maakte over de anti-engelsche propaganda in Voor-Indië, Perzië en de mohammedaansche wereld. Sedert eenigen tijd is er een druk koeriersverkeer tusschen Indië en Moskou, en voorname Indiërs en Perzen, alsmede Mohammedanen en Turken zijn in Moskou welkome gasten. De gaping in de fronten, waardoor deze propagandisten reizen, ligt tusschen het front van Koltsjak en het Oeralkorps van generaal Doetof, die zelf in Oeralsk zit en met zijn troepen, pl.m. 10,000 man, aan de Oeral staat.

De Kirgiezen schijnen al geheel en al bolsjewistisch te zijn, en steunen de roode troepen.

Ik ben in de gelegenheid u over deze propaganda in te lichten, aangezien een Indiër, die te Moskou in hetzelfde hotel gewoond heeft als ik, mij thans uitvoerig van alles op de hoogte heeft gebracht.

Lenin had hem zelf verklaard, dat zijn hoofdwerkzaamheid op het oogenblik in Azië lag; daarheen heeft hij zelfs zooveel troepen, munitie en geld gezonden, dat het westfront er door verzwakt is.

In Moskou zelf is op het oogenblik de indische maharadja Koemar Mahoendra, die er het hoofd is van een indische missie. Achter de schermen zit echter nog een machtiger indische grootheid te werken.

Ook de emir van Afganistan heeft een eigen vertegenwoordiger in Moskou, n.l. Paroh Katulloh, een bekend indisch revolutionnair, terwijl een zekere Prawin, een Rus, als vertegenwoordiger van Lenin in Indië de propaganda voert.

De gewezen turksche officier Kiazim Bei heeft in Toerkestan de leiding, waar hij een groote anti-engelsche organisatie tot stand gebracht heeft met russisch geld, dat hem onbeperkt toegezonden wordt, zoo ook wapenen en munitie.

Deze organisaties, die volgens Lenin's eigen woorden tegen het hart van Indië gericht zijn, groeien, dank zij den russischen steun, met den dag. Caveant consules.

Denikin heeft, in tegenstelling met Koltsjak, den laatsten tijd vrij groote voordeelen behaald, die hun hoogtepunt vonden in de verovering van Charkof. Het is echter de vraag of deze troepen van een beter gehalte zijn dan die van Koltsjak en of zij dus op den duur strijdvaardig zullen blijven.

Het is een vreemd geheel waarover Denikin het bevel voert. Hij zelf heeft zijn hoofdkwartier in Rostof, aan de Don. Op zijn rechtervleugel staat het Kaukasus-leger, ongeveer 12,000 man, onder de generaals Erdeli en Sawitski. Meer naar het noorden, ten z.o. van Saratof, staat generaal Wrangel met een leger uit vrijwilligers bestaande en het Koeban-leger, op papier 80,000 man tellend. In het centrum staan naast elkaar het Krim-Azofsche korps met Donkozakken onder generaal Sidorin (pl.m. 50,000 man). De linker-vleugel wordt gevormd door drie groepen vrijwilligers onder de generaals Pokrowski-Skoera en Machnof, elk ongeveer 20,000 man sterk en nog versterkt door Terekkozakken.

Daartegenover hebben de bolsjewiki hun 12e, 13e, 8e en 9e leger staan, ook alweer op papier 150,000 man sterk. De Kaspische Zee en de Kaukasus zijn geheel in engelsche handen.

In de Oekraine heerscht groote verwarring; daar vechten bolsjewiki en witte troepen tegen en onder elkander. Langs de kust is een smalle strook, waar o. a. Odessa in ligt, in handen der witte troepen. Tegenover het roode westleger staat generaal Sceptyeki, met naar mijn schatting pl.m. 10,000 man tegenover pl.m. 50,000 Russen.

Aangezien het poolsche leger goed aangevoerd wordt, en de Polen uitstekende soldaten zijn, worden hier de bolsjewiki voortdurend teruggeslagen. Helaas hebben de Polen geen plan om veel verder dan de Beresina oostwaarts te rukken.

Hier komen wij op een zeer lastig vraagstuk dat ik al te voren heb aangeroerd, n.l. dat de Polen de Beresina als oostgrens willen hebben en daarmee een gedeelte van Wit-Rusland, hetgeen de Entente tot dusver, vermoedelijk door beloften aan Denikin gebonden, niet heeft willen goedkeuren.

Over Litauen en Koerland heb ik al heel wat geschreven en getelegrafeerd; daar staan naast elkaar Litauers, Esten en Letten, die echter geen groote militaire waarde hebben, slecht uitgerust en gedisciplineerd zijn, waardoor in dat gedeelte van Oost-Europa de troepen van Von der Goltz de eenige zijn waarmee iets uit te richten is.

Nu is m. i, de heele moeilijkheid deze, dat het den Engelschen er nooit oprecht om te doen is geweest, het sovjetbewind ten val te brengen. Engeland zag in het bolsjewisme geen gevaar voor zichzelf. Dat het toch in schijn er tegen optreedt ligt alleen hierin, dat het bij een val van het sovjet-bestuur wil trachten economische voordeelen te behalen en de Duitschers te beletten in Rusland handelsbetrekkingen aan te knoopen.

Wien de goden willen verderven, dien slaan zij met blindheid, want op deze manier heeft Engeland zich toch de russische regeering tot aartsvijand gemaakt en ziet het welke gevaren in Indië en Perzië dreigen.

Maar Engeland heeft het ook bij de conservatieven en zelfs ook bij de meer gematigde Russen verbruid, door den aan Polen verleenden steun.

Men kan gerust zeggen dat alles wat Rus is, tot welke richting ook behoorend, anti-engelsch is. In Oost-Europa heeft de Entente uitgediend, omdat ze het niemand naar den zin heeft kunnen maken en omdat ze nooit openlijk gezegd heeft wat ze wilde.

Lenin en Trotsky spelen tegenover de boeren uit dat Koltsjak en Denikin reactionnair zijn.

Dezer dagen sprak ik een Rus, die pas uit Rusland kwam, en er in de laatste maanden veel gereisd heeft. Hij was het grootendeels met de beschouwingen, die ik gegeven heb, eens; alleen meende hij, dat van de socialisten geen heil te verwachten was, omdat de Russen weer een krachtige vuist moeten hebben, die ze regeert.

Maar in zooverre was hij het met mij eens, geen reactie, geen intrekking der thans ingevoerde hervormingen, maar een met het russische volkskarakter rekening houdende hervormingspolitiek.

Hij was er, evenals ik, van overtuigd, dat een openlijke verklaring der Entente, en met name van Engeland, heel veel goeds zou kunnen uitrichten. Wat zegt nu echter Churchill en bevestigt daarmee mijn bovengeuite overtuiging: "wij moeten zorgen, dat Duitschland geen economische voordeelen behaalt." Daarmee is feitelijk de engelsche politiek gekarakteriseerd en m.i. veroordeeld.

De Engelschen — en in het algemeen de Entente hebben geen geregelde troepen ter bestrijding van het bolsjewisme beschikbaar, en laten anderen voor zich vechten. Die anderen bestaan uit verschillende elementen, conservatieve en radicale en daarom kan de Entente geen uitsluitsel geven wat zij eigenlijk wil, om niet een der partijen tegen zich in 't harnas te jagen.

Zeer typisch komt dat in 't Noorden uit. Daar vechten Esten, die eigenlijk half en half bolsjewistisch zijn, naast de troepen van prins Lieven, die reactionnair zijn, en op het oude tsaristische standpunt staan.

Schaart de Entente zich nu aan de zijde der reactie, dan weten niet alleen de Esten, maar ook de Letten en Litauers, dat zoodra het bolsjewisme valt, het met hun onafhankelijkheid gedaan is. Gaat de Entente de andere richting uit, dan doen de reactionnairen niet meer mee.

Elk dezer partijen op zich zelf is niet sterk genoeg, en de Entente heeft zelf geen troepen beschikbaar, dus blijft het bij een dubbelzinnige politiek.

Er is slechts één uitweg — maar of de Engelschen daaraan zullen willen, is de vraag — n.l. de troepen van Von der Goltz opdracht geven St. Petersburg te veroveren. Op het oogenblik is het al zeer onwaarschijnlijk, dat die opdracht gegeven wordt, maar het oogenblik nadert meer en meer dat men in de duitsche troepen in Koerland de eenige redders zal zien. De doorbraak bij Pskof heeft opnieuw aangetoond, niet dat de roode troepen zoo sterk zijn, maar hoe zwak de witte zijn.

Wanneer men in Engeland zegt: St. Petersburg is zoo sterk, dat het niet te nemen is, dan is dat een onwaarheid, welke iedereen, die ook maar eenigszins op de hoogte is, voelt. Een dergelijk gezegde beteekent alleen, dat de troepen die voor de Entente vechten weinig of niets waard zijn. Ik weet uit zeer goede bron, dat er Engelschen zijn, die er net zoo over denken als ik, maar hun meening wordt onderdrukt.

De engelsche politiek tegenover Rusland is onbegrijpelijk. In Moskou heb ik een witboek der bolsjewiki gelezen, waarin de geheele tekst van de besprekingen tusschen de Engelschen en de sovjet-republiek openbaar gemaakt is. Daaruit blijkt, dat Tsjisjterin niet eenmaal, maar herhaaldelijk een wapenstilstand heeft voorgesteld. Al zijn voorstellen zijn echter afgeslagen. Nu begrijp ik niet, hoe Lloyd George kan verklaren, dat de sovjet-regeering geen enkele maal een vredesaanbod gedaan heeft. Integendeel, de Russen willen niets liever dan vrede, omdat zij heel goed weten dat hun leger geen groote waarde heeft, al beweren zij natuurlijk het tegendeel; zij weten ook heel goed, dat de blokkade hen op den duur ten gronde zal richten.

Zij doorzien de engelsche taktiek echter heel goed, en dat is hun kracht. Vandaar hun vredesaanbod aan Litauen en Estland; dat zaait natuurlijk tweedracht in het leger dat de Engelschen voor de verovering van St. Petersburg hebben samengetrokken.

De verklaringen van Bullitt in den amerikaanschen senaat brachten mij niets nieuws; dat had ik in Moskou al lang gelezen.

Hier te Berlijn zijn op het oogenblik zeer veel Amerikanen, die allen om handelsdoeleinden hierheen zijn gekomen. Ook zij wenschen het bolsjewisme zoo spoedig mogelijk ten val gebracht te zien, om weer met Rusland handel te kunnen drijven; het kan hun niets schelen of de Duitschers er dan ook eenige voordeelen bij halen.

Het is natuurlijk zeker, dat de Duitschers op het vinkentouw zitten om weer handelsbetrekkingen met Rusland aan te knoopen en evenzeer, dat de duizenden Russen, die op 't oogenblik in Duitschland zijn, ook niets liever willen.

De duitsche regeering en ook een groot gedeelte van de duitsche pers schijnt heftig op Von der Goltz gebeten, maar ik ben er zeker van, dat er een oogenblik zal komen, dat alle Duitschers, behalve misschien de onafhankelijken, in Von der Goltz een tweeden Yorck zullen begroeten. Wanneer Europa, niet meer uitsluitend door haat geleid, zich op een gegeven oogenblik zal afvragen, welk gevaar het bolsjewisme voor zijn beschaving beteekent, dan zal men reikhalzend uitzien naar een macht, die aan 't sovjetrégime een einde maken kan, en die heeft men — indien de Entente tenminste zelf niet de noodige troepen heeft — in Von der Goltz in het Noorden en in de Polen in het centrum.

Daarnaast behoort dan een ondubbelzinnige verklaring te komen, dat met een opmarsch in Rusland geen reactie bedoeld wordt, maar alleen het einde van de dictatuur van een kleine minderheid.

Zoodra de bolsjewistische propaganda in Azië de Engelschen begint te benauwen, zal het wel anders gaan dan nu; maar zal het dan niet te laat zijn?

De duitsche regeering doet op het oogenblik niets en kan niets doen. De duitsche pers put haar nieuws uit "Die Freiheit", die door zijn betrekkingen met de letsche bolsjewiki natuurlijk niets anders doet dan Von der Goltz voor een reactionnair uitmaken. Vandaar dat van duitsche zijde niets ondernomen zal worden om Von der Goltz te steunen en zeker niet van regeeringszijde. Men spreekt er hier al van, dat de regeering Von der Goltz geen geld meer zal sturen.

Dat er in de engelsche meening toch al eenige kentering is gekomen, bewijst wel het gerucht, dat uit Koerland komt, dat n.l. de engelschen de troepen van Von der Goltz nu misschien wel zullen betalen. Dat zou de eerste stap in de goede richting zijn en er op wijzen, dat de Engelschen hun fouten beginnen in te zien.





Van den schrijver dezer Reisschetsen uit Sovjet-Rusland vindt men belangrijke artikelen over De oorlog in het Oosten gedurende 1916 en 1917 (Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Roemenië, Montenegro, Albanië, Polen) in het geïllustreerde



Gedenkboek van den
Europeeschen Oorlog

samengesteld onder toezicht van

W. A. T. DE MEESTER
Luit-Gen, b. d., Oud-Comm t v. h. Veldleger


COMPLEET IN VIER DEELEN


Prijs per deel ingenaaid f 9.—, gebonden f 10.50


Uitgave van A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERS-
MAATSCHAPPIJ te LEIDEN




Transcriber's Notes:

Dit boek bevat een aantal zetfouten.
De volgende zetfouten zijn gecorrigeerd:

[die op Duitschand zal rusten.]
—> [die op Duitschland zal rusten.]


[het patriotisme hoog op.]
—> [het patriottisme hoog op.]


[Cumbinnen-Stallupönen]
—> [Gumbinnen-Stallupönen]


[in Koerland, Estland en Litanen,]
—> [in Koerland, Estland en Litauen,]


[met hun familieed en,]
—> [met hun familieleden]


[de lettische sovjet-regeering]
—> [de letsche sovjet-regeering]


[een melancolieke stemming]
—> [een melancholieke stemming]


[met de grootste minitieusheid]
—> [met de grootste minutieusheid]


[op de hoogte zijn, odat]
—> [op de hoogte zijn, omdat]


[de tegewoordige generatie]
—> [de tegenwoordige generatie]


[progrom] —> [pogrom]
Dit woord, dat 8 x voor kwam, is overal gecorrigeerd.

Een afwijkende schrijfwijze, van de vorige fout:
[geen programs plaats gehad]
—>[geen pogroms plaats gehad]

Ook gecorrigeerd.

[amerikaansche missie's]
—> [amerikaansche missies]


[handelsattachés meegebacht]
—> [handelsattachés meegebracht]


[heeft net geinformeerd]
—> [heeft net geïnformeerd]


[openlijk protesteeeren]
—> [openlijk protesteeren]


[ijverig copiëer ik]
—> [ijverig copieer ik]


[De ekonomische toestand]
—> [De economische toestand]


[niet direkt met ons]
—> [niet direct met ons]


[soort guerillaoorlog gevoerd]
—> [soort guerrillaoorlog gevoerd]


[zonder anwoord maar]
—> [zonder antwoord maar]


[geldt van alle]
—> [geldt voor alle]


[plakaten aangebracht]
—> [plakkaten aangebracht]


[naieveteit]
—> [naïeveteit]


[dan de bureau's]
—> [dan de bureaux]


[en voorname Indiers]
—> [en voorname Indiërs]


[het al zeer onwaarschijlijk,]
—> [het al zeer onwaarschijnlijk,]


[zijn er drie entente-emissies]
—> [zijn er drie entente-missies]

Er zijn enkele (plaats)namen die in meerdere spellingen voor komen. Waarschijnlijk heeft de auteur de namen soms uit het Nederlands en soms uit het Pools of Engels gebruikt. De verschillende schrijfwijzen zijn behouden:

[Kovno] / [Kowno]
[Ukrainer] / [Oekrainer]
[Nowo Alexandrofsk] / [Novo Alexandrofsk]
[Bogdanof] / [Bogdanow] / [Bogdonow]
[Kovno] / [Kowno]
[Radoskowitz] / [Radoskowitsj]
[bolsjewik] / [bolsjewiek]
[bolsjewiken] / [bolsjewieken]

Er zijn ook enkele plaatsnamen waarvan één van de twee schrijfwijzen onjuist kan zijn. Dit kon echter niet met zekerheid worden vastgesteld en deze zijn daarom eveneens niet gecorrigeerd:

[Ottojani] / [Ottajani] {beiden komen voor}
[Wilikomir] / [Wilkomir]

Alhoewel de papieren versie van dit boek geen inhoudsopgave heeft, is voor het gemak van de lezer er een toegevoegd. Door de inhoudsopgave valt op dat de datering van de hoofdstukken niet overal chronologisch is. Dit verklaart de auteur zelf door in hoofdstuk "EEN BEZOEK AAN BOLSJEWISTISCH RUSLAND" op te merken dat hij eerst in telegrafische stijl zijn hoofdindrukken uit Rusland heeft gegeven (die volgen elkaar chronologisch op). Deze indrukken, die hij naar Nederland telegrafeerde of per koerier zond, beginnen op 15 Mei 1919 en eindigen op 30 Augustus 1919, waarop hij weer terug is in Berlijn. Dan schakelt hij over op zijn dagboek, dat begint op 28 Juli 1919 en eindigt op 26 Augustus 1919 en daardoor gedeeltelijk met de eerte helft van het boek overlapt.

De laatste twee hoofdstukken, 3 September en 16 September, horen niet meer bij zijn dagboek en zijn een nabeschouwing waarin hij nieuwe ontwikkelingen meeneemt.

Eén chronologische onregelmatigheid wordt hierdoor echter niet verklaard: hoofdstuk "DE VEROVERING VAN RIGA - I. Riga", gedateerd 23 Mei. Dit hoofdstuk wordt opgevolgd door 22 Mei en het daarop volgende hoofdstuk wederom met 23 Mei. Aangezien de eerste zin van hoofdstuk "DE VEROVERING VAN RIGA - I. Riga" begint met "Woensdagavond kreeg ik plotseling bericht..." en 23 Mei in het jaar 1919 op Vrijdag viel, is het aannemelijk dat hier sprake moet zijn van 21 Mei.

Er zijn ook enkele interpunctie fouten gecorrigeerd maar worden hier niet verder genoemd.